Language of document : ECLI:EU:T:2013:129

Zaak T‑587/08

Fresh Del Monte Produce, Inc.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Bananenmarkt – Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG – Systeem van informatie-uitwisseling – Begrip onderlinge afgestemde feitelijke gedraging met mededingingsbeperkend doel – Causaal verband tussen onderlinge afstemming en marktgedrag van ondernemingen – Eén enkele inbreuk – Toerekening van inbreuk – Rechten van verdediging – Geldboeten – Zwaarte van inbreuk – Medewerking – Verzachtende omstandigheden”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 14 maart 2013

1.      Mededinging – Regels van Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen – Weerlegbaarheid – Bewijslast

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking houdende toepassing van mededingingsregels – Beschikking met meer dan één adressaat – Noodzaak van toereikende motivering inzonderheid ten aanzien van entiteit die last van inbreuk moet dragen

(Art. 81 EG, 82 EG en 253 EG)

3.      Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld – Bewijs van inbreuk en duur daarvan ten laste van Commissie – Bewijswaarde van vrijwillige verklaringen van aan mededingingsregeling deelnemende onderneming in antwoord op verzoek om inlichtingen van Commissie – Verklaringen die ingaan tegen belangen van die onderneming – Hoge bewijswaarde

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

4.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Memorie in interventie – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen – Vergelijkbare vereisten voor ter ondersteuning van middel aangevoerde argumenten – Algemene verwijzing naar andere geschriften die bij verzoekschrift zijn gevoegd – Niet-ontvankelijkheid – Onnauwkeurige formulering van grief – Niet-ontvankelijkheid – Niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door rechter

(Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 113)

5.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Tegenstrijdigheid – Gevolgen

(Art. 253 EG)

6.      Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Coördinatie en samenwerking in strijd met verplichting van elke onderneming om marktgedrag zelfstandig te bepalen – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Vermoeden – Voorwaarden

(Art. 81, lid 1, EG)

7.      Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Aantasting van mededinging – Beoordelingscriteria – Mededingingsbeperkend doel – Vaststelling toereikend – Geen mededingingbeperkende gevolgen op markt – Irrelevant – Onderscheid tussen inbreuken naar strekking en inbreuken naar gevolg

(Art. 81, lid 1, EG)

8.      Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Aantasting van mededinging – Beoordeling op basis van aard van inbreuk – Concurrenten die onderling prijsfactoren en evolutie van prijzen bespreken, alvorens hun referentieprijzen vast te stellen – Inbreuk naar strekking

(Art. 81, lid 1, EG)

9.      Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Aantasting van mededinging – Beoordeling op basis van tijdsschema en frequentie van gesprekken – Specifieke marktomstandigheden en inhoud van afstemming – Beoordelingscriteria – Noodzaak van causaal verband tussen afstemming en marktgedrag van ondernemingen – Vermoeden van bestaan van dit causaal verband

(Art. 81, lid 1, EG)

10.    Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Aantasting van mededinging – Toetsing aan normale voorwaarden op betrokken markt – Markt die aan specifiek regelgevingskader onderworpen is en volgens wekelijkse cycli georganiseerd is – Beoordelingscriteria

(Art. 81, lid 1, EG)

11.    Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Mededingingsbeperkend doel – Beoordelingscriteria – Geen rechtstreeks verband tussen onderling afgestemde feitelijke gedragingen en verbruikersprijzen – Irrelevant

(Art. 81, lid 1, EG)

12.    Gerechtelijke procedure – Interventie – Andere middelen dan die van hoofdpartij die wordt ondersteund – Ontvankelijkheid – Voorwaarden – Verband met voorwerp van geschil

(Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 116, lid 4)

13.    Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Ondernemingen waaraan inbreuk bestaande in deelneming aan gehele mededingingsregeling ten laste kan worden gelegd – Criteria – Aansprakelijkstelling van onderneming wegens deelneming aan inbreuk die in haar geheel wordt beschouwd, ondanks haar beperkte rol – Toelaatbaarheid – Inaanmerkingneming bij beoordeling van zwaarte van inbreuk

(Art. 81, lid 1, EG)

14.    Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Omvang – Mededeling van antwoorden op mededeling van punten van bezwaar – Weigering document mee te delen – Gevolgen – Noodzaak om met betrekking tot op betrokken onderneming rustende bewijslast onderscheid te maken tussen belastende en ontlastende stukken

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/C van de Commissie, punten 8 en 27)

15.    Mededinging – Administratieve procedure – Toegang tot dossier – Documenten die zich niet in onderzoeksdossier bevinden en die door Commissie niet zijn uitgekozen om als belastend stuk te worden gebruikt – Documenten die dienstig kunnen zijn voor verweer van partijen – Verplichting van Commissie om op eigen initiatief partijen toegang tot die documenten te verlenen – Geen – Verplichting van partijen, om overlegging daarvan te verzoeken

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/C van de Commissie, punten 8 en 27)

16.    Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Vereiste inhoud – Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld – Beschikking die niet eensluidend is met mededeling van punten van bezwaar – Schending van rechten van verdediging – Voorwaarde – Bewijs door betrokken onderneming van toerekening van nieuwe punten van bezwaar

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 1)

17.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Ontbreken van dwingende of uitputtende lijst van criteria

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

18.    Mededinging – Geldboeten – Richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Rechtskarakter

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

19.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Beginsel van persoonlijk karakter van sancties

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

20.    Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding – Voorwaarden – Nieuw middel – Begrip – Vergelijkbare oplossing voor tot staving van middel aangevoerde argumenten

(Art. 256 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 48, lid 2)

21.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Onderneming die louter passieve rol vervulde of slechts meeloopster was – Beoordelingscriteria – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht

(Art. 229 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2, en 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29, derde streepje)

22.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Richtsnoeren van Commissie – Verzachtende omstandigheden – Bestaan van redelijke twijfel over inbreukmakend karakter van bestrafte gedraging – Geen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededelingen van de Commissie 98/C 9/03 en 2006/C 210/02)

23.    Mededinging – Administratieve procedure – Verzoek om inlichtingen – Rechten van verdediging – Recht om antwoord te weigeren dat erkenning van inbreuk inhoudt

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, punt 23 van considerans en art. 18)

24.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Vermindering van bedrag van geldboete in ruil voor medewerking van betrokken onderneming – Voorwaarden – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht

(Art. 229 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2, en 31; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie, punten 21 en 22)

25.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Inaanmerkingneming van medewerking van betrokken onderneming met Commissie – Vermindering wegens niet-betwisting van feiten – Voorwaarden – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht

(Art. 229 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2, en 31; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie, punten 21 en 22)

26.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Inaanmerkingneming van medewerking van betrokken onderneming met Commissie – Beoordelingsmarge van Commissie – Vroegere beslissingspraktijk – Indicatieve waarde – Inachtneming van gelijkheidsbeginsel – Draagwijdte – Onmogelijkheid voor onderneming om zich op beginsel van gelijke behandeling te beroepen om onrechtmatige verlaging te verkrijgen

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie, punten 21 en 22)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 50‑58, 67, 260, 281)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 61‑63, 250)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 104, 364)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 268‑271, 273, 394, 541, 542)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 278, 279)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 296‑299, 301‑303, 565, 566)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 304‑306, 400, 546, 547)

8.      In mededingingszaken moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds concurrenten die op onafhankelijke wijze informatie verzamelen of met klanten en derden de toekomstige prijzen bespreken, en anderzijds concurrenten die met andere concurrenten prijsfactoren en de evolutie van de prijzen bespreken, alvorens hun referentieprijzen vast te stellen. Eerstgenoemd gedrag doet geen problemen rijzen uit het oogpunt van een vrije en onvervalste mededinging, maar dat geldt niet voor laatstgenoemd gedrag, dat indruist tegen het vereiste dat iedere ondernemer zelfstandig bepaalt welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren. Deze eis van zelfstandigheid staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei al dan niet rechtstreeks contact tussen ondernemers dat tot doel of tot gevolg heeft dat het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent wordt beïnvloed, of dat een dergelijke concurrent verneemt wat het aangenomen of voorgenomen marktgedrag van de betrokkene is.

Zelfs indien bepaalde uitgewisselde informatie via andere bronnen kan worden verkregen, kunnen de betrokken ondernemingen dankzij het aldus opgezette uitwisselingssysteem eenvoudiger, sneller en directer kennis krijgen van deze gegevens en deze telkens opnieuw aan een gemeenschappelijke evaluatie onderwerpen, en aldus een klimaat van onderlinge zekerheid met betrekking tot hun toekomstige prijsbeleid creëren.

Via het voorafgaande prijsoverleg kunnen de betrokken ondernemingen onthullen welke gedragslijn zij willen volgen of althans elk van de deelnemers de mogelijkheid bieden om het toekomstige gedrag van de concurrenten te evalueren en te anticiperen op de gedragslijn die zij bij de vaststelling van de referentieprijzen willen volgen. Deze gesprekken kunnen dus de onzekerheid over de toekomstige beslissingen van de concurrenten betreffende de referentieprijzen verminderen en daardoor de mededinging tussen ondernemingen beperken.

In dit verband is het eerste voorbeeld dat artikel 81, lid 1, sub a, EG van een kartel geeft dat uitdrukkelijk onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, juist het „rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan‑ of verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden”. Het voorafgaande prijsoverleg dat beoogt de referentieprijzen te coördineren, heeft betrekking op de vaststelling van prijzen. Het leidt tot onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken de mededinging in de zin van artikel 81 EG te beperken.

(cf. punten 344, 345, 368, 369, 584, 585, 765, 768)

9.      Wat de voorwaarden betreft waaronder in mededingingszaken sprake kan zijn van een ongeoorloofde afstemming, gelet op het aantal gesprekken dat de concurrenten hebben gevoerd en de regelmatigheid waarmee dit is gebeurd, hangt het van de inhoud van de afstemming en van de specifieke marktomstandigheden af hoe vaak, met welke regelmaat en op welke wijze de concurrenten contact leggen om hun marktgedrag af te stemmen. Wanneer de betrokken ondernemingen een kartel vormen met een complex systeem van afstemming ten aanzien van een groot aantal aspecten van hun marktgedrag, kan een regelmatig contact gedurende een lange periode noodzakelijk zijn. Indien daarentegen slechts een op zichzelf staande afstemming met het oog op een eenmalige aanpassing van het marktgedrag ten aanzien van één mededingingsparameter wordt beoogd, kan een eenmalig contact voldoende zijn om het door de betrokken ondernemingen nagestreefde mededingingsbeperkende doel te realiseren.

Het gaat niet zozeer om de vraag hoe vaak de betrokken ondernemingen zijn bijeengekomen, als wel om de vraag of het contact of de contacten die hebben plaatsgevonden, deze ondernemingen de mogelijkheid hebben geboden rekening te houden met de informatie die zij met hun concurrenten hebben uitgewisseld, om hun gedrag op de betrokken markt te bepalen en de risico’s van de mededinging welbewust te vervangen door feitelijke samenwerking. Wanneer kan worden aangetoond dat deze ondernemingen hun gedragingen op elkaar hebben afgestemd en op die markt actief zijn gebleven, mag worden verlangd dat zij het bewijs leveren dat die afstemming geen invloed op hun marktgedrag heeft gehad.

(cf. punten 351, 352)

10.    De uitwisseling van informatie tussen concurrenten kan in strijd zijn met de mededingingsregels wanneer zij de onzekerheid over de werking van de betrokken markt vermindert of wegneemt en daardoor de mededinging tussen ondernemingen beperkt. Deze regels staan in de weg aan elk contact tussen ondernemers wanneer dat tot doel of tot gevolg heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die, gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte van de ondernemingen, hun aantal en de omvang van de betrokken markt, niet met de normale voorwaarden op die markt overeenkomen.

Indien het aanbod op een markt sterk geconcentreerd is, kan de uitwisseling van bepaalde informatie, met name naargelang van het soort informatie dat wordt uitgewisseld, ondernemingen de mogelijkheid bieden de positie en de commerciële strategie van hun concurrenten op de markt te kennen, waardoor de rivaliteit op deze markt wordt vervalst en de kans op collusie wordt vergroot of collusie zelfs wordt vergemakkelijkt. Indien het aanbod daarentegen versnipperd is, kunnen de verspreiding en de uitwisseling van informatie tussen concurrenten een neutraal of zelfs een positief effect hebben op de mededinging op de markt. Een systeem van informatie-uitwisseling kan ook een inbreuk op de mededingingsregels vormen wanneer de betrokken markt geen sterk geconcentreerde oligopolistische markt is.

Een regelmatige en frequente uitwisseling van informatie die op kunstmatige wijze de transparantie heeft verhoogd op een markt waarop de mededinging reeds verzwakt was door het specifieke regelgevingskader en de voorafgaande uitwisseling van informatie, met name op een markt die volgens wekelijkse cycli wordt georganiseerd, vormt een schending van de mededingingsregels.

(cf. punten 371, 430‑432, 548)

11.    Met betrekking tot de vraag of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in mededingingszaken kunnen worden geacht een mededingingsbeperkend doel te hebben ook wanneer zij geen rechtstreeks verband met de verbruikersprijzen hebben, kan uit de bewoordingen van artikel 81, lid 1, EG niet worden afgeleid dat alleen onderling afgestemde feitelijke gedragingen verboden zijn die rechtstreekse gevolgen hebben voor de prijs die door de eindgebruiker wordt betaald. Integendeel, uit artikel 81, lid 1, sub a, EG volgt dat onderling afgestemde feitelijke gedragingen een mededingingsbeperkend doel kunnen hebben indien zij bestaan in het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan‑ of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden.

Net zoals de overige mededingingsregels van het Verdrag is artikel 81 EG niet uitsluitend bedoeld om de rechtstreekse belangen van de concurrenten of van de consument te beschermen, maar om de structuur van de markt, en daarmee de mededinging als zodanig, veilig te stellen. Meer bepaald belet het feit dat bepaalde onderling afgestemde feitelijke gedragingen geen rechtstreekse invloed op het prijsniveau hebben niet dat wordt vastgesteld dat zij de mededinging tussen de betrokken ondernemingen hebben beperkt. Bijgevolg is er niet eerst sprake van onderling afgestemde feitelijke gedragingen met een mededingingsbeperkend doel wanneer er een rechtstreeks verband met de verbruikersprijzen bestaat.

(cf. punten 459, 460, 548, 549, 769)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 536‑538, 717, 718)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 587, 588, 590, 591, 637‑639, 648)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 655, 656, 662‑668, 670, 688‑690, 724)

15.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 657, 659)

16.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 706, 707)

17.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 749)

18.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 751)

19.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 754, 755)

20.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 792)

21.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 799‑803)

22.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 824‑827)

23.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 834‑837)

24.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 841‑844, 851, 854)

25.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 857‑859)

26.    De eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie fungeert niet als rechtskader voor geldboeten in mededingingszaken en beschikkingen in andere zaken hebben een indicatieve waarde wat het al dan niet bestaan van discriminaties betreft. De Commissie beschikt bij de vaststelling van geldboeten over een ruime beoordelingsmarge en is niet gebonden aan haar eerdere beoordelingen. Het feit dat de Commissie in haar eerdere beschikkingspraktijk voor een bepaald gedrag een bepaald verlagingspercentage heeft toegekend, betekent niet dat zij verplicht is de geldboete met eenzelfde percentage te verminderen bij de beoordeling van een soortgelijk gedrag in het kader van een latere administratieve procedure.

De algemene en wat vage overwegingen, volgens welke de ondernemingen die zich legitiem verdedigen door te stellen dat de door de Commissie vastgestelde praktijken artikel 81 EG niet schenden, zich in een minder gunstige positie bevinden dan de ondernemingen die bij praktijken betrokken zijn die duidelijk ernstige inbreuken zijn, zijn niet van dien aard dat zij een schending aantonen van welke bepaling dan ook, en artikel 23 van verordening nr. 1/2003 in het bijzonder, noch van een algemeen rechtsbeginsel, die een onrechtmatigheid van de bestreden beschikking en een verlaging van de hoogte van de boete rechtvaardigen. In het kader van een procedure over de toepassing van artikel 81 EG is de enige zinvolle vergelijking, die waarbij entiteiten die vrijwillig meewerken worden vergeleken met ondernemingen die zich van iedere medewerking onthouden, aangezien laatstgenoemde ondernemingen niet kunnen beweren ten opzichte van eerstgenoemde entiteiten te worden benadeeld.

De eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling moet te verenigen zijn met de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel, dat meebrengt dat niemand zich ten eigen voordele kan beroepen op een onwettigheid waarvan anderen hebben kunnen profiteren. Zodra een onderneming door haar gedrag artikel 81 EG heeft geschonden, kan zij zich niet aan een sanctie onttrekken met het argument dat aan een of twee andere marktdeelnemers geen geldboete is opgelegd, wanneer de situatie van laatstgenoemde marktdeelnemers zelfs niet het voorwerp van een procedure voor het Gerecht is.

(cf. punten 862, 863, 865, 866, 869, 870)