Language of document : ECLI:EU:F:2010:116

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

30 september 2010

Zaak F‑41/05

Kurt J acobs

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Aanstelling — Kandidaten die vóór inwerkingtreding van het nieuwe Statuut op reservelijst zijn geplaatst — Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige bepalingen — Artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij verzoeker vraagt om nietigverklaring van het besluit van 11 februari 2005 tot afwijzing van zijn klacht tegen de besluiten van 16, 24 en 31 augustus 2004 en, voor zover nodig, nietigverklaring van die besluiten, voor zover hij daarbij wordt ingedeeld in een lagere rang dan die welke was aangegeven in de aankondiging van vergelijkend onderzoek COM/B/1/02. Voorts vraagt verzoeker om de Commissie te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 250 000 EUR aan hem.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

Ambtenaren — Hoedanigheid van ambtenaar — Voorwaarden voor verkrijging bij gebreke van reguliere aanstelling niet vervuld

(Ambtenarenstatuut, art. 3)

Op grond van de beginselen van het recht van de openbare dienst van de Europese Unie kan de aanstelling van een ambtenaar slechts plaatsvinden met inachtneming van de in het Statuut voorziene vormvoorschriften en voorwaarden.

Aangezien de rechtsband tussen de ambtenaar en de administratie voortvloeit uit het Statuut en niet uit een overeenkomst, vindt volgens artikel 3 van het Statuut, waarvan de tekst niet is gewijzigd bij verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, de aanstelling van een ambtenaar noodzakelijkerwijs haar oorsprong in een eenzijdig besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag, waarin de datum wordt bepaald waarop de aanstelling ingaat, en het ambt waarin de betrokkene wordt tewerkgesteld. Die aanstelling kan derhalve niet volgen uit een vermeende wilsovereenstemming volgende uit de aanvaarding van een werkaanbod, temeer wanneer het werkaanbod afkomstig is van personeelsleden van de instelling die niet de hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag hebben.

Pas nadat een dergelijk besluit jegens hem is genomen kan de geslaagde kandidaat van een algemeen vergelijkend onderzoek dus aanspraak maken op de hoedanigheid van ambtenaar en, dientengevolge, een beroep doen op de statutaire bepalingen.

(cf. punten 43, 44 en 52)

Referentie:

Hof: 13 mei 1970, Fournier/Commissie, 18/69, Jurispr. blz. 249

Gerecht van eerste aanleg: 10 april 1992, Ventura/Parlement, T‑40/91, Jurispr. blz. II‑1697, punten 40 en 41; 19 juli 1999, Mammarella/Commissie, T‑74/98, JurAmbt. blz. I‑A‑151 en II‑797, punten 25‑27; 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, Jurispr. blz. II‑2523, punten 54 en 55