Language of document :

Arrest van het Gerecht van 6 september 2013 – Europäisch-Iranische Handelsbank AG / Raad

(Zaak T-434/11)1

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Rechten van verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Kennelijk onjuiste beoordeling – Eigendomsrecht – Evenredigheid”)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europäisch-Iranische Handelsbank AG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Ashley, S. Gadhia, solicitors, H. Hohmann, advocaat, D. Wyatt, QC, en R. Blakeley, barrister, vervolgens S. Ashley, H. Hohmann, D. Wyatt, R. Blakeley, S. Jeffrey en A. Irvine, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en R. Liudvinaviciute-Cordeiro, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Paasivirta en S. Boelaert, vervolgens E. Paasivirta en M. Konstantinidis, gemachtigden); Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Behzadi-Spencer, A. Robinson en C. Murell, gemachtigden, bijgestaan door J. Swift, QC, en R. Palmer, barrister)

Voorwerp

Een verzoek tot nietigverklaring, ten eerste van besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 136, blz. 65), ten tweede van uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 136, blz. 26), ten derde van besluit 2011/783/GBVB van de Raad van 1 december 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 319, blz. 71), ten vierde van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1245/2011 van de Raad van 1 december 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 319, blz. 11), en ten vijfde van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1), voor zover die handelingen verzoekster betreffen

Dictum

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2011 van de Raad van 23 mei 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en besluit 2011/299/GBVB van de Raad van 23 mei 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, worden nietig verklaard, voor zover die handelingen Europäisch-Iranische Handelsbank AG betreffen.

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

Europäisch-Iranische Handelsbank zal drie vijfde van haar eigen kosten dragen alsook drie vijfde van de kosten van de Raad van de Europese Unie.

De Raad zal twee vijfde van zijn eigen kosten dragen alsook twee vijfde van de kosten van Europäisch-Iranische Handelsbank.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Commissie zullen elk hun eigen kosten dragen.

____________

____________

1     PB C 282 van 24.9.2011.