Language of document :

Beroep ingesteld op 27 januari 2010 - Arkema France / Commissie

(Zaak T-23/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arkema France (Colombes, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Joshua, Barrister, E. Aliende Rodríguez, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 1, leden 1 en 2, en 11 van beschikking C(2009)8682 def. van de Commissie van 11 november 2009, voor zover zij verzoekster betreft, althans nietigverklaring van artikel 1, lid 1, voor zover daarin is vastgesteld dat verzoekster tussen 16 maart 1994 en 31 maart 1996 heeft deelgenomen aan een inbreuk met betrekking tot tinstabilisatoren;

de bij artikel 2 aan verzoekster opgelegde geldboeten intrekken;

indien het Gerecht de geldboeten niet volledig intrekt, deze wezenlijk verlagen op grond van zijn volledige rechtsmacht;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 11 november 2009 in zaak COMP/38.589 - warmtestabilisatoren, waarin is vastgesteld dat verzoekster heeft deelgenomen aan twee afzonderlijke inbreuken op artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU), een met betrekking tot tinstabilisatoren en een met betrekking tot ESBO, en voor elk van beide producten een geldboete is opgelegd.

Tot staving van haar vorderingen voert verzoekster de volgende middelen aan:

Ten eerste voert zij aan dat volgens een juiste toepassing van artikel 25 van verordening (EG) nr. 1/20031 de Akzo-zaak2 de verjaringstermijn niet heeft gestuit en de bevoegdheid van de Commissie om geldboeten op te leggen voor beide inbreuken was verjaard ingevolge de regel van "tweemaal de verjaringstermijn", dus tien jaar. Verzoekster stelt dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat het tijdvak waarin de Akzo-procedure aanhangig was bij het Gerecht tot gevolg had dat de verjaringstermijn werd gestuit. Voorts kwam de Commissie ten onrechte tot de slotsom dat de termijn van tien jaar als bedoeld in artikel 25, lid 5, van genoemde verordening in casu kon worden verlengd.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de Commissie niet heeft bewezen dat er sprake was van een legitiem belang bij de vaststelling van inbreuken ten aanzien waarvan zij geen bevoegdheid had om geldboeten op te leggen. Volgens verzoekster staat artikel 7 van verordening (EG) nr. 1/2003 de Commissie immers toe declaratoir vast te stellen dat een inbreuk is begaan zonder een geldboete op te leggen, mits is bewezen dat de Commissie een legitiem belang heeft.

Ten derde, en los van de eerste twee middelen, vordert verzoekster nietigverklaring van de vaststelling in artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking, dat zij gedurende het tijdvak van 16 maart 1994 tot en met 31 maart 1996 zou hebben deelgenomen aan een inbreuk met betrekking tot tinstabilisatoren, en stelt zij dat de Commissie niet heeft bewezen een legitiem belang bij een dergelijke vaststelling te hebben.

Ten vierde, voor het geval het Gerecht de geldboeten niet volledig intrekt, stelt verzoekster dat de Commissie niet heeft bewezen dat de inbreuk heeft voortgeduurd na 23 februari 1999 en dat de voor het tweede karteltijdvak opgelegde geldboete derhalve moet worden verlaagd vanwege de kortere duur van de inbreuken.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).

2 - Arrest Gerecht van 17 september 2007, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie (gevoegde zaken T-125/03 en T-253/03, Jurispr. blz. II-3523).