Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation du Grand-Duché de Luxembourg (Luxemburg) op 10 mei 2021 – État du Grand-duché de Luxembourg, Administration de l'enregistrement, des domaines et de la TVA / Navitours SARL

(Zaak C-294/21)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation du Grand-Duché de Luxembourg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: État du Grand-duché de Luxembourg, Administration de l'enregistrement, des domaines et de la TVA

Verwerende partij: Navitours SARL

Prejudiciële vragen

Zijn/is artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgeving der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag1 , dat bepaalt dat ‚[a]an de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen: 1. de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’

en/of artikel 9, lid 2, onder b), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG)] van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgeving der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, dat bepaalt dat ‚de plaats van vervoersdiensten, de plaats [is] waar het vervoer plaatsvindt, zulks naar verhouding van de afgelegde afstanden’

van toepassing op en leiden/leidt het ene en/of het andere artikel ertoe dat in Luxemburg btw moet worden geheven over personenvervoersdiensten die worden verricht door een in Luxemburg gevestigde dienstverrichter, wanneer deze diensten worden verricht binnen een condominium, zoals dit condominium is gedefinieerd in het verdrag tussen het Groothertogdom Luxemburg en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de afbakening van de gemeenschappelijke grens tussen de beide staten, en in de briefwisseling, die op 19 december 1984 te Luxemburg zijn ondertekend, als zijnde een gemeenschappelijk grondgebied onder gezamenlijke soevereiniteit van het Groothertogdom Luxemburg en de Bondsrepubliek Duitsland, en ten aanzien waarvan op het vlak van btw-inning over transportdiensten geen overeenkomst tussen beide staten bestaat zoals was voorzien in artikel 5, lid 1, van het verdrag van 19 december 1984 tussen het Groothertogdom Luxemburg en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de afbakening van de gemeenschappelijke grens tussen de beide staten, dat bepaalt dat ‚de verdragsluitende staten de aangelegenheden betreffende het recht dat van toepassing is op het onder de gezamenlijke soevereiniteit vallende gemeenschappelijke grondgebied bij wege van een aanvullende overeenkomst regelen’?

____________

1 PB 1977, L 145, blz. 1.