Language of document : ECLI:EU:C:2014:2030

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

25 juni 2014 (*)

„Hogere voorziening – Mededinging – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Administratieve procedure – Inspectie – Beschikking waarbij inspectie wordt gelast – Motiveringsplicht – Voldoende ernstige aanwijzingen – Geografische markt”

In zaak C‑37/13 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 24 januari 2013,

Nexans SA, gevestigd te Parijs (Frankrijk),

Nexans France SAS, gevestigd te Parijs,

vertegenwoordigd door M. Powell, solicitor, J.‑P. Tran-Thiet, avocat, G. Forwood, barrister, en A. Rogers, solicitor,

rekwirantes,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Sauer, J. Bourke en N. von Lingen als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász, A. Rosas, D. Šváby en C. Vajda (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 februari 2014,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 april 2014,

het navolgende

Arrest

1        Met hun hogere voorziening verzoeken Nexans SA (hierna: „Nexans”) en Nexans France SAS (hierna: „Nexans France”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Nexans France en Nexans/Commissie (T‑135/09, EU:T:2012:596; hierna: „bestreden arrest”) houdende gedeeltelijke verwerping van hun beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 92/1 van de Commissie van 9 januari 2009 waarbij Nexans en haar dochteronderneming Nexans France zijn gelast zich te onderwerpen aan een inspectie als bedoeld in artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 2003, L 1, blz. 1; hierna: „litigieuze beschikking”), en van verschillende beslissingen die tijdens deze inspectie zijn genomen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 4 van verordening nr. 1/2003, met als opschrift „Bevoegdheid van de Commissie”, bepaalt:

„De Commissie beschikt met het oog op de toepassing van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] over de bevoegdheden waarin deze verordening voorziet.”

3        Artikel 20, met als opschrift „Bevoegdheid van de Commissie tot inspectie”, luidt als volgt:

„1.      Ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken kan de Commissie bij ondernemingen en ondernemersverenigingen alle noodzakelijke inspecties verrichten.

[...]

4.      Wanneer de Commissie bij beschikking een inspectie gelast, zijn de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht zich aan die inspectie te onderwerpen. In de beschikking wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie zijn en op welke datum de inspectie een aanvang neemt, en wordt gewezen op de sancties waarin de artikelen 23 en 24 voorzien, alsook op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen de beschikking in te stellen. De Commissie neemt de beschikking na de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, te hebben gehoord. [...]”

 Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze beschikking

4        Het Gerecht heeft in de punten 1 tot en met 5 van het bestreden arrest de voorgeschiedenis van het geding samengevat als volgt:

„1      [Rekwirantes], [Nexans] en haar volle dochteronderneming [Nexans France], zijn twee Franse ondernemingen die actief zijn in de sector van de stroomkabels.

2      Bij [de litigieuze beschikking] heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen Nexans en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap gecontroleerde ondernemingen, Nexans France daaronder begrepen, gelast zich te onderwerpen aan een inspectie overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening [nr. 1/2003].

3      Artikel 1 van de [litigieuze] beschikking is in de volgende bewoordingen gesteld:

‚Nexans [...] en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap(pen) gecontroleerde ondernemingen, Nexans France [...] daaronder begrepen, wordt hierbij gelast zich aan een inspectie te onderwerpen met betrekking tot [haar] (hun) eventuele deelname aan mededingingsverstorende overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in strijd met artikel 81 [EG] in verband met de levering van stroomkabels en daarmee verband houdende apparatuur, waaronder, onder meer, onderzeese en, in sommige gevallen, ondergrondse hoogspanningskabels. Deze mededingingsverstorende overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaan uit het indienen van onderling afgesproken offertes bij openbare aanbestedingen, de toewijzing van klanten en de onrechtmatige uitwisseling van commercieel gevoelige informatie over de levering van deze producten.

De inspectie mag plaatsvinden in alle ruimten die onder toezicht van de onderneming staan [...]

Nexans [...] en alle rechtstreeks of indirect door deze vennootschap(pen) gecontroleerde ondernemingen, Nexans France [...] daaronder begrepen, staat toe dat de functionarissen en de andere door de Commissie gemachtigde personen een inspectie verrichten en dat zij door de functionarissen en andere personen die de mededingingsautoriteit van de lidstaat heeft gemachtigd of daartoe heeft benoemd, worden bijgestaan bij het betreden van alle lokalen en vervoermiddelen gedurende de normale werkuren. Zij legt de boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf, ongeacht de aard van de drager van die bescheiden, voor wanneer de functionarissen en andere gemachtigde personen erom vragen en staat hun toe om deze documenten ter plaatse te onderzoeken en om afschriften of uittreksels, in welke vorm ook, te maken van die boeken en bescheiden. Zij staat toe dat lokalen en boeken of andere bescheiden van het bedrijf worden verzegeld voor de duur van, en voor zover nodig voor, de inspectie. Zij geeft onmiddellijk ter plaatse mondelinge toelichtingen bij het voorwerp en het doel van de inspectie wanneer deze functionarissen of personen erom vragen en staat elke vertegenwoordiger of elk personeelslid toe om dergelijke toelichtingen te geven. Zij staat het optekenen toe van deze toelichtingen, in welke vorm ook.’

4      In artikel 2 van de [litigieuze] beschikking preciseert de Commissie dat de inspectie op 28 januari 2009 mag beginnen. In artikel 3 van genoemde beschikking bepaalt zij dat de [litigieuze] beschikking onmiddellijk vóór de inspectie zal worden meegedeeld aan de geadresseerde onderneming.

5      De [litigieuze] beschikking is als volgt gemotiveerd:

‚De Commissie heeft informatie ontvangen volgens welke de leveranciers van stroomkabels, daaronder begrepen de ondernemingen waaraan deze beschikking is geadresseerd, deelnemen of hebben deelgenomen aan overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in verband met de levering van stroomkabels en daarmee verband houdende apparatuur, onder meer met inbegrip van onderzeese en, in sommige gevallen, ondergrondse hoogspanningskabels. Deze mededingingsverstorende overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaan in het indienen van onderling afgesproken offertes bij openbare aanbestedingen, de toewijzing van klanten en de onrechtmatige uitwisseling van commercieel gevoelige informatie aangaande de levering van deze producten.

[...]

Volgens de door de Commissie ontvangen informatie bestaan deze overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen [...], die ten laatste vanaf 2001 tot stand werden gebracht, thans nog steeds. [Zij] hebben waarschijnlijk een wereldwijde omvang.

Indien blijkt dat deze beweringen gegrond zijn, vormen de hierboven beschreven afspraken en/of feitelijk afgestemde gedragingen zeer ernstige inbreuken op artikel 81 [EG].

Teneinde de Commissie in staat te stellen om alle feiten betreffende de vermeende afspraken en feitelijk afgestemde gedragingen en de context waarin zij zich hebben afgespeeld, te onderzoeken, is het noodzakelijk om inspecties overeenkomstig artikel 20 van verordening [...] nr. 1/2003 te verrichten.

[...]’”

 Procedure voor het Gerecht en bestreden arrest

5        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 april 2009, hebben Nexans en Nexans France verzocht om nietigverklaring van de litigieuze beschikking en van de door de Commissie tijdens de inspectie gestelde handelingen. Zij hebben het Gerecht bovendien verzocht om ten aanzien van de Commissie maatregelen te gelasten ingeval de litigieuze beschikking en de door de Commissie tijdens de inspectie verrichte handelingen nietig worden verklaard.

6        Ter ondersteuning van hun vordering hebben rekwirantes één enkel middel aangevoerd, namelijk schending van artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 en de grondrechten, te weten het recht van verweer, het recht op een eerlijk proces, het recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling, het vermoeden van onschuld en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Met dit middel, dat uit twee onderdelen bestaat, verweten rekwirantes de Commissie, ten eerste, het bovenmatig ruime en vage scala aan producten waarop de litigieuze beschikking betrekking heeft en, ten tweede, de bovenmatig ruime geografische draagwijdte van deze beschikking.

7        Na in punt 91 van het bestreden arrest te hebben vastgesteld dat de Commissie niet had aangetoond dat zij over voldoende ernstige aanwijzingen beschikte om een inspectie met betrekking tot alle stroomkabels en de met deze kabels verband houdende apparatuur te gelasten, heeft het Gerecht in punt 94 van dit arrest het eerste onderdeel van het middel aanvaard voor zover het betrekking had op andere stroomkabels dan onderzeese en ondergrondse hoogspanningskabels en de met deze andere kabels verband houdende apparatuur. Het Gerecht heeft het eerste onderdeel van dit middel afgewezen voor het overige.

8        Wat het tweede onderdeel van dit middel betreft, heeft het Gerecht in de punten 97 tot en met 99 geoordeeld als volgt:

„97      Anders dan [rekwirantes] aanvoeren, heeft de Commissie, door te vermelden dat de overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen ‚waarschijnlijk een wereldwijde omvang’ hadden, de actieradius van het vermoedelijke kartel omstandig beschreven. De [litigieuze] beschikking moet dus worden geacht voldoende precies te zijn met betrekking tot de geografische omvang van de eventuele inbreuken op het mededingingsrecht waarvan de Commissie het bestaan vermoedde.

98      Niettemin kunnen [rekwirantes’] argumenten in die zin worden uitgelegd dat zij de Commissie niet verwijten dat zij de geografische omvang van het vermoedelijke kartel te vaag heeft geïdentificeerd, maar wel dat zij meende documenten binnen de werkingssfeer van de [litigieuze] beschikking te kunnen brengen die betrekking hebben op geografische markten van lokale aard die buiten de gemeenschappelijke markt zijn gesitueerd en dit zonder de redenen te preciseren waarom een gedraging van de betrokken onderneming op deze markten de mededinging op de gemeenschappelijke markt zou kunnen verstoren.

99      In dit opzicht moet worden opgemerkt dat de titel zelf van verordening nr. 1/2003 aantoont dat de door deze verordening aan de Commissie toegekende bevoegdheden tot doel hebben om de in artikelen 81 EG en 82 EG neergelegde mededingingsregels ten uitvoer te leggen. Deze twee bepalingen verbieden bepaalde gedragingen van ondernemingen voor zover zij de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. De Commissie mag haar onderzoeksbevoegdheden dus enkel gebruiken om dergelijke gedragingen op te sporen. De Commissie mag dus geen inspectie verrichten in de gebouwen van een onderneming wanneer zij het bestaan van een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging vermoedt die uitsluitend gevolgen heeft op een of meer buiten de gemeenschappelijke markt gesitueerde markten. Daarentegen belet niets dat zij documenten onderzoekt die betrekking hebben op deze markten teneinde gedragingen op te sporen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en die tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.”

9        In punt 100 van het bestreden arrest heeft het Gerecht het tweede onderdeel van het middel dan ook afgewezen.

10      Bovendien heeft het Gerecht het verzoek tot nietigverklaring van de door de Commissie tijdens de inspectie verrichte handelingen niet-ontvankelijk verklaard en heeft het ook rekwirantes’ verzoek om uitspraak te doen over de eventuele gevolgen van de nietigverklaring van de litigieuze beschikking en de door de Commissie tijdens de inspectie verrichte handelingen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

11      Het Gerecht heeft het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking dus aanvaard voor zover het betrekking had op andere stroomkabels dan onderzeese en ondergrondse hoogspanningskabels en met deze andere kabels verband houdende apparatuur en het heeft het beroep verworpen voor het overige.

12      Wat betreft de kosten, heeft het Gerecht Nexans en Nexans France verwezen in hun eigen kosten alsook in de helft van de kosten van de Commissie. De Commissie is verwezen in de helft haar eigen kosten.

 Conclusies van partijen voor het Hof

13      Nexans en Nexans France verzoeken het Hof:

–        het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarin het tweede onderdeel van rekwirantes’ eerste middel, waarmee zij aanvoerden dat de geografische draagwijdte van de litigieuze beschikking te ruim en onvoldoende precies was, is afgewezen;

–        de litigieuze beschikking nietig te verklaren voor zover haar geografische draagwijdte te ruim is en zij onvoldoende gemotiveerd en precies is, of, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

–        het bestreden arrest te vernietigen voor zover het rekwirantes verwijst in hun eigen kosten en de helft van de kosten van de Commissie, en de Commissie te verwijzen in rekwirantes’ kosten in de procedure voor het Gerecht, voor een bedrag dat het Hof passend acht, en

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

14      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        Nexans en Nexans France te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

15      Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren Nexans en Nexans France twee middelen aan. Met het eerste middel verwijten zij het Gerecht blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door hun argument inzake de bovenmatig ruime en vage geografische draagwijdte van de litigieuze beschikking af te wijzen. Met het tweede middel verwijten zij het Gerecht dat het hen ten onrechte heeft verwezen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van de Commissie.

 Eerste middel

16      Het eerste middel van Nexans en Nexans France is gericht tegen de punten 95 tot en met 100 van het bestreden arrest en bestaat in wezen uit twee onderdelen. Met het eerste onderdeel voeren zij schending aan van de motiveringsvereisten in verband met de geografische draagwijdte van de litigieuze beschikking. Met het tweede onderdeel van dit middel stellen zij dat het Gerecht heeft verzuimd om na te gaan of de Commissie over voldoende ernstige aanwijzingen beschikte om het bestaan van een inbreuk met een waarschijnlijk wereldwijde omvang te vermoeden.

 Eerste onderdeel van het eerste middel: schending van de motiveringsvereisten met betrekking tot de geografische draagwijdte van de litigieuze beschikking

–       Argumenten van partijen

17      Nexans en Nexans France verwijten het Gerecht dat het in zijn arrest niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht die is neergelegd in artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut en artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op het Gerecht, doordat het heeft verzuimd om in punt 97 van het bestreden arrest afdoende uiteen te zetten hoe het tot de slotsom is gekomen dat de Commissie de actieradius van het vermoedelijke kartel omstandig heeft beschreven door aan te geven dat het „waarschijnlijk een wereldwijde omvang” had. Zij betogen dat het Gerecht niet is ingegaan op hun argument dat, gelet op het zeer lokale karakter van buiten de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (EER) gesitueerde kabelprojecten en de specifieke kenmerken daarvan, niet kon worden geoordeeld dat een mededingingsverstorende gedraging met betrekking tot projecten buiten de gemeenschappelijke markt ook maar enige invloed op deze markt had.

18      Voorts verwijten Nexans en Nexans France het Gerecht dat het geen rekening heeft gehouden met de voor een inspectiebeschikking geldende motiveringsvereisten, aangezien het hun argument heeft afgewezen dat de litigieuze beschikking onvoldoende precies was over de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuk.

19      Dienaangaande voeren rekwirantes ten eerste aan dat het Gerecht is voorbijgegaan aan de rechtspraak volgens welke de Commissie in een inspectiebeschikking de vermoedelijke relevante markt moet vermelden, aangezien deze instelling heeft verzuimd in de litigieuze beschikking aan te geven wat zij bedoelde met een „mededingingsverstorende gedraging met een waarschijnlijk wereldwijde omvang”. Ten tweede merken zij op dat het Gerecht, in strijd met de vaste rechtspraak, de Commissie niet heeft verzocht om in de litigieuze beschikking de vermoedens te vermelden die zij wilde verifiëren en, met name, te duiden of zij een „stay-at-home”-overeenkomst of een andere gedraging onderzocht buiten de gemeenschappelijke markt waarvan zij een invloed op de gemeenschappelijke markt vermoedde. Voorts voeren Nexans en Nexans France aan dat het feit dat de litigieuze beschikking niet preciseert hoe de vermoedelijke mededingingsverstorende gedraging, die betrekking had op buiten de gemeenschappelijke markt gesitueerde projecten, van invloed kon zijn binnen de Unie of de EER, hun recht van verweer heeft geschonden en hun heeft belet om inzicht te krijgen in de juiste omvang van hun verplichting tot medewerking.

20      De Commissie betwist de door rekwirantes in het eerste onderdeel van het eerste middel aangevoerde argumenten.

–       Beoordeling door het Hof

21      In het kader van het eerste onderdeel van hun eerste middel hebben Nexans en Nexans France als eerste argument aangevoerd dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd met betrekking tot hun argumenten over de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuk. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het Gerecht krachtens de motiveringsplicht die op deze rechterlijke instantie rust volgens artikel 36 van het Statuut van het Hof, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut en artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op het Gerecht, geen uiteenzetting hoeft te geven die volledig en één voor één alle argumenten van de bij het geding betrokken partijen volgt. De motivering van het Gerecht kan dus impliciet zijn, op voorwaarde dat de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het Gerecht hun argumenten heeft afgewezen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen (zie met name arresten Frankrijk/Commissie, C‑601/11 P, EU:C:2013:465, punt 83, en Dow Chemical e.a./Commissie, C‑499/11 P, EU:C:2013:482, punt 56).

22      Het is tegen de achtergrond van deze beginselen dat het eerste argument moet worden onderzocht.

23      De motivering met betrekking tot de afbakening van de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuk lijkt weliswaar beknopt in vergelijking met het onderzoek dat het Gerecht in het bestreden arrest naar de definitie van de betrokken producten heeft gevoerd, maar vastgesteld moet worden dat, zoals de advocaat-generaal in punt 31 van haar conclusie heeft opgemerkt, de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuk zeker niet de hoofdmoot van rekwirantes’ betoog in eerste aanleg vormde en dat zij de kern van hun redenering hebben toegespitst op de producten waarop de inspectie betrekking had. Aangezien de motivering van het bestreden arrest inzake de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuk de belanghebbenden inzicht bood in de redenering van het Gerecht en het Hof in staat stelde om aan de hand van voldoende gegevens zijn toezicht uit te oefenen, kan het enkele feit dat deze motivering beknopt was, het Gerecht niet worden verweten.

24      Hoewel bondig heeft het Gerecht rekwirantes’ argumenten dat de geografische omvang van het vermoedelijke kartel vaag was, uitdrukkelijk onderzocht, en het heeft het bestreden arrest afdoende gemotiveerd door te besluiten dat de Commissie de geografische omvang van het vermoedelijke kartel omstandig had beschreven.

25      Uit de punten 95 tot en met 100 van het bestreden arrest blijkt namelijk dat het Gerecht rekwirantes’ argumenten inzake de bovenmatig ruime geografische draagwijdte van de litigieuze beschikking heeft onderzocht. In punt 97 van het bestreden arrest is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat de Commissie, door te vermelden dat de overeenkomsten en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen „waarschijnlijk een wereldwijde omvang” hadden, de actieradius van het vermoedelijke kartel omstandig heeft beschreven. Het Gerecht heeft bijgevolg geoordeeld dat de geografische omvang van het vermoedelijke kartel in de litigieuze beschikking voldoende was gepreciseerd.

26      Bovendien heeft het Gerecht in de punten 98 en 99 van het bestreden arrest rekwirantes’ argumenten onderzocht voor zover deze in die zin moesten worden uitgelegd dat de Commissie daarmee werd verweten dat zij documenten binnen de werkingssfeer van de litigieuze beschikking heeft gebracht die betrekking hadden op buiten de gemeenschappelijke markt gesitueerde geografische markten van lokale aard, en dit zonder te preciseren hoe een vermoedelijke mededingingsverstorende gedraging op deze markten een invloed kon hebben op de gemeenschappelijke markt.

27      In dit verband heeft het Gerecht er in punt 99 van het bestreden arrest op gewezen dat de door verordening nr. 1/2003 aan de Commissie toegekende bevoegdheden tot doel hebben de in de artikelen 81 EG en 82 EG neergelegde mededingingsregels ten uitvoer te leggen en dat deze twee bepalingen bepaalde gedragingen van ondernemingen verbieden voor zover zij de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Het Gerecht heeft hieruit afgeleid dat de Commissie weliswaar geen inspectie mag verrichten in de gebouwen van een onderneming wanneer zij het bestaan van een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging vermoedt die uitsluitend gevolgen heeft op een of meer buiten de gemeenschappelijke markt gesitueerde markten, maar dat daarentegen niets belet dat zij documenten onderzoekt die betrekking hebben op deze markten teneinde gedragingen op te sporen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en die tot doel of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

28      In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het Gerecht rechtens genoegzaam heeft uiteengezet waarom het heeft geoordeeld dat de Commissie de actieradius van het vermoedelijke kartel voldoende omstandig heeft beschreven door te vermelden dat dit kartel „waarschijnlijk een wereldwijde omvang” had, ook al heeft het rekwirantes’ argumenten inzake het zeer lokale karakter van buiten de gemeenschappelijke markt gesitueerde kabelprojecten en de specifieke kenmerken daarvan slechts impliciet afgewezen, onder verwijzing naar de grenzen van de bevoegdheden die verordening nr. 1/2003 de Commissie met betrekking tot inspecties toekent.

29      Met het tweede door rekwirantes in het kader van het eerste onderdeel van het eerste middel aangevoerde argument verwijten zij het Gerecht dat het is voorbijgegaan aan de motiveringsvereisten die de Commissie in een inspectiebeschikking moet naleven door, ten eerste, de afwijzing van rekwirantes’ argument dat de waarschijnlijk wereldwijde omvang in de litigieuze beschikking onvoldoende was gepreciseerd en, ten tweede, de niet-inaanmerkingneming van de rechtspraak van het Hof volgens welke de Commissie in een inspectiebeschikking de vermoedens moet vermelden die zij wenst te verifiëren.

30      Rekwirantes verwijten het Gerecht tevens dat het niet van de Commissie heeft verlangd dat zij in de litigieuze beschikking nader toelicht hoe de vermoedelijke mededingingsverstorende gedraging betreffende buiten de gemeenschappelijke markt gesitueerde projecten een impact kon hebben in de Unie of in de EER en dat zij daarbij de vermoedelijk betrokken markt aangeeft, waardoor rekwirantes’ recht van verweer is geschonden en zij de precieze omvang van hun verplichting tot medewerking niet hebben kunnen inschatten.

31      Dit betoog moet in zijn geheel worden afgewezen. Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat de door artikel 296 VWEU vereiste motivering van handelingen van de instellingen van de Unie moet zijn aangepast aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen (arrest Solvay/Commissie, C‑455/11 P, EU:C:2013:796, punt 90).

32      Het is eveneens vaste rechtspraak dat de motiveringsplicht moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet vereist dat alle gegevens feitelijk en rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 296 VWEU voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin deze is genomen, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Solvay/Commissie, EU:C:2013:796, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Tevens moet rekening worden gehouden met het juridisch kader waarin de inspecties van de Commissie plaatsvinden. De artikelen 4 en 20, lid 1, van verordening nr. 1/2003 kennen de Commissie inspectiebevoegdheden toe teneinde haar in staat te stellen haar taak te vervullen, die erin bestaat de gemeenschappelijke markt te beschermen tegen concurrentievervalsing en eventuele inbreuken op de mededingingsregels op deze markt te bestraffen (zie in die zin arrest Roquette Frères, C‑94/00, EU:C:2002:603, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Wat meer in het bijzonder de inspectiebeschikkingen van de Commissie betreft, blijkt uit artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003 dat zij met name het voorwerp en het doel van de inspectie moeten vermelden. Deze motiveringsplicht vormt, zoals het Hof heeft gepreciseerd, een fundamenteel vereiste, niet alleen om het voor de betrokken ondernemingen duidelijk te maken dat de voorgenomen ingreep gerechtvaardigd is, maar ook om hun inzicht te geven in de omvang van hun verplichting tot medewerking en tegelijk hun recht van verweer veilig te stellen (zie in die zin arrest Hoechst/Commissie, 46/87 en 227/88, EU:C:1989:337, punt 29).

35      Wat het argument van Nexans en Nexans France betreft dat het Gerecht is voorbijgegaan aan de verplichting van de Commissie om in de litigieuze beschikking de vermoedelijk betrokken markt, zowel in materieel als geografisch opzicht, te preciseren, moet in herinnering worden gebracht dat de Commissie volgens de rechtspraak van het Hof niet verplicht is om de adressaat van een inspectiebeschikking in kennis te stellen van alle inlichtingen waarop zij het vermoeden van het bestaan van inbreuken baseert, noch om een nauwgezette juridische kwalificatie van die inbreuken te geven, maar wel om de vermoedens die zij voornemens is te verifiëren, duidelijk te omschrijven (arrest Dow Chemical Ibérica e.a./Commissie, 97/87–99/87, EU:C:1989:380, punt 45).

36      De Commissie dient weliswaar zo nauwkeurig mogelijk aan te geven wat onderzocht wordt en op welke gegevens de inspectie betrekking moet hebben (arrest Roquette Frères, EU:C:2002:603, punt 83 en aldaar aangehaalde rechtspraak), maar een inspectiebeschikking behoeft niet noodzakelijkerwijs een nauwkeurige afbakening van de betrokken markt te verstrekken, noch de juridische kwalificatie van de vermoede inbreuken precies aan te duiden of het tijdvak te vermelden waarin die inbreuken zich zouden hebben voorgedaan, mits zij evenwel bovengenoemde essentiële bestanddelen bevat (zie in die zin arresten Dow Chemical Ibérica e.a./Commissie, EU:C:1989:380, punt 46, en Roquette Frères, EU:C:2002:603, punt 82).

37      Gelet op het feit dat de inspecties plaatsvinden aan het begin van het onderzoek, beschikt de Commissie immers, zoals de advocaat-generaal in punt 48 van haar conclusie heeft opgemerkt, nog niet over precieze gegevens om een specifiek juridisch standpunt te kunnen innemen en moet zij eerst de gegrondheid van haar vermoedens en de draagwijdte van de feitelijke omstandigheden verifiëren, aangezien het doel van de inspectie er juist in bestaat om bewijsmateriaal met betrekking tot een vermoedelijke inbreuk te verzamelen (zie in die zin arrest Roquette Frères, EU:C:2002:603, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      In casu blijkt uit de aanhef van de litigieuze beschikking dat de inspectie betrekking had op „overeenkomsten en/of feitelijk afgestemde gedragingen [met] waarschijnlijk een wereldwijde omvang” met betrekking tot „de levering van stroomkabels en daarmee verband houdende apparatuur, onder meer met inbegrip van onderzeese en, in sommige gevallen, ondergrondse hoogspanningskabels”. In deze inleiding heeft de Commissie tevens vermoedens geuit met betrekking tot de „toewijzing van klanten”. Bovendien heeft zij daarin vermeld dat indien haar vermoedens gegrond zouden blijken, „de overeenkomsten en/of feitelijk afgestemde gedragingen zeer ernstige inbreuken op artikel 81 [EG] zouden vormen”.

39      Gelet op de aanwijzingen in de litigieuze beschikking over de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuken en het juridisch kader inzake de inspectiebevoegdheden van de Commissie, kon het Gerecht, zonder voorbij te gaan aan de rechtspraak van het Hof, besluiten dat de litigieuze beschikking voldoende was gemotiveerd met betrekking tot de geografische omvang van de vermoedelijke inbreuk, zonder dat het nadere precisering hoefde te vereisen over het soort vermoedelijke inbreuk buiten de gemeenschappelijke markt, de invloed die deze gedraging op deze markt kon hebben of het soort documenten dat de Commissie mocht onderzoeken.

40      Voorts hoefde de Commissie, anders dan rekwirantes beweren, haar opzoekingen in het kader van haar inspectie niet te beperken tot documenten betreffende projecten die de gemeenschappelijke markt beïnvloedden. Rekening ermee houdend dat de vermoedens van de Commissie betrekking hadden op een inbreuk van waarschijnlijk wereldwijde omvang die de toewijzing van klanten betrof, konden zelfs documenten aangaande projecten buiten de gemeenschappelijke markt relevante informatie over de vermoedelijke inbreuk opleveren.

41      Gelet op een en ander moet het eerste onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.

 Tweede onderdeel van het eerste middel: de Commissie beschikte niet over voldoende ernstige aanwijzingen voor haar verdenking van een inbreuk met een waarschijnlijk wereldwijde omvang

–       Argumenten van partijen

42      Nexans en Nexans France stellen dat het Gerecht niet heeft onderzocht of de Commissie in casu over voldoende ernstige aanwijzingen beschikte voor haar verdenking dat de betrokken mededingingsverstorende gedraging die projecten buiten de gemeenschappelijke markt betrof, een impact in de Unie of in de EER heeft kunnen hebben.

43      De Commissie is het met deze argumenten oneens.

–       Beoordeling door het Hof

44      Wat het tweede onderdeel van het eerste middel betreft, moet worden geconstateerd dat uit de processtukken blijkt dat rekwirantes voor het Gerecht niet hebben aangevoerd dat er onvoldoende ernstige aanwijzingen waren op basis waarvan een inbreuk op het mededingingsrecht met wereldwijde omvang kon worden vermoed. De vertegenwoordigers van rekwirantes hebben dienaangaande ter terechtzitting erkend dat dit argument voor het Gerecht niet uitdrukkelijk is opgeworpen.

45      Uit vaste rechtspraak volgt dat, indien een partij een middel dat zij voor het Gerecht niet heeft aangevoerd, voor het eerst voor het Hof zou mogen aanvoeren, zij bij het Hof een geschil aanhangig zou mogen maken met een ruimere strekking dan het geschil waarvan het Gerecht kennis heeft genomen (arresten Alliance One International en Standard Commercial Tobacco/Commissie en Commissie/Alliance One International e.a., C‑628/10 P en C‑14/11 P, EU:C:2012:479, punt 111, en Groupe Gascogne/Commissie, C‑58/12 P, EU:C:2013:770, punt 35).

46      Rekwirantes’ bewering ter terechtzitting dat dit argument impliciet in hun argumentatie in eerste aanleg was vervat, moet worden afgewezen. Uit de bij het Gerecht ingediende processtukken blijkt dat rekwirantes, wat de materiële omvang van de litigieuze beschikking betreft, het argument dat er onvoldoende ernstige aanwijzingen waren op basis waarvan een inbreuk op andere markten dan die van de onderzeese hoogspanningskabels kon worden vermoed, hebben aangevoerd in een andere context, los van hun argument dat de litigieuze beschikking onvoldoende precies was met betrekking tot de afbakening van de betrokken producten.

47      Bijgevolg is het tweede onderdeel van het eerste middel kennelijk niet-ontvankelijk.

48      Gelet op wat voorafgaat, dient het eerste middel deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond te worden verklaard.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

49      Met hun tweede middel, dat tegen punt 139 van het bestreden arrest is gericht, betogen Nexans en Nexans France dat de beslissing van het Gerecht om hen in hun eigen kosten en in de helft van de kosten van de Commissie te verwijzen, kennelijk onredelijk is.

50      De Commissie stelt dat dit middel niet-ontvankelijk en hoe dan ook ongegrond is.

 Beoordeling door het Hof

51      In herinnering dient te worden gebracht dat een verzoek om hogere voorziening krachtens artikel 58, tweede alinea, van het Statuut van het Hof niet uitsluitend betrekking kan hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten. Bovendien is het vaste rechtspraak dat wanneer alle andere middelen in hogere voorziening zijn afgewezen, de conclusies betreffende de gestelde onregelmatigheid van de beslissing van het Gerecht over de kosten krachtens deze bepaling niet-ontvankelijk moeten worden verklaard (arrest Gualtieri/Commissie, C‑485/08 P, EU:C:2010:188, punt 111 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Aangezien het eerste middel van de door rekwirantes ingestelde hogere voorziening is afgewezen, moet het tweede middel inzake de verdeling van de kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

53      Artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof over de kosten beslist wanneer de hogere voorziening ongegrond is.

54      Ingevolge artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwirantes in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Commissie.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Nexans SA en Nexans France SAS worden verwezen in de kosten van de hogere voorziening.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.