Language of document :

Beroep ingesteld op 28 maart 2007 - Noworyta / Parlement

(Zaak F-30/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Lidia Noworyta (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 28 april 2006 houdende afwijzing van het voorstel van verzoeksters hiërarchieke meerdere van 20 oktober 2005 om haar de forfaitaire vergoeding te geven voor het overwerk dat zij heeft verricht onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3 van bijlage VI bij het Statuut of elke andere vergoeding, hetzij krachtens artikel 56 bis hetzij krachtens artikel 56 ter van het Statuut;

verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar vordering beroept verzoekster zich eerst op schending van het algemene beginsel dat voor elke werknemer billijke arbeidsvoorwaarden moeten gelden, met name in termen van arbeidstijd en compensatie of vergoeding voor verricht overwerk of wegens bijzondere arbeidsuren.

Meer bepaald stelt zij dat artikel 3 van bijlage VI bij het Statuut de mogelijkheid om een forfaitaire vergoeding toe te kennen voor overwerk dat onder bijzondere omstandigheden is verricht, in tegenstelling tot de artikelen 56 bis en 56 ter van het Statuut, niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat dit op regelmatige basis geschiedt. Het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) heeft een beoordelingsfout gemaakt door deze voorwaarde op te nemen in de interne regels betreffende de vergoeding van overwerk.

Ook heeft het TABG een beoordelingsfout gemaakt door te bepalen dat vanaf 1 mei 2004 aangeworven ambtenaren geen recht op die vergoeding hebben, ofschoon die mogelijkheid uitdrukkelijk is voorzien in artikel 1 van die interne regels.

Bovendien stelt verzoekster dat het besluit om haar elke compensatie of vergoeding voor haar bijzondere arbeidsomstandigheden te weigeren in strijd is met de artikelen 56 bis en 56 ter van het Statuut en met het beginsel van gelijke behandeling.

Ten slotte is het standpunt van het Parlement niet coherent, aangezien de directeur-generaal van het directoraat-generaal presidium heeft gesteld dat geen enkele ambtenaar van de telefoondienst op regelmatige basis overwerk verricht, terwijl het TABG op zijn beurt heeft geconcludeerd dat er een onderzoek gaande was om de mogelijkheden te onderzoeken van harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden binnen de betrokken dienst, juist omdat er sprake was van afwijkende uren, buiten de algemene/normale arbeidsuren.

____________