Language of document : ECLI:EU:T:2003:106

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

9 april 2003 (1)

„Communautaire financiële bijstand - Werkingskosten - Besluit tot stopzetting van financiële bijstand - Beginsel van goed financieel beheer - Uitlegging van voorwaarden voor bijstand - Recht van verdediging - Gewettigd vertrouwen”

In zaak T-217/01,

Forum des migrants de l'Union européenne, gevestigd te Brussel (België), aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Degrez, en vervolgens door N. Crama, advocaten,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en L. Parpala als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 11 juli 2001 waarbij de uit hoofde van artikel A0-3040 van de gemeenschapsbegroting aan verzoeker verleende financiële bijstand is stopgezet,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, P. Mengozzi en M. Vilaras, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 december 2002,

het navolgende

Arrest

Feiten van het geding

1.
    Verzoeker is een internationale vereniging zonder winstoogmerk voor voorlichting en bescherming van de belangen van migranten bij de Europese instellingen. Deze vereniging groepeert verschillende niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van asielrecht en immigratie.

2.
    De begroting van verzoeker wordt hoofdzakelijk gefinancierd door de Europese Gemeenschap. Daartoe heeft hij op 23 mei 2000 met de Commissie een overeenkomst gesloten voor een subsidie van maximaal 800 000 euro (hierna: „subsidieovereenkomst”). Overeenkomstig artikel 1 van de subsidieovereenkomst moest de subsidie verzoekers werkingskosten voor het jaar 2000 dekken. Krachtens artikel 3 van de subsidieovereenkomst was de subsidie geraamd op 800 000 euro, hetgeen overeenstemt met 86,65 % van de totale voor communautaire financiering in aanmerking komende kosten. Dit bedrag moest in drie tranches worden uitbetaald.

3.
    Verzoeker heeft de Commissie op 18 juli 2000 de voor de uitbetaling van de eerste tranche van de subsidie vereiste financiële waarborg bezorgd en de eerste tranche, ten belope van 400 000 euro, is op 8 augustus 2000 door de Commissie uitbetaald.

4.
    Op 15 november 2000 heeft verzoeker de Commissie het verslag gezonden van de audit die hij heeft verricht nadat de Commissie hem had laten weten dat zij voornemens was dit te doen.

5.
    Bij brief van 28 november 2000 heeft verzoeker verzocht om betaling van de tweede tranche van de subsidie, ten belope van 25 % van het totaal, waarvoor hij het tussentijdse financieel verslag betreffende de eerste drie kwartalen van het jaar 2000 (hierna: „tussentijds verslag”) heeft overgelegd. Van mening dat dit verslag de betaling van de tweede tranche niet kon rechtvaardigen, heeft de Commissie verzoeker bij brief van 5 december 2000 verzocht om nadere toelichting en om overlegging van documenten. Verzoeker heeft hierop geantwoord bij brief van 11 december 2000.

6.
    De diensten van de Commissie hebben op 11 en 12 december 2000 de rekeningen van verzoeker gecontroleerd.

7.
    Na deze controle is verzoeker op 18 december 2000 opnieuw om inlichtingen verzocht.

8.
    De Commissie heeft verzoeker bij brief van 19 januari 2001 meegedeeld dat zij had besloten de betaling van de subsidie voor het jaar 2000 te schorsen. Bij dezelfde brief heeft zij verzoeker ook meegedeeld dat zijn dossier zou worden overgezonden aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

9.
    Bij brieven van 24 en 31 januari 2001 heeft verzoeker betreurd dat hij het verslag van de door de diensten van de Commissie uitgevoerde audit niet had ontvangen. Hij heeft de Commissie eveneens verzocht haar bezwaren schriftelijk bekend te maken.

10.
    Bij brief van 5 februari 2001 heeft de Commissie verzoeker geantwoord dat het onderzoek van het OLAF lopende was en dat hij zo spoedig mogelijk zou worden ingelicht over de resultaten van het onderzoek.

11.
    Op 1 maart 2001 heeft de Commissie een bezoek aan verzoekers lokalen georganiseerd, waarbij het OLAF, de diensten van de Commissie en Charchira, voorzitter van verzoeker, aanwezig waren.

12.
    Bij brief van 30 april 2001 heeft verzoeker een ontmoeting met het bevoegde lid van de Commissie aangevraagd om zijn toestand te bespreken. Op 18 mei 2001 heeft het bevoegde lid van de Commissie verzoeker meegedeeld dat hij zijn diensten de opdracht had gegeven de brief van 30 april 2001 aandachtig te bestuderen.

13.
    Op 3 mei 2001 hebben de bevoegde diensten van de Commissie verzoekers hoofdkantoor bezocht om de subsidiabiliteit van alle financiële verrichtingen van het boekjaar 2000 te beoordelen. Wegens de staat van verzoekers boekhouding is dit niet mogelijk geweest. Bij brief van dezelfde datum heeft de Commissie Charchira verzocht een aantal ontbrekende bankafschriften over te leggen en de stukken van de boekhouding opnieuw te ordenen in chronologische volgorde van de betalingen.

14.
    Bij brief van 22 mei 2001 heeft de Commissie verzoeker laten weten dat de audit door haar diensten en het OLAF nog steeds aan de gang was.

15.
    Bij aangetekende brief van 11 juli 2001 heeft de Commissie verzoeker haar beschikking tot stopzetting van de financiële bijstand voor het boekjaar 2000 (hierna: „bestreden beschikking”) meegedeeld. Het auditverslag op basis waarvan de beschikking was vastgesteld, was bijgevoegd.

16.
    De bestreden beschikking vermeldt in het bijzonder:

„Ik verwijs naar uw briefwisseling met commissielid Antonio Vitorino en zijn diensten van het Directoraat-generaal Justitie en Binnenlandse Zaken. Hierbij deel ik u de beschikking mee die met betrekking tot de toekomstige financiering van het Forum is vastgesteld. De door de diensten van de Commissie uitgevoerde audits waarvan de conclusies in het onlangs door het Europees Bureau voor fraudebestrijding afgeronde onderzoek niet worden tegengesproken, hebben immers niet alleen aanzienlijke leemten in het beheer maar ook ernstige onregelmatigheden aan het licht gebracht. Bijgevolg zie ik mij verplicht de financiële bijstand van de Commissie uit hoofde van artikel A0-3040 van de gemeenschapsbegroting stop te zetten overeenkomstig artikel 1 van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst voor het boekjaar 2000. Bijgaand zend ik u het auditverslag van mijn diensten waarop deze beschikking is gebaseerd. De eventuele financiële gevolgen zullen u binnenkort worden meegedeeld.”

17.
    Het dossier van het onderzoek van het OLAF is op 2 juli 2001 overgezonden aan de procureur des Konings te Brussel.

Procesverloop en conclusies van partijen

18.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 september 2001, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.

19.
    Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 april 2002, heeft KBC Bank SA verzocht om toelating tot interventie in deze zaak. Bij beschikking van de president van de Vierde kamer van het Gerecht van 28 juni 2002 is dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

20.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

21.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord tijdens de openbare terechtzitting van 12 december 2002.

22.
    Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ongegrond te verklaren;

-    verzoeker te verwijzen in de kosten.

In rechte

Het eerste middel: schending van artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst

Argumenten van partijen

24.
    Verzoeker acht de bestreden beschikking onwettig omdat zij niet in overeenstemming is met artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst. Door deze subsidie stop te zetten op grond dat onderzoeken leemten in het beheer en ernstige onregelmatigheden aan het licht hebben gebracht, beroept de Commissie zich op een opzeggingsgrond waarin de subsidieovereenkomst niet voorziet. Volgens de overeenkomst zijn er immers slechts twee gevallen waarin de subsidiëring kan worden stopgezet, namelijk het faillissement of de vereffening van de begunstigde en de indiening van onjuiste of onvolledige declaraties ter verkrijging van de subsidie.

25.
    Verzoeker betoogt dat zijn verzoeken om uitbetaling van de laatste tranches van de subsidie niet op onjuiste of onvolledige declaraties zijn gebaseerd. Voorts verkeert hij niet in staat van faillissement, vereffening of een soortgelijke situatie. Bovendien blijkt uit de bestreden beschikking niet dat onjuiste declaraties zijn ingediend om de in de subsidieovereenkomst vastgestelde subsidie te verkrijgen.

26.
    Volgens verzoeker heeft de uit 2001 daterende bestreden beschikking, waarmee de financiering voor het jaar 2000 wordt stopgezet, geen zin aangezien alle - al dan niet voor subsidiëring in aanmerking komende - uitgaven voor het jaar 2000 reeds zijn verricht. De voortijdige verbreking van de subsidieovereenkomst kon enkel worden overwogen in de loop van 2000, het jaar waarop de overeenkomst betrekking heeft.

27.
    Verzoeker merkt op dat noch interne organisatieproblemen noch problemen inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven een beschikking kunnen rechtvaardigen waarbij de subsidieovereenkomst wordt beëindigd.

28.
    Voorts stelt verzoeker dat de Commissie, door de stopzetting van de door het Europees Parlement ten gunste van verzoeker goedgekeurde subsidie de haar bij de artikelen 272 EG en volgende opgedragen taak van uitvoering van de begroting niet is nagekomen. Een organisatie die doelstellingen van openbaar belang nastreeft, „afsnijden” van subsidiëring strookt duidelijk niet met het beginsel van goed beheer en deze organisatie is dan ook gedoemd te verdwijnen, zelfs al erkennen zowel het Parlement als de Commissie haar nut.

29.
    De Commissie merkt om te beginnen op dat de subsidieovereenkomst geen contract in de eigenlijke zin van het woord is maar veeleer een eenzijdig besluit van de Commissie waarbij financiële bijstand wordt verleend aan een organisatie die doelstellingen van communautair belang nastreeft. In artikel 3 van de overeenkomst worden de voorwaarden voor toekenning van de subsidie alsmede de aard van de voor communautaire financiering in aanmerking komende uitgaven omschreven.

30.
    Volgens de Commissie had zij overeenkomstig artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst het recht om deze zonder opzeggingstermijn te beëindigen aangezien verzoeker onjuiste of onvolledige declaraties heeft ingediend. De aanbevelingen van Westen & Co, de onderneming die door verzoeker voor de audit is aangezocht, tonen de gebreken in verzoekers beheer en de gevolgen daarvan voor het verloop van zijn acties overduidelijk aan. Deze onderneming heeft vastgesteld dat verzoeker geen interne controle, geen conform factuurboek en geen kasboek bezat. Voorts is twijfel geuit over de stukken die de kasuitgaven staven.

31.
    Het tussentijdse financieel verslag voldeed volgens de Commissie niet aan de in de subsidieovereenkomst gestelde vereisten. Het gaat om een eenvoudige declaratie die niet overeenstemt met de boekhoudkundige realiteit. Zoals tijdens de audit van 11 en 12 december 2000 is vastgesteld, bevatten de overgelegde rekeningen in het bijzonder tal van uitgaven die niet daadwerkelijk zijn verricht en dus niet subsidiabel zijn.

32.
    De Commissie stelt dat de intrekking van de subsidie niet mag worden verward met de vereffening daarvan, namelijk de uitbetaling van de bedragen waarin de overeenkomst voor de desbetreffende periode heeft voorzien, tegen goedkeuring door de Commissie van boekhoudkundige documenten die subsidiabele uitgaven staven. Door de subsidiabele uitgaven met bewijsstukken te staven had verzoeker aldus aanspraak kunnen maken op uitbetaling van de in de subsidieovereenkomst vastgestelde bedragen ten belope van de naar behoren door documenten gestaafde waarde.

33.
    Zij voegt hieraan toe dat zij op basis van de enige beschikbare bewijsstukken het bedrag van verzoekers subsidiabele uitgaven heeft vastgesteld. De verrekening van deze bedragen met het bedrag van de in augustus 2000 uitbetaalde eerste tranche heeft een saldo van 53 608,94 euro ten gunste van de Commissie opgeleverd. De Commissie heeft dit bedrag teruggevorderd.

34.
    De Commissie wijst erop dat verzoeker zelfs niet tracht te bewijzen dat de documenten die zijn verzoek om uitbetaling van de tweede tranche van de subsidie moeten staven, voldoen aan de door de subsidieovereenkomst gestelde eisen.

35.
    Verder merkt zij op dat de subsidieovereenkomst volgens artikel 2, lid 2, pas ten einde loopt op de datum van uitbetaling van de laatste tranche. De Commissie is dus vrij om de overeenkomst te beëindigen op basis van artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst tot de datum waarop de definitieve betaling plaatsvindt.

36.
    De Commissie betwist de stelling dat de toepassing van artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst een intentioneel element vereist. Volgens de tekst is het voldoende dat de begunstigde een onjuiste of onvolledige declaratie indient.

37.
    De Commissie stelt ten slotte dat verzoeker in repliek een nieuw middel heeft aangevoerd om de wettigheid van de bestreden beschikking te betwisten, namelijk dat de Commissie de haar bij de artikelen 272 EG en volgende opgedragen taak van uitvoering van de begroting niet is nagekomen. Krachtens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering mag dit middel dan ook niet in aanmerking worden genomen.

38.
    Subsidiair merkt de Commissie op dat zij de begroting met betrekking tot de betrokken subsidie overeenkomstig de geldende financiële reglementering van de Gemeenschap heeft uitgevoerd. De vaststelling van de betrokken begrotingslijn door de begrotingsautoriteit brengt voor de Commissie geen automatische verplichting mee om haar uit te voeren.

Beoordeling door het Gerecht

39.
    Vooraf zij opgemerkt dat de bestreden beschikking, ondanks een enigszins dubbelzinnige formulering, enkel betrekking heeft op de subsidie voor het jaar 2000, zoals de Commissie ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht heeft bevestigd.

40.
    Blijkens de subsidieovereenkomst was de communautaire financiering ten gunste van verzoeker afhankelijk van de naleving door verzoeker van een aantal voorwaarden die in de overeenkomst en de daaraan gehechte algemene voorwaarden zijn vermeld.

41.
    Artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst bepaalt immers duidelijk dat de Commissie de overeenkomst kan beëindigen en de subsidie zonder opzegging of vergoeding kan intrekken wanneer de begunstigde onjuiste of onvolledige declaraties heeft ingediend om de in de overeenkomst vastgestelde subsidie te verkrijgen.

42.
    De bewoordingen van de subsidieovereenkomst en de daaraan gehechte algemene voorwaarden doen voorts duidelijk uitkomen dat een tussentijds verslag en een eindverslag moesten worden ingediend en goedgekeurd vóór de uitbetaling van de laatste twee tranches van de subsidie.

43.
    Artikel 4 van de subsidieovereenkomst bepaalt bovendien dat 25 % van het in artikel 3.1 vermelde totale bedrag van de subsidie aan verzoeker wordt uitbetaald binnen 60 dagen na de ontvangst en de goedkeuring van een tussentijdse financiële staat en van een betalingsaanvraag en dat het saldo wordt uitbetaald binnen 60 dagen na de ontvangst en de goedkeuring van een definitieve financiële staat en van een verzoek om definitieve betaling.

44.
    Uit deze bepalingen blijkt dat de Commissie, alvorens het saldo van een toegekende subsidie uit te betalen, kon en moest nagaan of de in de subsidieovereenkomst gestelde voorwaarden waren nageleefd. Hieruit blijkt eveneens dat de Commissie de subsidieovereenkomst kon beëindigen wanneer de begunstigde onvolledige informatie over zijn werkingskosten verstrekte teneinde betaling van de subsidie te verkrijgen.

45.
    In casu staat vast dat verzoeker bij de aanvraag om uitbetaling van de tweede tranche van de subsidie van 28 november 2000 de Commissie een financieel verslag heeft verstrekt dat deze laatste niet heeft goedgekeurd, maar dat gelet op de onvolledigheid ervan een aanleiding was om aanvullende inlichtingen te vragen en verzoekers rekeningen te controleren.

46.
    Blijkens het dossier hebben de controles van verzoekers rekeningen ernstige onregelmatigheden aan het licht gebracht die verzoeker niet betwist. Zo blijkt uit het aan de bestreden beschikking gehechte auditverslag dat wat de kasstukken betreft, de beschikbare stukken voor het boekjaar 2000 uitgaven van in totaal 197 811 BEF hebben opgeleverd, waarvan 142 555 BEF niet subsidiabel is geacht. Onder deze stukken bevinden zich met name niet conforme bewijsstukken (stukken 1, 7, 8, 10, 12, 25, 26), vergoedingen van kosten zonder bewijsstuk (stukken 2, 3, 4, 9) of vergoedingen van niet gerechtvaardigde kosten (stukken 17, 18, 20, 24) alsmede stukken betreffende kosten die volgens de subsidieovereenkomst niet voor subsidie in aanmerking komen (stukken 5, 6, 11, 14, 15, 16, 21, 22). Wat de bankbescheiden betreft, hebben alle voor het eerste kwartaal van 2000 beschikbare stukken een totaal uitgavenbedrag van 3 229 323 BEF opgeleverd, waarvan 851 211,97 BEF niet subsidiabel is geacht. Sommige van deze stukken betreffen de vergoeding van kosten van dienstreizen die op onvolledige en niet ondertekende formulieren of zonder bewijsstukken zijn ingediend (stukken 1, 2, 6, 10, 12, 16, 18), niet subsidiabele of niet gerechtvaardigde representatiekosten (stukken 3, 4, 5, 13, 15), honoraria voor niet omschreven prestaties (stuk 7), betalingen voor prestaties zonder conforme bewijsstukken (stukken 8, 9, 11, 20, 21-25) en zonder rechtvaardiging in baar geld betaalde kosten (stuk 17).

47.
    In deze omstandigheden mocht de Commissie op grond van artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst de financiële bijstand aan verzoeker voor het jaar 2000 stopzetten, gelet op de op zijn minst onvolledige declaraties die verzoeker heeft ingediend om de betrokken subsidie te verkrijgen.

48.
    Met betrekking tot verzoekers argument dat de Commissie in 2001 geen beschikking tot intrekking van de financiële bijstand voor het jaar 2000 kon vaststellen, zij opgemerkt dat dit pas kon gebeuren na afloop van het betrokken boekjaar en na afwikkeling van de formaliteiten ter verificatie van de subsidiabiliteit van verzoekers uitgaven, en dat binnen een redelijke termijn. Door de bestreden beschikking op 11 juli 2001 vast te stellen heeft de Commissie geen onregelmatigheid begaan.

49.
    Verzoekers argument ten slotte dat de Commissie in het kader van haar taak van uitvoering van de gemeenschapsbegroting de in de betrokken begrotingslijn aan hem toegekende subsidie had moeten uitbetalen, mist - los van de vraag of het om een nieuw middel gaat, zoals de Commissie beweert - elke grond, aangezien de boeking van een uitgave op de begroting slechts leidt tot de betaling van het geboekte bedrag indien is voldaan aan de voorwaarden voor de uitvoering van deze uitgave, hetgeen in casu niet het geval was.

50.
    Gelet op het voorgaande, moet verzoekers middel dat de bestreden beschikking is vastgesteld met schending van artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst worden afgewezen.

Het tweede middel: schending van de rechten van de verdediging

Argumenten van partijen

51.
    Verzoeker stelt dat de bestreden beschikking is gebaseerd op onderzoeken waarin het beginsel van hoor en wederhoor niet is nageleefd. Het auditverslag is hem immers slechts meegedeeld als bijlage bij de bestreden beschikking. Dit verslag is bovendien in zo vage bewoordingen gesteld dat hij zich niet heeft kunnen rechtvaardigen. Voorts was in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor geen enkel lid van zijn personeel aanwezig bij het onderzoek.

52.
    Verder heeft de Commissie verschillende andere audits laten verrichten (in december 2000, maart 2001 en mei 2001) waarvan hem ondanks herhaalde verzoeken van zijn voorzitter noch de voorafgaande vaststellingen noch de resultaten zijn meegedeeld. Verzoeker stelt dat hij zijn rechten van de verdediging niet afdoende heeft kunnen uitoefenen.

53.
    De Commissie stelt dat het tweede middel uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat het auditverslag ten grondslag ligt aan de bestreden beschikking. De „stopzetting van de subsidie” is echter gebaseerd op verzoekers niet-naleving van de door de subsidieovereenkomst gestelde eisen, namelijk de verplichting om juiste en volledige informatie te verstrekken. De Commissie was niet verplicht het auditverslag aan verzoeker mee te delen maar verzoeker had wel de verplichting bewijsstukken voor de toekenning van de subsidie te verstrekken. Dat heeft hij evenwel niet gedaan.

54.
    De diensten van de Commissie hebben verzoeker regelmatig mondeling of schriftelijk ingelicht over de gebreken en onregelmatigheden in de stukken die tot staving van het verzoek om betaling van de tweede tranche van de subsidie waren verstrekt. De Commissie verwijst in het bijzonder naar verzoekers brief van 24 januari 2001. Wat het onderzoek van haar diensten op 11 en 12 december 2000 betreft, merkt de Commissie op dat Charchira, verzoekers voorzitter, en Van den Eede, verzoekers accountant, hierbij aanwezig waren.

55.
    Voorts was Charchira zowel aanwezig bij het onderzoek door het OLAF van 1 maart 2001 als bij het bezoek van de diensten van de Commissie van 3 mei 2001 ter beoordeling van de subsidiabiliteit van de uitgaven voor het boekjaar 2000. Charchira is verder aanwezig geweest op een vergadering die op zijn verzoek op 20 juli 2001 is belegd na de vaststelling van de bestreden beschikking.

Beoordeling door het Gerecht

56.
    Volgens de rechtspraak is de eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure tegen iemand die tot een bezwarend besluit kan leiden, te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van iedere regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen. Dit beginsel houdt in dat de adressaten van besluiten die hun belangen aanmerkelijk beïnvloeden, in staat moeten worden gesteld naar behoren hun standpunt kenbaar te maken (arrest Hof van 24 oktober 1996, Commissie/Lisrestal e.a., C-32/95 P, Jurispr. blz. I-5373, punt 21).

57.
    In casu zijn partijen het erover eens dat verzoeker het auditverslag pas heeft ontvangen bij de kennisgeving van de bestreden beschikking. Bijgevolg moet worden onderzocht of verzoeker in deze omstandigheden in staat is geweest zijn standpunt over de intrekking van de subsidie naar behoren kenbaar te maken.

58.
    Dienaangaande moet allereerst worden vastgesteld dat volgens vaste rechtspraak op de aanvragers en begunstigden van communautaire financiële bijstand een verplichting tot informatie en loyale samenwerking rust, op grond waarvan zij zich ervan moeten vergewissen dat zij de Commissie betrouwbare informatie verstrekken (arrest Gerecht van 17 oktober 2002, Astipesca/Commissie, T-180/00, Jurispr. blz. II-3985, punt 93). Verzoeker was dus verplicht bewijsstukken te verstrekken met het oog op de toekenning van de subsidie. Het staat evenwel vast dat hij dat niet heeft gedaan.

59.
    Opgemerkt moet worden dat de Commissie verzoeker herhaaldelijk heeft verzocht om informatie over niet subsidiabele uitgaven. Na ontvangst van het verzoek om betaling van de tweede tranche van de subsidie op 28 november 2000 heeft de Commissie verzoeker aldus verschillende malen gevraagd om precieze informatie en documenten, met name op 5 en 18 december 2000 en op 3 mei 2001. Bovendien heeft de Commissie op het hoofdkantoor van verzoeker verschillende controles verricht, met name op 11 en 12 december 2000, 1 maart 2001 en 3 mei 2001. Haar controles zijn altijd verricht in het bijzijn van een of meer vertegenwoordigers van verzoeker, zoals hij ter terechtzitting heeft bevestigd. De Commissie heeft verzoeker herhaaldelijk erop gewezen dat op basis van zijn boekhouding niet kon worden nagegaan of aan de voorwaarden voor toekenning van het saldo van de subsidie was voldaan. In het bijzonder heeft de Commissie in haar brief van 19 januari 2001 beklemtoond dat zij na de audit van december 2000 bezorgd was over de wijze waarop de subsidie werd beheerd. Bij brief van 3 mei 2001 heeft de Commissie verzoeker meegedeeld dat met het oog op de verificatie van de subsidiabiliteit van alle financiële verrichtingen van het boekjaar 2000 „het bankboek opnieuw in orde moest worden gebracht (duplicaten van ontbrekende dagafschriften) en de boekhoudkundige stukken moesten worden gerangschikt in chronologische volgorde van de uitvoering van de desbetreffende betalingen”. Verder heeft zij vermeld dat bij de controle van 3 mei 2001 „is vastgesteld dat het bankboek onvolledig was (verschillende ontbrekende dagafschriften) en dat het op basis van de ordening van de boekhoudkundige stukken niet mogelijk was een rechtstreeks verband (verwijzingen en chronologische rangschikking) te leggen met de dagafschriften betreffende de betaling daarvan”.

60.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie verzoeker herhaaldelijk de mogelijkheid heeft geboden zijn boekhouding aldus te organiseren dat de rechtvaardigingsstukken voor de betaling van het saldo van de subsidie in de boeken staan. Blijkens punt 46 van dit arrest zijn voorts alle kas- en bankdocumenten onderzocht die voor het boekjaar 2000 ter beschikking stonden. Op basis van de beschikbare bewijsstukken heeft de Commissie het bedrag van verzoekers subsidiabele uitgaven vastgesteld. De verrekening van deze bedragen met het bedrag van de in augustus 2000 uitbetaalde eerste tranche heeft een saldo van 53 608,94 euro ten gunste van de Commissie opgeleverd. Niets kon verzoeker evenwel beletten de krachtens de subsidieovereenkomst vereiste bewijsstukken te verstrekken om het saldo van de subsidie te ontvangen, dan wel de beoordeling van de Commissie met betrekking tot zijn rekeningen te betwisten.

61.
    Hoewel het definitieve auditverslag pas bij de kennisgeving van de bestreden beschikking aan verzoeker is meegedeeld, heeft hij dus ruim de gelegenheid gehad om opmerkingen in te dienen over de gegevens op basis waarvan de Commissie de bestreden beschikking heeft vastgesteld.

62.
    Voorts heeft de Commissie duidelijk vermeld dat de in de verschillende audits vastgestelde gegevens onregelmatigheden in de zin van artikel 1, lid 2, van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst konden uitmaken die eventueel de intrekking van de betrokken financiële bijstand en de terugvordering van de reeds betaalde bedragen konden rechtvaardigen. Zij heeft uitdrukkelijk aangegeven welke soorten onregelmatigheden zij heeft vastgesteld, namelijk het ontbreken van bewijsstukken alsmede het bestaan van niet subsidiabele uitgaven.

63.
    Uit het voorgaande volgt dat verzoeker de mogelijkheid heeft gehad opmerkingen in te dienen over alle onregelmatigheden die hem werden verweten. Derhalve moet worden aangenomen dat de bestreden beschikking is vastgesteld met eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor, zelfs indien het auditverslag verzoeker pas is meegedeeld bij de kennisgeving van de bestreden beschikking.

64.
    Bovendien moet worden vastgesteld dat verzoeker de in het auditverslag aangehaalde feiten niet betwist. In deze omstandigheden faalt verzoekers grief dat de Commissie zijn rechten van de verdediging heeft geschonden door hem het auditverslag niet mee te delen vóór de vaststelling van de beschikking. Nu verzoeker de vaststellingen van het auditverslag niet als onjuist aanmerkt, heeft hij er immers geen belang bij zich te beroepen op de schending van zijn rechten van de verdediging.

65.
    Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen.

Het derde middel: schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

66.
    Verzoeker acht de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd, nu hierin noch de bepaling van de subsidieovereenkomst waarop de beschikking is gebaseerd, noch de gestelde onjuiste declaraties van verzoeker duidelijk zijn weergegeven. Hij weet immers nog altijd niet of de bestreden beschikking een einde maakt aan de subsidieovereenkomst dan wel of deze beschikking een weigering inhoudt om een aantal niet subsidiabel geachte uitgaven in aanmerking te nemen. Bijgevolg is hij niet in staat een standpunt in te nemen en zijn verweer voor te bereiden.

67.
    Volgens de Commissie is de bestreden beschikking voldoende gemotiveerd nu het verzoeker niet kon ontgaan welk lid van artikel 1 van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst in de bestreden beschikking werd bedoeld.

Beoordeling door het Gerecht

68.
    Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 253 EG vereiste motivering van een handeling de redenering van de communautaire instantie waarvan de bestreden handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig doen uitkomen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen om hun rechten te kunnen verdedigen, en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de context waarin deze is vastgesteld, en van het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Hof van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C-350/88, Jurispr. blz. I-395, punten 15 en 16; arrest Gerecht van 29 september 1999, Sonasa/Commissie, T-126/97, Jurispr. blz. II-2793, punt 64).

69.
    Wanneer wordt verwezen naar een aan een beschikking gehecht document en dus naar de inhoud daarvan, kan volgens de rechtspraak bovendien aan de verplichting tot motivering van deze beschikking worden voldaan door een dergelijk document (zie in die zin arrest Gerecht van 24 april 1996, Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, T-551/93, en T-231/94-T-234/94, Jurispr. blz. II-247, punten 142-144).

70.
    In casu volstaat de vaststelling dat de bestreden beschikking uitdrukkelijk verwijst naar artikel 1 van de algemene voorwaarden van de subsidieovereenkomst. Gelet op de situatie van verzoeker en op de inhoud van de drie leden waaruit dit artikel bestaat, kon deze verwijzing enkel betrekking hebben op de in lid 2, tweede alinea, van dit artikel bedoelde situatie. Voorts doet het auditverslag, dat aan de bestreden beschikking is gehecht, duidelijk uitkomen om welke redenen de Commissie de subsidie heeft ingetrokken. Bijgevolg moet worden aangenomen dat de bestreden beschikking een motivering bevat op basis waarvan verzoeker zijn rechten heeft kunnen verdedigen en het Gerecht zijn toezicht heeft kunnen uitoefenen.

71.
    Derhalve faalt het derde middel.

Het vierde middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen

Argumenten van partijen

72.
    Verzoeker voert aan dat hij door de subsidieovereenkomst een schuldvordering gelijk aan 86,65 % van zijn subsidiabele uitgaven heeft gekregen. Door meer dan acht maanden na de indiening van het tussentijds verslag en meer dan zeven maanden na het verstrijken van de door de subsidieovereenkomst gedekte periode te wachten, heeft de Commissie bij verzoeker de gegronde verwachting gewekt dat de subsidieovereenkomst zou worden gehonoreerd, aangezien de tweede tranche van de subsidie binnen 60 dagen na de goedkeuring van het tussentijds verslag zou worden uitbetaald.

73.
    Noch de brief van 19 januari 2001 noch de verschillende audits van de Commissie konden aanwijzingen opleveren die verzoeker verhinderen dit gewettigde vertrouwen te laten gelden.

74.
    De Commissie betoogt dat zij verzoeker nooit duidelijke, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen heeft gegeven op basis waarvan hij een dergelijke gewettigde verwachting kon laten gelden.

75.
    Voorts heeft verzoeker kennis gehad van de procedure die tot de intrekking van de betrokken subsidie heeft geleid.

Beoordeling door het Gerecht

76.
    Elke persoon bij wie een instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich op het vertrouwensbeginsel beroepen. Het vertrouwensbeginsel kan evenwel niet worden ingeroepen door een persoon die zich schuldig heeft gemaakt aan kennelijke schending van de geldende regeling (arrest Sonasa/Commissie, reeds aangehaald, punten 33 en 34).

77.
    Volgens verzoeker heeft de Commissie, door meer dan acht maanden na de indiening van het tussentijds verslag en meer dan zeven maanden na het verstrijken van de door de subsidieovereenkomst gedekte periode te wachten, bij verzoeker de gegronde verwachting gewekt dat de subsidieovereenkomst zou worden gehonoreerd, aangezien de tweede tranche van de subsidie binnen 60 dagen na de goedkeuring van het tussentijds verslag zou worden uitbetaald.

78.
    Dienaangaande zij allereerst opgemerkt dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Overeenkomstig artikel 3 van de subsidieovereenkomst was de toekenning van de subsidie immers afhankelijk van de indiening van bewijskrachtige financiële declaraties. Volgens deze bepaling was de betaling van de subsidie gebonden aan de voorwaarde dat de Commissie het financieel verslag goedkeurt. In casu heeft de Commissie verzoeker bij brief van 19 januari 2001, dus minder dan 60 dagen na de indiening van het tussentijds verslag van 28 november 2000, meegedeeld dat de uitbetaling van de subsidie was opgeschort. Blijkens het dossier had de Commissie verzoeker in december 2000 bovendien reeds meegedeeld dat hij tot staving van zijn verzoek om betaling van de tweede tranche van de subsidie aanvullende inlichtingen moest verstrekken.

79.
    Vervolgens zij eraan herinnerd dat, zoals het Gerecht bij het onderzoek van het eerste middel heeft geoordeeld, verzoeker de krachtens de subsidieovereenkomst op hem rustende verplichting niet is nagekomen om de documenten te verstrekken die de toekenning van de betrokken communautaire subsidie konden rechtvaardigen.

80.
    In deze omstandigheden kan verzoeker niet beweren dat de Commissie bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt aangaande de toekenning van de subsidie.

81.
    Gelet op een en ander moet het vierde middel worden afgewezen en moet het onderhavige beroep derhalve worden verworpen.

Kosten

82.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van verweerster in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoeker in zijn eigen kosten en in die van verweerster.

Tiili
Mengozzi
Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 april 2003.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Frans.