Language of document : ECLI:EU:T:2014:817

Zaak T‑171/12

Peri GmbH

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor een driedimensionaal gemeenschapsmerk – Vorm van een spanklem – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 25 september 2014

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Bevoegdheid van het Gerecht – Toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep – Vernietiging of herziening op gronden waarvan pas na uitspraak van de beslissing is gebleken – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 65, lid 2, en 76)

2.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Beperking van de opgave van de waren en diensten na de beslissing van de kamer van beroep – Gevolgen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 135, lid 4; verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 43, lid 1)

3.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van het gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Beoordeling van het onderscheidend vermogen – Criteria

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

4.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van het gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Driedimensionaal merk bestaande uit de vorm van de waar – Onderscheidend vermogen – Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

5.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van het gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 13, 14)

2.      Een beperking, in de zin van artikel 43, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk, van de in een gemeenschapsmerkaanvraag opgenomen opgave van waren of diensten die plaatsvindt na de vaststelling van de voor het Gerecht aangevochten beslissing van de kamer van beroep, kan in beginsel niet afdoen aan de rechtmatigheid van deze beslissing, die als enige voor het Gerecht wordt betwist. Evenwel dient ook te worden opgemerkt dat het mogelijk is de beslissing van een kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in bepaalde gevallen voor het Gerecht enkel aan te vechten met betrekking tot bepaalde waren of diensten die zijn opgenomen in de opgave waarop de aanvraag tot inschrijving van het betrokken gemeenschapsmerk betrekking heeft. In een dergelijk geval wordt deze beslissing definitief voor de andere waren of diensten die in deze opgave zijn vermeld.

Een verklaring van de merkaanvrager voor het Gerecht, en dus na de beslissing van de kamer van beroep, waarbij hij zijn aanvraag intrekt voor bepaalde waren waarop de oorspronkelijke aanvraag betrekking heeft, kan dus worden geïnterpreteerd als een verklaring dat de bestreden beslissing enkel wordt aangevochten voor zover zij de overige aangevraagde waren betreft, of als een gedeeltelijke afstand wanneer een dergelijke verklaring in een vergevorderd stadium van de procedure voor het Gerecht plaatsvindt.

Indien de merkaanvrager met zijn beperking van de opgave van de waren waarop de gemeenschapsmerkaanvraag betrekking heeft, niet beoogt een of meerdere waren uit deze opgave te halen, doch een of meerdere kenmerken ervan te wijzigen, valt evenwel niet uit te sluiten dat deze wijziging invloed kan hebben op het onderzoek van het gemeenschapsmerk dat de instanties van het Bureau tijdens de administratieve procedure verrichten. In deze omstandigheden zou het aanvaarden van deze wijziging in het stadium van het beroep voor het Gerecht betekenen dat het onderwerp van het geschil wordt gewijzigd, in strijd met artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Bijgevolg kan een dergelijke beperking niet door het Gerecht in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van de gegrondheid van het beroep.

(cf. punten 18‑21)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31, 32)

4.      De criteria ter beoordeling van het onderscheidend vermogen van merken bestaande in de verschijningsvorm van de waar zelf, verschillen niet van die welke voor andere categorieën van merken gelden. Bij de toepassing van deze criteria is de perceptie door het relevante publiek in het geval van een driedimensionaal merk bestaande in de verschijningsvorm van de waar zelf, evenwel niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk dat bestaat in een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken. De gemiddelde consument is immers niet gewend om de herkomst van de waren bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan of uit die van de verpakking, en in het geval van een dergelijk driedimensionaal merk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen dan in het geval van een woord- of beeldmerk. Bovendien wordt de kans groter dat de als merk aangevraagde vorm van een waar elk onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk naarmate deze vorm een grotere gelijkenis vertoont met de meest waarschijnlijke vorm van de betrokken waar. Alleen een merk dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en daardoor de wezenlijke functie van herkomstaanduiding kan vervullen, heeft dus onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.

(cf. punten 33‑35)

5.      Het driedimensionale teken bestaande in de vorm van een spanklem waarvan de inschrijving is aangevraagd voor „Bekistingen voor beton en onderdelen hiervan van metaal” en „Bekistingen voor beton en onderdelen hiervan niet van metaal” van de klassen 6 en 17 in de zin van de Overeenkomst van Nice, mist voor de betrokken waren onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk, aangezien de afgebeelde klem voor het publiek van specialisten van de Unie slechts kleine verschillen vertoont met de andere waren van dit type. De betrokken klem blijkt immers niet in die mate ongebruikelijk te zijn dat louter op basis van de driedimensionale weergave ervan kan worden aangenomen dat het aangevraagde merk intrinsiek geschikt is om de waren waarop dit merk ziet, te onderscheiden van de concurrerende waren.

(cf. punten 37, 38, 43)