Language of document : ECLI:EU:C:2010:674

Zaak C‑232/09

Dita Danosa

tegen

LKB Līzings SIA

(verzoek van de Augstākās Tiesas Senāts om een prejudiciële beslissing)

„Sociale politiek – Richtlijn 92/85/EEG – Maatregelen ter bevordering van verbetering van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie – Artikelen 2, sub a, en 10 – Begrip ‚zwangere werkneemster’ – Verbod van ontslag van zwangere werkneemster gedurende periode vanaf begin van zwangerschap tot einde van zwangerschapsverlof – Richtlijn 76/207/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen – Lid van directiecomité van kapitaalvennootschap – Nationale regeling die zonder enige beperking toestaat dergelijk lid te ontslaan”

Samenvatting van het arrest

1.        Sociale politiek – Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers – Werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie – Richtlijn 92/85 – Begrip „werknemer”

(Richtlijn 92/85 van de Raad)

2.        Sociale politiek – Mannelijke en vrouwelijke werknemers – Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden – Gelijke behandeling – Richtlijn 76/207 – Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers – Richtlijnen 92/85 en 86/613 – Ontslag van lid van directiecomité wegens zwangerschap – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijnen van de Raad 76/207, art. 2, leden 1 en 7, en 3, lid 1, sub c, 92/85, art. 10, en 86/613)

1.        Een lid van een directiecomité van een kapitaalvennootschap, dat hiervoor diensten verricht en hiervan integrerend deel uitmaakt, moet worden geacht de hoedanigheid te hebben van werknemer in de zin van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, indien het zijn activiteit gedurende een bepaalde tijd onder het gezag of toezicht van een ander orgaan van deze vennootschap uitoefent en voor die activiteit een vergoeding ontvangt. Het staat aan de nationale rechter om aan de hand van de feiten na te gaan of dat in het bij hem aanhangige geding het geval is.

Dat de arbeidsverhouding naar nationaal recht een rechtskarakter sui generis heeft, mag geen gevolgen hebben voor de hoedanigheid van werknemer in de zin van het recht van de Unie. Wanneer een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt, is de aard van de rechtsbetrekking tussen hem en de andere partij in de arbeidsverhouding irrelevant voor de toepassing van richtlijn 92/85. De hoedanigheid van lid van een directiecomité van een kapitaalvennootschap sluit overigens als zodanig niet uit dat de betrokkene zich ten opzichte van deze vennootschap in een verhouding van ondergeschiktheid bevond. Onderzocht moet immers worden onder welke omstandigheden het lid van het comité in dienst is genomen, de aard van de hem opgedragen taken, het kader waarbinnen deze taken worden uitgeoefend, de omvang van de bevoegdheid van de betrokkene, het toezicht dat in de vennootschap op hem wordt uitgeoefend, en de omstandigheden waarin hij van zijn functie kan worden ontheven.

(cf. punten 39‑40, 47, 56, dictum 1)

2.        Artikel 10 van richtlijn 92/85 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die zonder beperking toestaat een lid van een directiecomité van een kapitaalvennootschap te ontslaan wanneer de betrokkene de hoedanigheid van „zwangere werkneemster” in de zin van deze richtlijn heeft en het te haren aanzien genomen ontslagbesluit vooral is gebaseerd op haar zwangerschap. Ook al zou het betrokken lid van een directiecomité niet deze hoedanigheid hebben, dan nog kan het ontslag wegens zwangerschap of om een vooral op die toestand gebaseerde reden van een lid van een directiecomité dat taken vervult als integrerend deel van de vennootschap en hiervoor tegen vergoeding diensten verricht, alleen vrouwen treffen, zodat het een rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht vormt die in strijd is met artikel 2, leden 1 en 7, en artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/73.

De regels van het recht van de Unie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen op het gebied van de rechten van de vrouw tijdens de zwangerschap of na de bevalling hebben immers de bescherming van de vrouwelijke werknemers voor en na de bevalling tot doel. Dit doel, dat zowel door richtlijn 92/85 als richtlijn 76/207 wordt nagestreefd, zou niet kunnen worden bereikt indien de bescherming tegen ontslag die het recht van de Unie toekent aan zwangere vrouwen, afhing van de formele kwalificatie van hun arbeidsverhouding in het nationale recht of van de keuze die bij hun aanstelling tussen het ene of het andere type overeenkomst is gemaakt. Ongeacht welke richtlijn van toepassing is, is het van belang om aan de betrokkene de bescherming te verzekeren die het recht van de Unie aan vrouwen tijdens de zwangerschap toekent, indien de rechtsbetrekking tussen haar en een andere persoon wordt beëindigd wegens haar zwangerschap.

(cf. punten 68‑70, 74, dictum 2)