Language of document : ECLI:EU:T:2005:379

Zaak T‑336/03

Les Éditions Albert René

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Ouder communautair en nationaal woordmerk OBELIX – Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord MOBILIX – Artikel 8, lid 1, sub b, en lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij gemeenschapsrechter – Bevoegdheid van Gerecht – Nieuw onderzoek van feiten tegen achtergrond van bewijsmateriaal dat voor eerst aan hem is overgelegd – Daarvan uitgesloten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 135, lid 4; verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 63)

2.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Voorwerp van geschil – Omschrijving – Wijziging in loop van geding – Verbod

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, en 48, lid 2)

3.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Ambtshalve onderzoek van feiten – Oppositieprocedure – Onderzoek beperkt tot aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten – Verplichting voor Bureau om punten die partij aanvoert en die door andere partij niet worden betwist, als vaststaand te beschouwen – Geen

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 74, lid 1)

4.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met ouder merk – Woordmerken MOBILIX en OBELIX

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

5.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met ouder merk – Overeenstemming van betrokken merken – Geschiktheid van begripsmatige verschillen om visuele of fonetische overeenstemmingen te neutraliseren – Voorwaarden

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

6.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met ouder merk – Bekendheid van ouder merk – Invloed

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

1.      Een beroep bij het Gerecht tegen de beslissing van een kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) is gericht op toetsing van de rechtmatigheid van een dergelijke beslissing in de zin van artikel 63 van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. In het kader van een vordering tot vernietiging moet de rechtmatigheid van de bestreden handeling worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld. Het Gerecht heeft derhalve niet tot taak, de feiten opnieuw te onderzoeken tegen de achtergrond van bewijsstukken die voor het eerst voor hem zijn aangevoerd. Dergelijke stukken toelaten zou immers in strijd zijn met artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, volgens hetwelk de memories van de partijen geen wijziging kunnen brengen in het onderwerp van het geschil voor de kamer van beroep. Bijgevolg zijn de voor het eerst voor het Gerecht overgelegde stukken niet-ontvankelijk.

(cf. punt 16)

2.      Luidens artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is de verzoeker verplicht in het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil te omschrijven en zijn conclusies voor te dragen. Hoewel artikel 48, lid 2, van dat reglement onder bepaalde voorwaarden toestaat, in de loop van het geding nieuwe middelen voor te dragen, kan die bepaling in geen geval aldus worden uitgelegd, dat de verzoeker op grond daarvan bij het Gerecht nieuwe conclusies mag indienen en aldus het voorwerp van het geschil kan wijzigen.

(cf. punt 28)

3.      Artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk bepaalt dat in procedures inzake relatieve afwijzingsgronden het door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) gevoerde onderzoek beperkt blijft tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering.

Deze bepaling legt een dubbele beperking op aan het onderzoek door het Bureau. Zij ziet enerzijds op de feitelijke grondslag van de beslissingen van het Bureau, te weten de feiten en bewijzen waarop deze beslissingen kunnen worden gebaseerd, en anderzijds op de rechtsgrondslag van deze beslissingen, te weten de bepalingen die de aangezochte instantie moet toepassen. Wanneer de kamer van beroep uitspraak doet op een beroep tegen een beslissing waarmee een oppositieprocedure is beëindigd, kan zij haar beslissing dus alleen baseren op de relatieve weigeringsgronden die de betrokken partij heeft aangevoerd en op de feiten en bewijzen die deze partij in dit verband heeft aangedragen.

Dienaangaande blijkt weliswaar uit artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 dat het Bureau in het kader van een oppositieprocedure de feiten niet ambtshalve mag onderzoeken, doch dit betekent niet dat het verplicht is, punten die een partij aanvoert en die door de andere partij bij de procedure niet worden betwist, als vaststaand te beschouwen. De verplichting die deze bepaling aan het Bureau oplegt, geldt slechts met betrekking tot de feiten, bewijzen en opmerkingen waarop het Bureau zijn beslissing baseert.

(cf. punten 32‑34)

4.      Voor de gemiddelde consument in de Europese Unie bestaat er geen gevaar voor verwarring van het woordteken MOBILIX, waarvan de inschrijving als gemeenschapsmerk is gevraagd voor waren en diensten die bijna uitsluitend betrekking hebben op de sector van telecommunicatie in al zijn vormen en die behoren tot de klassen 9, 16, 35, 37, 38 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice, met het woordmerk OBELIX, dat eerder als gemeenschapsmerk werd ingeschreven voor waren en diensten van de klassen 9, 16, 28, 35, 41 en 42.

Wat de begripsmatige vergelijking betreft, hebben de woorden „mobilix” en „obelix” in geen enkele officiële taal van de Europese Unie een semantische betekenis. De term „mobilix” kan evenwel gemakkelijk worden opgevat als een verwijzing naar iets mobiel of naar mobiliteit, terwijl de term „obelix” door het gemiddelde publiek moeiteloos wordt vereenzelvigd met de in de gehele Europese Unie ruim bekende corpulente stripfiguur die avonturen beleeft aan de zijde van Asterix, ook al werd de naam ingeschreven als een woordmerk, dit wil zeggen zonder visuele verwijzing naar de stripfiguur. Door deze concrete voorstelling van een populaire figuur wordt het erg onwaarschijnlijk dat het publiek het woord begripsmatig zal verwarren met min of meer verwante woorden. Aangezien het teken OBELIX een duidelijke en vaste betekenis heeft, wegen de begripsmatige verschillen tussen de betrokken tekens op tegen de fonetische en eventuele visuele overeenstemmingen.

Zelfs indien wordt aangenomen dat de waren en diensten waarop de conflicterende merken betrekking hebben, soortgelijk zijn, is derhalve een van de noodzakelijke voorwaarden voor de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk niet vervuld.

(cf. punten 57, 62, 79‑81, 86‑87)

5.      Bij de beoordeling van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk kunnen begripsmatige verschillen tussen de betrokken tekens in bepaalde omstandigheden opwegen tegen visuele en fonetische overeenstemmingen tussen twee woordtekens. Daartoe dient ten minste een van de betrokken tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis te hebben die dit publiek onmiddellijk kan begrijpen.

(cf. punt 80)

6.      Verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk veronderstelt dat er sprake is van dezelfde of overeenstemmende tekens en van dezelfde of soortgelijke waren en diensten, waarbij de bekendheid van een merk een element is dat in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling, of de tekens in voldoende mate overeenstemmen en of de waren en diensten in voldoende mate soortgelijk zijn om verwarringsgevaar te scheppen. Wanneer daarentegen de conflicterende tekens niet als gelijk of overeenstemmend kunnen worden beschouwd, kan de grote bekendheid van het oudere merk of de vermaardheid daarvan binnen de Europese Unie niet afdoen aan de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.

(cf. punt 84)