Language of document :

Beroep ingesteld op 19 april 2007 - Aughinish Alumina / Commissie

(Zaak T-130/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aughinish Alumina Ltd (Askeaton, Ierland) (vertegenwoordigers: J. Handoll en C. Waterson, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 7 februari 2007 betreffende de vrijstelling van accijnzen op minerale oliën die gebruikt worden als brandstof voor de productie van aluminiumoxide in Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië, voor zover zij betrekking heeft op AAL;

de Commissie te verwijzen in de kosten van AAL in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige verzoekschrift vordert verzoekster de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2007) 286 def. van de Commissie van 7 februari 2007 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën, voor zover deze beschikking betrekking heeft op Aughinish Alumina Ltd (hierna: "AAL").

AAL voert acht gronden voor nietigverklaring aan ter ondersteuning van haar middelen:

Ten eerste heeft de Commissie volgens verzoekster miskend dat de vrijstelling voortvloeit uit de aard en de algemene opzet van het Ierse belastingsstelsel en derhalve geen steun vormt.

Ten tweede stelt verzoekster dat de Commissie de relevante markten en de concurrentiestructuur ervan niet naar behoren heeft onderzocht. In omstandigheden waarin de Commissie er zelf initieel van was uitgegaan dat er geen concurrentieverstoring was en in het licht van het feit dat de Raad de vrijstellingen tot 31 december 2006 had toegestaan, betoogt verzoekster dat het aan de Commissie stond om aan te tonen dat zij een grondig economisch onderzoek had verricht waaruit duidelijk bleek dat sprake was van een feitelijke of dreigende concurrentiedistorsie. Verzoekster stelt derhalve dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de vrijstelling steun vormde.

Ten derde voert verzoekster aan dat, indien de vrijstelling desalniettemin zou moeten worden aangemerkt als steun, de Commissie de betrokken steun niet heeft behandeld als bestaande steun in de zin van artikel 88, lid 1, EG. De steun was bindend toegezegd vóór de toetreding van Ierland tot de Europese Gemeenschappen, en in januari 1983 aangemeld. Aangezien de Commissie pas op 17 juli 2000 in actie kwam, was de tienjarige verjaringstermijn overschreden en terugvordering derhalve uitgesloten. Derhalve kan de steun volgens verzoekster niet worden aangemerkt als steunregeling.

Ten vierde betoogt verzoekster dat de Commissie het totale acquis inzake harmonisatie van de accijns in acht had moeten nemen, om te kunnen bepalen of, en hoe, zij haar bevoegdheid waarover zij krachtens de staatssteunbepalingen van het EG-Verdrag beschikt, had moeten uitoefenen. De bestreden beschikking vormt een ernstige schending van het beginsel van rechtszekerheid, aangezien deze voorbijgaat aan de toestemming die de Raad op voorstel van de Commissie krachtens artikel 93 EG heeft verleend. Voorts zou de Commissie hebben miskend dat de door de Raad op basis van artikel 93 EG genomen maatregelen lex specialis vormden die hadden moeten prevaleren boven elke inconsistente toepassing van de staatssteunregels. Bovendien heeft de Commissie zich volgens verzoekster niet gehouden aan de procedure van artikel 8 van richtlijn 92/81/EEG voor het oplossen van problemen betreffende onder meer staatssteun, heeft zij evenmin de nietigverklaring gevorderd van de betrokken beschikkingen van de Raad en heeft zij dus de maatregelen van de Raad van hun nuttig effect beroofd.

Ten vijfde voert verzoekster aan dat de Commissie, door de bestreden beschikking te geven, geen rekening heeft gehouden met de fundamentele vereisten van de artikelen 3 EG en 157 EG om het concurrentievermogen van de communautaire industrie te versterken en ervoor te zorgen dat de noodzakelijke voorwaarden voor het concurrentievermogen van de communautaire industrie aanwezig zijn.

Ten zesde zou de Commissie, door te oordelen dat 20 % van de vrijstelling steun vormde, hebben miskend dat verzoekster aan een aantal milieuverplichtingen moest voldoen, en geen maatregelen in overweging hebben genomen die eenzelfde aanmoedigende werking zouden hebben gehad als de verplichting om een aanmerkelijk deel van de nationale heffing te betalen.

Ten zevende is de bestreden beschikking in strijd met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel.

Ten achtste stelt verzoekster dat de buitensporige lengte van de op grond van artikel 88, lid 2, EG ingeleide procedure schending oplevert van de beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid, en nog wordt verergerd door het feit dat de Commissie, volgens verzoekster, voordat zij deze procedure inleidde ook al heeft nagelaten op te treden met betrekking tot de aanmelding van 1983.

____________