Language of document : ECLI:EU:T:2012:250

Zaak T‑570/10

Environmental Manufacturing LLP

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt
(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat kop van wolf weergeeft — Oudere nationale en internationale beeldmerken WOLF Jardin en Outils WOLF — Relatieve weigeringsgronden — Afbreuk aan onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk — Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschapsmerk — Opmerkingen van derden en oppositie — Onderzoek van oppositie — Bewijs van gebruik van ouder merk — Gedeeltelijk gebruik — Invloed

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 42, leden 2 en 3)

2.      Gemeenschapsmerk — Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk — Relatieve weigeringsgronden — Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder bekend merk — Uitbreiding van bescherming van ouder bekend merk tot niet-soortgelijke waren of diensten — Voorwaarden — Voordeel dat ongerechtvaardigd wordt getrokken uit onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk — Afbreuk aan onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk — Relevant publiek

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 5)

3.      Gemeenschapsmerk — Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk — Relatieve weigeringsgronden — Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder bekend merk — Uitbreiding van bescherming van ouder bekend merk tot niet-soortgelijke waren of diensten — Voorwaarden — Verband tussen merken — Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 5)

4.      Gemeenschapsmerk — Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk — Relatieve weigeringsgronden — Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder bekend merk — Uitbreiding van bescherming van ouder bekend merk tot niet-soortgelijke waren of diensten — Bescherming ook toegekend bij gebruik van teken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten — Afbreuk aan onderscheidend vermogen van ouder merk

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 5)

1.      Hoewel het begrip gedeeltelijk gebruik als functie heeft ervoor te zorgen dat merken die voor een bepaalde warencategorie niet worden gebruikt, niet onbeschikbaar worden, mag het evenwel niet als gevolg hebben dat de houder van het oudere merk elke bescherming wordt ontzegd voor waren die weliswaar niet strikt gelijk zijn aan die waarvoor normaal gebruik is bewezen, maar daarvan niet wezenlijk verschillen en behoren tot eenzelfde groep die alleen op willekeurige wijze kan worden onderverdeeld. In dit verband is het voor de houder van een merk in de praktijk onmogelijk het bewijs van gebruik ervan te leveren voor alle denkbare varianten van de waren waarop de inschrijving betrekking heeft. Bijgevolg kan het begrip „deel van de waren of diensten” niet worden opgevat als alle commerciële vormen van gelijksoortige waren of diensten, maar alleen als waren of diensten die voldoende van elkaar verschillen om logische categorieën of subcategorieën te kunnen vormen.

(cf. punt 21)

2.      Het publiek dat bij artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk in aanmerking dient te worden genomen, verschilt naargelang van het soort inbreuk waartegen de houder van het oudere merk opkomt. Zowel het onderscheidend vermogen als de reputatie van een merk moeten immers worden beoordeeld in relatie tot de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, dient bijgevolg te worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk voor zover het de houder van het jongere merk verboden is voordeel te halen uit dat merk, moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven.

(cf. punt 32)

3.      Voor de bescherming van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk is niet vereist dat tussen de betrokken merken een zodanige mate van overeenstemming bestaat dat daardoor bij het betrokken publiek gevaar voor verwarring ertussen kan ontstaan. Het volstaat dat deze merken zodanig met elkaar overeenstemmen dat het betrokken publiek een verband tussen deze merken legt. Of er sprake is van een dergelijk verband, moet globaal worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval zoals de mate van overeenstemming van de conflicterende merken, de aard van de waren of diensten waarvoor de conflicterende merken zijn ingeschreven, daaronder begrepen de mate waarin deze waren of diensten gerelateerd zijn dan wel onderling verschillen, alsmede het relevante publiek, de mate van bekendheid van het oudere merk, de mate van intrinsiek dan wel door gebruik verkregen onderscheidend vermogen van het oudere merk, het bestaan van verwarringsgevaar bij het publiek.

(cf. punten 36‑37, 41)

4.      Artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk kan worden ingeroepen ter ondersteuning van zowel een oppositie die is gericht tegen een gemeenschapsmerkaanvraag die betrekking heeft op waren en diensten die niet gelijk of soortgelijk zijn aan die welke door het oudere merk worden aangeduid, als een oppositie tegen een gemeenschapsmerkaanvraag die betrekking heeft op waren die gelijk of soortgelijk zijn aan die van het oudere merk.

De omstandigheid dat concurrenten tekens gebruiken die in zekere mate overeenstemmen voor dezelfde of soortgelijke waren, brengt de onmiddellijke associatie door het relevante publiek van de tekens met de betrokken waren in gevaar, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de geschiktheid van het oudere merk om de waren waarvoor het is ingeschreven te identificeren als afkomstig van de houder van dit merk.

(cf. punten 61‑62)