Language of document : ECLI:EU:C:1998:339

BESCHIKKING VAN HET HOF

8 juli 1998 (1)

„Prejudiciële verwijzing - Niet-ontvankelijkheid”

In zaak C-9/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Rechtbank van eerste aanleg te Namen (België), in het aldaar aanhangig geding tussen

Ermanno Agostini,

Emanuele Agostini

en

Ligue francophone de judo et disciplines associées ASBL,

Ligue belge de judo ASBL,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 6, 48 en 59 EG-Verdrag, verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2), en richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten (PB L 172, blz. 14),

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, H. Ragnemalm, M. Wathelet en R. Schintgen, kamerpresidenten, G. F. Mancini (rapporteur), J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann, L. Sevón en K. M. Ioannou, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1.
    Bij beschikking van 5 januari 1998, bij het Hof ingekomen op 15 januari daaraanvolgend, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Namen krachtens artikel 177 EG-Verdrag enige prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 6, 48 en 59 EG-Verdrag, verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2), en richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten (PB L 172, blz. 14).

2.
    Die beschikking is gegeven in het kader van een geding tussen Ermanno en Emanuele Agostini enerzijds en de Ligue francophone de judo et disciplines associées ASBL en de Ligue belge de judo ASBL anderzijds.

3.
    Van oordeel dat het hem voorgelegde geschil vragen over de uitlegging van enkele gemeenschapsbepalingen deed rijzen, heeft de nationale rechter het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„Is het al dan niet in overeenstemming met het EG-Verdrag, en met name de artikelen 6, 48, 59 en volgende ervan, alsmede met verordening nr. 1612/68 en richtlijn 73/148 van de Raad, om een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie te verbieden, als professional, semi-professional of amateur deel te nemen aan een sportwedstrijd, op grond dat de betrokkene niet de nationaliteit bezit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de wedstrijd wordt georganiseerd, terwijl men ervan op de hoogte is, dat de betrokkene kind is van in die lidstaat gevestigde werknemers en zelf op het grondgebied van die lidstaat de hoedanigheid van werknemer heeft verworven?

Moet het antwoord op deze vraag anders luiden naargelang het gaat om de deelneming aan een wedstrijd waarin de nationale kampioen van de betrokken lidstaat moet worden aangewezen?

Kan de betrokkene voorts aanspraak maken op dezelfde behandeling als nationale onderdanen, met betrekking tot de selecties van de nationale sportfederatie van de betrokken lidstaat voor deelneming aan grote internationale toernooien en wedstrijden als het Europees of wereldkampioenschap en de Olympische Spelen, of mogen de nationale federaties dergelijke selecties uitsluitend voorbehouden aan hun nationale onderdanen?”

4.
    Er zij aan herinnerd, dat het wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, noodzakelijk is dat deze een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd (zie, onder meer, arrest van 26 januari 1993, Telemarsicabruzzo e.a., C-320/90, C-321/90 en C-322/90, Jurispr. blz. I-393, punt 6; beschikkingen van 19 maart 1993, Banchero, C-157/92, Jurispr. blz. I-1085, punt 4; 30 juni 1997, Banco de Fomento e Exterior, C-66/97, Jurispr. blz. I-3757, punt 7, en 30 april 1998, Testa en Modesti, C-128/97 en C-137/97, Jurispr. blz. I-2181, punt 5).

5.
    Daarbij moet worden beklemtoond, dat de in verwijzingsbeschikkingen verstrekte gegevens niet enkel dienen om het Hof in staat te stellen een bruikbaar antwoord te geven, doch ook om de regeringen der lidstaten en de andere belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG opmerkingen te maken (beschikking Banco de Fomento e Exterior, reeds aangehaald, punt 8).

6.
    In casu bevat de verwijzingsbeschikking niets wat aan deze vereisten beantwoordt. De nationale rechter beperkt zich ertoe de prejudiciële vragen te stellen, zonder op enigerlei wijze aan te geven waarop zij zijn gebaseerd. Hij beschrijft noch het feitelijk kader van het geding of de feiten waarvan hij uitgaat, noch de toepasselijke nationale wettelijke bepalingen, noch de redenen waarom hij meent dat er vragen over de uitlegging van het gemeenschapsrecht rijzen en dat deze aan het Hof moeten worden voorgelegd.

7.
    Hij verklaart integendeel uitdrukkelijk, dat „de rechtbank thans niet op de feiten ingaat, noch overigens op het recht”.

8.
    In deze omstandigheden kan het Hof geen uitspraak doen, daar het over geen enkele informatie beschikt over de status - beroeps, semi-beroeps of amateur - van de verzoekers, over de aard van de wedstrijden waarom het in de nationale procedure gaat, over de selectiewijze en de voorwaarden voor deelneming aan die wedstrijden, noch over de ter zake toepasselijke nationale wettelijke regeling.

9.
    Doordat de in de verwijzingsbeschikking vervatte gegevens zo onnauwkeurig zijn met betrekking tot de juridische en feitelijke situatie waarop de nationale rechter doelt, is het Hof dus niet in staat een nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te geven.

10.
    Mitsdien moet krachtens de artikelen 92 en 103, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering worden vastgesteld, dat de aan het Hof gestelde prejudiciële vragen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.

Kosten

11.
    Daar de procedure ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding als een aldaar gerezen incident is te beschouwen, heeft de nationale rechterlijke instantie over de kosten te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

Het door de Rechtbank van eerste aanleg te Namen bij beschikking van 5 januari 1998 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.

Luxemburg, 8 juli 1998.

De griffier

De president

R. Grass

G. C. Rodríguez Iglesias


1: Procestaal: Frans.