Language of document : ECLI:EU:C:2020:1043

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

17 december 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen – Verordening (EG) nr. 510/2006 – Verordening (EU) nr. 1151/2012 – Artikel 13, lid 1, onder d) – Praktijk die de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product – Reproductie van de kenmerkende vorm of het kenmerkende uiterlijk van een product waarvan de benaming is beschermd – Beschermde oorsprongsbenaming (BOB) ‚Morbier’”

In zaak C‑490/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 19 juni 2019, ingekomen bij het Hof op 26 juni 2019, in de procedure

Syndicat interprofessionnel de défense du fromage Morbier

tegen

Société Fromagère du Livradois SAS,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Vijfde kamer, M. Ilešič, C. Lycourgos en I. Jarukaitis (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 juni 2020,

gelet op de opmerkingen van:

–        Syndicat interprofessionnel de défense du fromage Morbier, vertegenwoordigd door J.‑J. Gatineau, avocat,

–        Société Fromagère du Livradois SAS, vertegenwoordigd door E. Piwnica, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Mosser en A.‑L. Desjonquères als gemachtigden,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door G. Kanellopoulos, E. Leftheriotou en I.‑E. Krompa als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Bianchi en I. Naglis als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 september 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 12) en artikel 13, lid 1, van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Syndicat interprofessionnel de défense du fromage Morbier (hierna: „Syndicat”) en Société Fromagère du Livradois SAS over een inbreuk op de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) „Morbier” en oneerlijke mededinging en parasitaire gedragingen die Société Fromagère du Livradois worden verweten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 4 en 6 van verordening nr. 510/2006, die is ingetrokken bij verordening nr. 1151/2012, luidden als volgt:

„(4) Gezien de verscheidenheid van de producten in de handel en de overvloedige informatie die erover wordt verstrekt, moet de consument, om zijn keuze beter te kunnen bepalen, over de oorsprong van het product duidelijk en bondig worden geïnformeerd.

[…]

(6)      Het is zaak oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen communautair te benaderen. Met een communautair kader in de vorm van een beschermingsregeling zou het gebruik van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen verder kunnen worden ontwikkeld, aangezien een dergelijk kader, dankzij een meer uniforme aanpak, aan producenten van producten met dergelijke vermeldingen gelijke mededingingsvoorwaarden garandeert en deze producten voor de consumenten geloofwaardiger maakt.”

4        Artikel 13, lid 1, van deze verordening luidde als volgt:

„Geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen:

a)      elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten, of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat van de reputatie van deze beschermde benaming wordt geprofiteerd;

b)      elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven, of indien de beschermde benaming is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚methode’, ‚op de wijze van’, ‚imitatie’ en dergelijke;

c)      elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of documenten betreffende het betrokken product, alsmede het gebruik van een recipiënt die tot misverstanden over de oorsprong van het product aanleiding kan geven;

d)      elke andere praktijk die de consument ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

[…]”

5        In de overwegingen 18 en 29 van verordening nr. 1151/2012 staat te lezen:

„(18)      Met het beschermen van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen wordt specifiek beoogd landbouwers en producenten te verzekeren van een eerlijke prijs in verhouding tot de kwaliteiten en de kenmerken van een bepaald product, of de productiewijze ervan, en duidelijke informatie te verstrekken over producten met specifieke kenmerken die samenhangen met de geografische oorsprong ervan waardoor consumenten in staat worden gesteld beter geïnformeerde aankoopkeuzen te maken.

[…]

(29)      Aan in het register opgenomen namen moet bescherming worden verleend teneinde te garanderen dat ze eerlijk worden gebruikt en ter voorkoming van praktijken die de consument kunnen misleiden. […]”

6        In artikel 4 van die verordening, met als opschrift „Doel”, valt te lezen:

„Er wordt een regeling voor beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingesteld om producenten van met een geografisch gebied verbonden producten behulpzaam te zijn door:

a)      billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten;

b)      te zorgen voor eenvormige bescherming van de namen als een intellectuele-eigendomsrecht op het grondgebied van de Unie;

c)      de consument duidelijke informatie over de waardetoevoegende eigenschappen van de producten te verstrekken.”

7        Artikel 5, lid 1, onder a) en b), van deze verordening, dat de bewoordingen van artikel 2, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 510/2006 in wezen overneemt, bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening is ‚oorsprongsbenaming’ een naam die een product aanduidt:

a)      dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, een bepaald land;

b)      waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan de specifieke geografische omgeving met haar eigen door natuur en mens bepaalde factoren, […]”.

8        In artikel 13, lid 1, van diezelfde verordening worden de bewoordingen van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 in wezen overgenomen. Alleen is aan het einde van de punten a) en b) daaraan de uitdrukking „ook wanneer deze producten als ingrediënt worden gebruikt” toegevoegd.

9        Overeenkomstig verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie van 17 december 1996 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen”, bedoeld in verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1996, L 327, blz. 11), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1241/2002 van de Commissie van 10 juli 2002 (PB 2002, L 181, blz. 4), is de benaming „Morbier” als BOB ingeschreven in het als bijlage bij die verordening opgenomen register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

10      De beschrijving van het product in het productdossier van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1128/2013 van de Commissie van 7 november 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Morbier (BOB)] (PB 2013, L 302, blz. 7) luidt als volgt:

„De ‚Morbier’ is een ongekookte, geperste, cilindervormige kaas van rauwe koemelk, met boven- en onderaan een vlakke zijde en een enigszins bolronde opstaande zijde. De kaas varieert in doorsnede van 30 tot 40 cm, in hoogte van 5 tot 8 cm en in gewicht van 5 tot 8 kg.

Dwars door de kaas loopt in het midden een versmolten horizontale zwarte ader.

Hij heeft een natuurlijke, met ‚morge’ (korstflora) ingewreven, regelmatige korst waarop de afdruk van de kaasvorm zichtbaar is. De kleur van de korst varieert van beige tot oranjeachtig met bruinoranje, roodoranje en roosoranje schakeringen. Het kaasdeeg is homogeen, heeft een kleur die varieert van ivoorwit tot lichtgeel en vertoont vaak enkele verspreide barsten ter grootte van een aalbes of kleine vlakke belletjes. Het kaasdeeg voelt soepel aan, is smeuïg, smelt op de tong en plakt niet erg in de mond; de textuur is fijn en glad. De smaak is zuiver met nuances van melk, karamel, vanille en fruit. Tijdens de rijping wordt het smaakpalet verrijkt met nuances van gebrande koffie, kruiden en planten. De smaken zijn uitgebalanceerd. Deze kaas bevat na volledige droging ten minste 45 g vet op 100 g kaas. Het vochtgehalte in de ontvette kaas moet tussen 58 % en 67 % liggen. De kaas rijpt gedurende minimaal 45 dagen, te rekenen vanaf de dag van zijn bereiding, zonder onderbreking van de cyclus.”

 Frans recht

11      Artikel L. 722‑1 van de code de la propriété intellectuelle (wetboek van intellectuele eigendom), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„De inbreukmaker is civielrechtelijk aansprakelijk voor elke inbreuk op een geografische aanduiding.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ,geografische aanduiding’ verstaan:

[…]

b)      beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen zoals opgenomen in de communautaire regelgeving inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;

[…]”

12      De kaas Morbier geniet een gecontroleerde oorsprongsbenaming („appellation d’origine contrôlée” of AOC) sinds het besluit van 22 december 2000 betreffende de gecontroleerde oorsprongsbenaming „Morbier” (JORF nr. 302 van 30 december 2000, blz. 20944), dat sindsdien is ingetrokken en waarbij een geografisch referentiegebied en de voorwaarden voor de aanspraak op deze oorsprongsbenaming werden afgebakend. In artikel 8 van dat besluit was voorzien in een overgangsperiode voor ondernemingen die buiten dit geografische gebied zijn gevestigd en kaas onder de naam „Morbier” produceerden en in de handel zijn blijven brengen, teneinde hun de mogelijkheid te geven die naam zonder de vermelding „AOC” te blijven gebruiken tot vijf jaar na de bekendmaking van de inschrijving van de oorsprongsbenaming „Morbier” als BOB.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13      Overeenkomstig het besluit van 22 december 2000 heeft Société Fromagère du Livradois, die sinds 1979 Morbier produceerde, toestemming gekregen om de benaming „Morbier”, zonder de vermelding AOC, te gebruiken tot 11 juli 2007, de datum waarop zij die benaming heeft vervangen door de benaming „Montboissié du Haut Livradois”. Société Fromagère du Livradois heeft voorts op 5 oktober 2001 in de Verenigde Staten het Amerikaanse merk „Morbier du Haut Livradois” ingeschreven, in 2008 dit merk voor tien jaar verlengd en op 5 november 2004 het Franse merk „Montboissier” ingeschreven.

14      Het Syndicat beticht Société Fromagère du Livradois ervan inbreuk te maken op de beschermde benaming en zich schuldig te maken aan oneerlijke concurrentie en parasitaire gedragingen door een kaas te produceren en in de handel te brengen met hetzelfde visuele uiterlijk als het product dat onder de BOB „Morbier” valt, teneinde verwarring met dat product te scheppen en te profiteren van de bekendheid van het beeld dat met het product wordt geassocieerd, zonder het productdossier van de oorsprongsbenaming te hoeven na te leven. Om die reden heeft het Syndicat Société Fromagère du Livradois op 22 augustus 2013 gedagvaard voor de tribunal de grande instance de Paris (rechter in eerste aanleg Parijs, Frankrijk), met verzoek deze vennootschap te veroordelen tot staking van elk direct of indirect commercieel gebruik van de BOB „Morbier” voor producten die niet daaronder vallen, van elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling van de BOB „Morbier”, van elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product die een valse indruk aangaande de oorsprong van het product kan wekken, van andere praktijken die de consument kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product, en meer in het bijzonder van elk gebruik van een zwarte ader tussen twee kaasdelen, alsmede tot vergoeding van de schade.

15      Deze vorderingen werden afgewezen bij vonnis van 14 april 2016, dat door de cour d’appel de Paris (rechter in tweede aanleg Parijs, Frankrijk) werd bevestigd bij arrest van 16 juni 2017. De cour d’appel de Paris heeft geoordeeld dat het in de handel brengen van kaas die een of meerdere kenmerken van het productdossier van Morbier vertoont en dus op deze kaas lijkt, niet onrechtmatig was.

16      In dat arrest heeft deze rechterlijke instantie verklaard dat de regelgeving inzake de BOB niet strekt tot bescherming van het uiterlijk of de kenmerken van een product zoals beschreven in het productdossier, maar van de benaming van het product, zodat het op grond van deze regelgeving niet verboden is een product te vervaardigen met dezelfde technieken als die welke zijn vastgesteld in de voor de geografische aanduiding geldende normen. Na voorts erop te hebben gewezen dat, bij gebreke van een exclusief recht, het gebruik van het uiterlijk van een product onder de vrijheid van handel en nijverheid valt, heeft de cour d’appel de Paris geoordeeld dat de door het Syndicat aangevoerde kenmerken, met name de blauwe horizontale ader, een historische traditie vormen en een eeuwenoude techniek die ook te vinden is bij andere kazen dan Morbier, en dat deze kenmerken door Société Fromagère du Livradois reeds werden gebruikt vóór de BOB „Morbier” werd toegekend, en niet berusten op investeringen die het Syndicat of zijn leden hebben gedaan. De cour d’appel de Paris was van oordeel dat het recht op gebruik van plantaardige kool weliswaar uitsluitend is verleend voor kaas met deze BOB, maar dat Société Fromagère du Livradois, om aan de Amerikaanse wetgeving te voldoen, de kool heeft moeten vervangen door polyfenol uit druiven, waardoor beide kazen op grond van dit kenmerk niet aan elkaar konden worden gelijkgesteld. Deze rechter heeft opgemerkt dat Société Fromagère du Livradois andere verschillen tussen de kaas Montboissié en de kaas Morbier naar voren had gebracht, met name dat voor de eerste gepasteuriseerde melk en voor de tweede rauwe melk wordt gebruikt, en heeft derhalve geconcludeerd dat de twee kazen verschillend zijn en dat het Syndicat trachtte de door de BOB „Morbier” geboden bescherming uit te breiden vanuit een onrechtmatig commercieel belang dat indruist tegen het beginsel van vrije mededinging.

17      Het Syndicat heeft tegen dat arrest van de cour d’appel de Paris cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk). Tot staving van zijn cassatieberoep voert het om te beginnen aan dat een oorsprongsbenaming beschermd wordt tegen elke praktijk die de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product, en dat de cour d’appel de Paris, door evenwel te oordelen dat enkel het gebruik van de benaming van de BOB verboden is, artikel 13 van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 heeft geschonden. Het Syndicat voert vervolgens aan dat de beslissing van de cour d’appel de Paris in het licht van de bovengenoemde bepalingen een rechtsgrondslag ontbeert, omdat deze rechter alleen heeft opgemerkt dat de door het Syndicat aangevoerde kenmerken een historische traditie vormen en niet berusten op door het Syndicat en zijn leden gedane investeringen, en voorts dat de kaas Montboissié, die sinds 2007 door Société Fromagère du Livradois wordt verkocht, verschilt van de kaas Morbier, zonder zoals gevraagd te onderzoeken of de praktijken van Société Fromagère du Livradois – met name het kopiëren van de voor Morbier kenmerkende „askleurige ader” – de consument zouden kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

18      Société fromagère du Livradois betoogt dat de BOB producten van een afgebakend terroir beschermt, zodat alleen voor deze productenaanspraak kan worden gemaakt op de beschermde benaming, maar andere producenten niet verbiedt soortgelijke producten te produceren en in de handel te brengen wanneer deze producten niet de indruk wekken dat zij onder de betrokken benaming vallen. Uit het nationale recht volgt dat het verboden is het teken dat de BOB vormt te gebruiken ter aanduiding van soortgelijke producten die daartoe het recht niet hebben, hetzij omdat zij niet afkomstig zijn uit het afgebakende gebied, hetzij omdat zij uit dat gebied t afkomstig zijn zonder de vereiste eigenschappen te bezitten, maar dat het niet verboden is om soortgelijke producten in de handel te brengen, voor zover dit niet gepaard gaat met enige praktijk die verwarring kan veroorzaken, met name door misbruik of voorstelling van die BOB. Ook voert Société fromagère du Livradois aan dat „praktijken die de consument kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product” in de zin van artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012, noodzakelijkerwijs betrekking moeten hebben op de „oorsprong” van het product en het dus moet gaan om een praktijk die de consument doet aannemen dat hij te maken heeft met een product dat onder de betrokken BOB valt. Deze vennootschap is van mening dat een dergelijke „praktijk” niet kan voortvloeien uit louter het uiterlijk van het product als dusdanig, zonder enige vermelding op de verpakking waarin wordt verwezen naar de beschermde oorsprong.

19      De verwijzende rechter zet uiteen dat in het cassatieberoep waarop hij uitspraak moet doen, de nog niet eerder behandelde vraag rijst of artikel 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het uitsluitend verbiedt dat een derde de geregistreerde benaming gebruikt, dan wel of het aldus moet worden uitgelegd dat het ook elke presentatie van het product verbiedt die de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong ervan, ook al is door de derde geen gebruik gemaakt van de geregistreerde benaming. Hij merkt met name op dat het Hof zich nooit over deze vraag heeft uitgesproken, en is van oordeel dat er twijfel bestaat over de uitlegging van de uitdrukking „elke andere praktijk” respectievelijk „andere praktijken” in deze artikelen, die een bijzondere vorm van inbreuk op een beschermde benaming vormen indien daardoor de consument kan worden misleid aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

20      Volgens deze rechter rijst derhalve de vraag of het gebruik van de fysieke kenmerken van een door een BOB beschermd product een praktijk kan vormen die de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product, en die verboden is bij artikel 13, lid 1, van deze respectieve verordeningen. Om die vraag te beantwoorden moet worden bepaald of de presentatie van een product met een beschermde oorsprongsbenaming, in het bijzonder de reproductie van de kenmerkende vorm of het kenmerkende uiterlijk van het product, een inbreuk kan vormen op die benaming, ook al wordt de benaming niet overgenomen.

21      Tegen deze achtergrond heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moeten de respectieve artikelen 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 […] en verordening nr. 1151/2012 […] aldus worden uitgelegd dat zij louter het gebruik door een derde van de geregistreerde benaming verbieden, of moeten zij aldus worden uitgelegd dat zij een verbod inhouden op de presentatie van een product dat onder een beschermde oorsprongsbenaming valt, en meer in het bijzonder op de reproductie van de vorm of het uiterlijk waardoor het product wordt gekenmerkt, die de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product, zelfs wanneer de geregistreerde benaming niet wordt gebruikt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Eerste deel van de vraag

22      Met het eerste deel van zijn vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het louter het gebruik door een derde van de geregistreerde benaming verbiedt.

23      Uit de bewoordingen van deze bepalingen blijkt dat geregistreerde benamingen worden beschermd tegen verschillende handelingen, te weten, ten eerste, elk direct of indirect commercieel gebruik van een geregistreerde benaming, ten tweede, elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, ten derde, elke valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product die wordt gebruikt op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of in documenten betreffende het desbetreffende product, en ten vierde, andere praktijken die de consument kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

24      Deze bepalingen bevatten dus een in gradatie oplopende opsomming van verboden handelingen (zie in die zin arrest van 2 mei 2019, Fundación Consejo Regulador de la Denominación de Origen Protegida Queso Manchego, C‑614/17, EU:C:2019:344, punt 27). Hoewel artikel 13, lid 1, onder a), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 elk direct of indirect gebruik verbieden van een geregistreerde benaming voor niet onder die registratie vallende producten in de vorm waarin deze benaming is geregistreerd of in ieder geval in een vorm die vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt sterk daarop gelijkt (zie naar analogie arrest van 7 juni 2018, Scotch Whisky Association, C‑44/17, EU:C:2018:415, punten 29, 31 en 39), verbiedt artikel 13, lid 1, onder b) tot en met d), van die respectievelijke verordeningen andere types handelingen waartegen geregistreerde benamingen beschermd worden en waarbij direct noch indirect de benamingen zelf worden gebruikt.

25      De werkingssfeer van artikel 13, lid 1, onder a), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 moet dus noodzakelijkerwijs worden onderscheiden van de werkingssfeer van de andere regels voor de bescherming van geregistreerde benamingen in artikel 13, lid 1, onder b) tot en met d), van deze respectieve verordeningen. Artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 verbiedt meer bepaald handelingen waarbij, anders dan bij de handelingen bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a), van deze respectieve verordeningen, geen direct of indirect gebruik wordt gemaakt van de beschermde benaming zelf, maar deze benaming op zodanige wijze wordt gesuggereerd dat de consument hierdoor een voldoende nauw verband met deze benaming vaststelt [zie naar analogie betreffende artikel 16 van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (JO 2008, L 39, p. 16), arrest van 7 juni 2018, Scotch Whisky Association, C‑44/17, EU:C:2018:415, punt 33].

26      Wat meer in het bijzonder het begrip „voorstelling” betreft, is het beslissende criterium de vraag of de consument, bij het zien van een litigieuze benaming, als referentiebeeld het onder de BOB vallende product voor de geest zal komen, hetgeen aan de nationale rechter staat om te beoordelen door er, zo nodig, rekening mee te houden dat de bestreden benaming een deel van een BOB bevat, dat tussen deze benaming en deze BOB een fonetische en/of visuele gelijkenis bestaat, of dat deze benaming en deze BOB conceptueel dicht bij elkaar liggen (zie naar analogie arrest van 7 juni 2018, Scotch Whisky Association, C‑44/17, EU:C:2018:415, punt 51).

27      Bovendien heeft het Hof in zijn arrest van 2 mei 2019, Fundación Consejo Regulador de la Denominación de Origen Protegida Queso Manchego (C‑614/17, EU:C:2019:344), geoordeeld dat artikel 13, lid 1, onder b), van verordening nr. 510/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de voorstelling van een geregistreerde benaming kan worden opgeroepen door het gebruik van beeldtekens. Ter onderbouwing van deze uitspraak heeft het Hof in punt 18 van dat arrest met name overwogen dat de formulering van deze bepaling kan worden opgevat als een verwijzing naar niet alleen de termen waarmee een geregistreerde benaming kan worden opgeroepen, maar ook naar elk beeldteken dat de consument kan doen denken aan de door die benaming beschermde producten. In punt 22 van datzelfde arrest heeft het Hof opgemerkt dat in beginsel niet kan worden uitgesloten dat beeldtekens bij de consument als referentiebeeld direct de producten met een geregistreerde benaming voor de geest kunnen roepen omdat zij conceptueel een dergelijke benaming benaderen.

28      Wat de in artikel 13, lid 1, onder c), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 bedoelde handelingen betreft, dient te worden opgemerkt dat deze bepalingen de beschermde omvang verruimen ten opzichte van de punten a) en b) van dat artikel door daarin met name „elke andere aanduiding” op te nemen, dat wil zeggen de aan de consument verstrekte informatie, op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of in documenten betreffende het desbetreffende product, waardoor weliswaar geen voorstelling wordt opgeroepen van de beschermde geografische benaming maar die wordt aangemerkt als vals of misleidend door het verband van het product met die benaming. De uitdrukking „elke andere aanduiding” omvat informatie die in welke vorm ook kan voorkomen op de binnen- of buitenverpakking van het betrokken product, in reclamemateriaal of in documenten betreffende het desbetreffende product, met name in de vorm van een tekst, een afbeelding of een inhoud die informatie kan verschaffen over de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van dat product (zie naar analogie arrest van 7 juni 2018, Scotch Whisky Association, C‑44/17, EU:C:2018:415, punten 65 en 66).

29      Met betrekking tot de handelingen bedoeld in artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 blijkt uit de bewoordingen „elke andere praktijk” respectievelijk „andere praktijken” in deze bepalingen, zoals de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat zij elke gedraging omvatten die niet reeds aan bod komt in de overige bepalingen van datzelfde artikel en aldus de regeling inzake de bescherming van geregistreerde benamingen sluitend maken.

30      Uit het voorgaande volgt dus dat artikel 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 niet enkel verbiedt dat de geregistreerde benaming zelf wordt gebruikt, maar een ruimere werkingssfeer heeft.

31      Op het eerste deel van de prejudiciële vraag moet derhalve worden geantwoord dat artikel 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het niet louter het gebruik door een derde van de geregistreerde benaming verbiedt.

 Tweede deel van de vraag

32      Met het tweede deel van zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het verbiedt dat de kenmerkende vorm of het kenmerkende uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product wordt gereproduceerd, wanneer deze reproductie de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

33      Door te bepalen dat geregistreerde benamingen worden beschermd tegen „andere praktijken die de consument kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product”, preciseert artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 niet welke handelingen door deze bepalingen verboden zijn, maar ziet het in ruime zin op alle andere handelingen dan de door artikel 13, lid 1, onder a) tot en met c), van deze respectieve verordeningen verboden handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat de consument wordt misleid aangaande de werkelijke oorsprong van het betrokken product.

34      Artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 beantwoordt aan de doelstellingen die zijn uiteengezet in de overwegingen 4 en 6 van verordening nr. 510/2006, alsook in de overwegingen 18 en 29 en artikel 4 van verordening nr. 1151/2012, waaruit blijkt dat de regeling inzake de bescherming van BOB’s en beschermde geografische aanduidingen (BGA’s) met name tot doel heeft om consumenten duidelijke informatie over de oorsprong en de eigenschappen van het product te verstrekken, zodat zij een beter geïnformeerde aankoopkeuze kunnen maken, en praktijken te voorkomen die de consument kunnen misleiden.

35      Meer in het algemeen volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de regeling inzake de bescherming van BOB’s en BGA’s in wezen erop is gericht de consumenten te garanderen dat landbouwproducten met een geregistreerde benaming, doordat zij uit een bepaald geografisch gebied afkomstig zijn, bepaalde bijzondere eigenschappen bezitten en dus dankzij hun geografische herkomst een kwaliteitsgarantie bieden, teneinde landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen, en te voorkomen dat derden onrechtmatig profiteren van de reputatie die deze producten dankzij hun kwaliteit genieten (zie naar analogie arresten van 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto, C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punt 82; 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne, C‑393/16, EU:C:2017:991, punt 38, en 7 juni 2018, Scotch Whisky Association, C‑44/17, EU:C:2018:415, punten 38 en 69).

36      Met betrekking tot de vraag of de reproductie van de vorm of het uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product een door artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 verboden praktijk kan vormen, dient te worden opgemerkt dat, zoals Société fromagère du Livradois en de Europese Commissie hebben aangevoerd, de door deze bepalingen geboden bescherming volgens de bewoordingen zelf ervan betrekking heeft op de geregistreerde benaming en niet op het product dat onder die benaming valt. Hieruit volgt dat deze bescherming geen verbod behelst op met name het gebruik van de fabricagetechnieken of de reproductie van een of meer kenmerken zoals vermeld in het productdossier van een onder een geregistreerde benaming vallend product, op grond dat zij in dat productdossier zijn opgenomen, teneinde een ander product te vervaardigen dat niet onder de registratie valt.

37      Zoals de advocaat-generaal in punt 27 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is een BOB volgens artikel 5, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 1151/2012, waarin de bewoordingen van artikel 2, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 510/2006 in wezen worden overgenomen, echter een naam die een product aanduidt dat afkomstig is uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of, in uitzonderlijke gevallen, een bepaald land, waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan de specifieke geografische omgeving met haar eigen door natuur en mens bepaalde factoren. BOB’s worden dus beschermd voor zover zij een product aanduiden dat bepaalde kwaliteiten of kenmerken bezit. De BOB en het daaronder vallende product zijn dus nauw met elkaar verbonden.

38      Gelet op het niet-limitatieve karakter van de uitdrukking „elke andere praktijk” respectievelijk „andere praktijken ” in artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 kan dus niet worden uitgesloten dat de reproductie van de vorm of het uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product, zonder dat deze benaming op het betrokken product of op de verpakking ervan voorkomt, binnen de werkingssfeer van deze bepalingen valt. Dat zal het geval zijn wanneer die reproductie de consument kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het betrokken product.

39      Bij de beoordeling of daarvan sprake is moet, zoals de advocaat-generaal in de punten 55 en 57 tot en met 59 van zijn conclusie in wezen heeft aangegeven, worden uitgegaan van de waarneming van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde Europese consument (zie naar analogie arresten van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 25 en 28, en 7 juni 2018, Scotch Whisky Association, C‑44/17, EU:C:2018:415, punt 47), en voorts rekening worden gehouden met alle relevante factoren van het concrete geval, waaronder de wijze waarop de betreffende producten aan het betrokken publiek worden gepresenteerd en in de handel worden gebracht alsmede de feitelijke context (zie in die zin arrest van 4 december 2019, Consorzio Tutela Aceto Balsamico di Modena, C‑432/18, EU:C:2019:1045, punt 25).

40      In het bijzonder dient met betrekking tot een element van het uiterlijk van het product waarop de geregistreerde benaming betrekking heeft, zoals in het hoofdgeding, met name te worden beoordeeld of dit element een referentiekenmerk is dat bijzonder onderscheidend is voor dit product, zodat de reproductie ervan, in combinatie met alle in casu relevante factoren, de consument kan doen aannemen dat het product dat deze reproductie bevat een product is dat onder deze geregistreerde benaming valt.

41      Gelet op het voorgaande moet op het tweede deel van de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk verordening nr. 1151/2012 aldus moet worden uitgelegd dat het de reproductie van de kenmerkende vorm of het kenmerkende uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product verbiedt wanneer deze reproductie de consument kan doen aannemen dat het betrokken product onder deze geregistreerde benaming valt. Beoordeeld moet worden of deze reproductie de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende Europese consument kan misleiden, rekening houdend met alle relevante factoren van het concrete geval.

 Kosten

42      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, respectievelijk van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat het niet louter het gebruik door een derde van de geregistreerde benaming verbiedt.

Artikel 13, lid 1, onder d), van verordening nr. 510/2006 respectievelijk van verordening nr. 1151/2012 moet aldus worden uitgelegd dat het de reproductie van de kenmerkende vorm of het kenmerkende uiterlijk van een onder een geregistreerde benaming vallend product verbiedt wanneer deze reproductie de consument kan doen aannemen dat het betrokken product onder deze geregistreerde benaming valt. Beoordeeld moet worden of deze reproductie de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende Europese consument kan misleiden, rekening houdend met alle relevante factoren van het concrete geval.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.