Language of document : ECLI:EU:T:2023:331

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

14 juni 2023 (*)

„Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Aanbieden van taalopleidingen aan de instellingen, organen en agentschappen van de Unie – Rangschikking van een inschrijver in de cascadeprocedure – Motiveringsplicht – Via een snelkoppeling toegankelijke onderdelen van de inschrijving – Kennelijke beoordelingsfouten – Misbruik van bevoegdheid”

In zaak T‑376/21,

Instituto Cervantes, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door E. Van Nuffel d’Heynsbroeck, advocaat,

verzoeker,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door I. Herranz Elizalde als gemachtigde,

interveniënt,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Ilkova als gemachtigde,

verweerster,

wijst

HET GERECHT (Derde kamer),

samengesteld als volgt: F. Schalin, president, I. Nõmm en D. Kukovec (rapporteur), rechters,

griffier: H. Eriksson, administrateur,

gezien de stukken,

na de terechtzitting op 13 december 2022,

het navolgende

Arrest

1        Met zijn beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoeker, Instituto Cervantes, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 19 april 2021 om perceel 3 (Spaans) van de opdracht betreffende raamovereenkomsten inzake taalopleidingen voor de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie (HR/2020/OP/0014) in de eerste plaats te gunnen aan het consortium CLL Centre de Langues-Allingua (hierna: „consortium CLL”) en in de tweede plaats aan verzoeker (hierna: „bestreden besluit”).

 Voorgeschiedenis van het geding

2        Op 20 november 2020 heeft de Commissie in het Supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2020/S, 227‑555213) volgens de openbare procedure opdracht HR/2020/OP/0014 aangekondigd, met de titel „Raamovereenkomsten voor taalopleiding voor de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie”. De opdracht was in acht percelen verdeeld. Perceel 3 was getiteld „Taalonderwijs in het Spaans”.

3        Het bestek van de litigieuze aanbesteding gaf aan dat de aanbestedende dienst de opdracht zou gunnen aan de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de gunningscriteria „prijs” (met een gewicht van 30 %) en „kwaliteit” (met een totaalgewicht van 70 %).

4        Het gunningscriterium „kwaliteit” bestond uit twee criteria: criterium 1 („Kwaliteit van de aangeboden opleidingen”) en criterium 2 („Bewaking van kwaliteit en uitvoering”). Het bestek bepaalde onder andere dat voor kwaliteit in totaal 100 punten konden worden behaald.

5        De twee criteria hadden elk drie subcriteria met de volgende weging:

criterium 1: Kwaliteit van de aangeboden opleidingen (70 punten)

criterium 2: Bewaking van kwaliteit en uitvoering (30 punten)

subcriterium 1.1: Inhoud (30 punten)

subcriterium 1.2: Didactiek (30 punten)

subcriterium 1.3: Internetplatforms (10 punten)

subcriterium 2.1: Methode voor personeelsselectie (6 punten)

subcriterium 2.2: Kwaliteitsbewaking (15 punten)

subcriterium 2.3: Procesbeheer (9 punten)

6        Het bestek bepaalde tevens dat de inschrijvingen voor elk criterium en subcriterium als minimale score ten minste 70 % van het maximumaantal punten moesten behalen. De inschrijvingen moesten dus in totaal ten minste 70 van de 100 punten behalen.

7        Wat betreft de wijze van indiening schreef het bestek met name voor dat de inschrijvingen werden ingediend via de toepassing eSubmission.

8        Zes inschrijvers, waaronder verzoeker, hebben een inschrijving ingediend voor perceel 3.

9        Op 10 maart 2021 is het evaluatieverslag van de inschrijvingen opgesteld overeenkomstig artikel 168, lid 4, van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1; hierna: „Financieel Reglement”). De voor perceel 3 voorgestelde contractanten in de cascade waren als eerste het consortium CLL en als tweede verzoeker.

10      Uit het bestek blijkt dat de inschrijvingen zijn gerangschikt volgens de beste prijs-kwaliteitverhouding.

11      Volgens het bestek wordt de opdracht gegund aan de twee hoogst gerangschikte inschrijvingen die ten eerste voldoen aan de minimumvereisten volgens de aanbestedingsdocumenten en zijn ingediend door inschrijvers die toegang hebben tot de aanbestedingsprocedure, ten tweede niet zijn uitgesloten en ten derde voldoen aan de selectiecriteria. De rangschikking bepaalt in welke volgorde de specifieke overeenkomsten tijdens de uitvoering van de raamovereenkomst aan de contractanten worden aangeboden.

12      Op 19 april 2021 heeft de Commissie overeenkomstig de aanbevelingen van het evaluatiecomité (hierna: „comité”) het bestreden besluit vastgesteld. Hierbij heeft de Commissie perceel 3 (Spaans) van de opdracht betreffende raamovereenkomsten inzake taalopleidingen voor de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie (HR/2020/OP/0014) in de eerste plaats gegund aan het consortium CLL en in de tweede plaats aan verzoeker.

13      Op dezelfde dag heeft de Commissie verzoeker per brief op de hoogte gesteld van diens uitslag in de procedure. Deze brief vermeldde met name dat zijn inschrijving voor perceel 3 was aangemerkt voor gunning van een raamovereenkomst en dat hij als tweede was gerangschikt met een kwalitatieve score van 82/100, een prijs van 2 670 560 EUR en een totaalscore van 87,40/100. Bijlage 1 bij deze brief bevatte tevens de motivering voor de beoordeling van zijn inschrijving aan de hand van de kwaliteitscriteria in het bestek. Tot slot heeft de Commissie in deze brief aangegeven dat tegen haar besluit beroep openstond bij het Gerecht en dat zij de overeenkomst na een wachttermijn van tien kalenderdagen zou ondertekenen.

14      Na ontvangst van de kennisgeving heeft verzoeker op dezelfde dag de Commissie gevraagd om hem de identiteit, de kenmerken en de relatieve voordelen van de als beste gerangschikte entiteit mee te delen.

15      De Commissie heeft verzoeker in antwoord op dit verzoek per e-mail van 26 april 2021 aangegeven wie de als eerste gerangschikte inschrijver voor de gunning van de raamovereenkomst was en dat die partij bij de evaluatie een kwalitatieve score van 94/100 had behaald met een prijs van 3 469 020 EUR en een totaalscore van 88,89/100.

16      Uit de berichten van 19 en 26 april 2021 volgt dat de punten voor de subcriteria van het gunningscriterium „kwaliteit” zijn toegekend als volgt:


Consortium CLL

Instituto Cervantes

subcriterium 1.1

28/30 punten

22/30 punten

subcriterium 1.2

27/30 punten

21/30 punten

subcriterium 1.3

10/10 punten

10/10 punten

subcriterium 2.1

6/6 punten

6/6 punten

subcriterium 2.2

14/15 punten

15/15 punten

subcriterium 2.3

9/9 punten

8/9 punten

17      In antwoord op een vraag van 1 mei 2021 van verzoeker, die stelde dat vanuit het oogpunt van de vereisten in artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement onvoldoende informatie was meegedeeld, heeft de Commissie per e-mail van 10 mei 2021 meegedeeld op welke gronden de inschrijving van het consortium CLL was beoordeeld aan de hand van de kwaliteitscriteria. Bij deze e-mail was het evaluatieschema van de inschrijving van het consortium CLL gevoegd, waarin de opmerkingen van het comité waren vermeld bij elk van de criteria en subcriteria voor gunning zoals die in het bestek waren opgenomen. In deze e-mail heeft de Commissie zich eveneens verbonden aan een nieuwe wachttermijn van tien kalenderdagen tot de ondertekening van de raamovereenkomst, te rekenen vanaf de dag na de verzenddatum van dit antwoord.

18      Bij brief van 25 mei 2021 heeft de Commissie verdere toelichtingen gegeven onder verwijzing naar de reeds verstrekte informatie en toelichting, en erop gewezen dat de wachttermijn op dat moment verstreken was.

19      In de procedure die aanleiding heeft gegeven tot het onderhavige geding heeft verzoeker op het platform eSubmission bepaalde onderdelen ingediend ter illustratie van het technische voorstel in zijn inschrijving, die uitsluitend toegankelijk waren via snelkoppelingen in de inschrijving. In het op 19 april 2021 toegezonden evaluatieschema en in de hierboven vermelde e-mail van 10 mei 2021 en brief van 25 mei 2021 heeft de Commissie verzoeker ervan op de hoogte gebracht dat zij deze onderdelen had afgewezen en ze niet had geëvalueerd omdat zij afweken van het bestek en omdat het risico bestond dat de inschrijving na de uiterste indieningsdatum door middel van die snelkoppelingen werd gewijzigd. De Commissie heeft dus aangenomen dat de uitsluitend via een snelkoppeling toegankelijke documenten ontbraken (hierna: „ontbrekende documentatie”).

20      Op 7 juni 2021 heeft de Commissie raamovereenkomst HR/2020/OP/0014 – perceel 3 getekend met het consortium CLL als eerste contractant in de cascade. Op dezelfde dag heeft de Commissie raamovereenkomst HR/2020/OP/0014 – perceel 3 getekend met verzoeker als tweede contractant in de cascade.

 Conclusies van partijen

21      Verzoeker, ondersteund door het Koninkrijk Spanje, verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

22      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

23      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 september 2021, heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid wegens te late indiening van het beroep opgeworpen krachtens artikel 130, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

24      De Commissie betoogt dat verzoeker op 19 april 2021 in kennis is gesteld van het bestreden besluit en dat de beroepstermijn is verstreken op 29 juni 2021, terwijl het beroep is ingesteld op 2 juli 2021.

25      Zij bestrijdt verzoekers argument dat hij op de datum waarop hij in kennis werd gesteld van het bestreden besluit nog niet beschikte over voldoende informatie om beroep te kunnen instellen.

26      In dit verband herinnert de Commissie eraan dat de beroepstermijn van artikel 263, zesde alinea, VWEU, van openbare orde is en met betrekking tot de rechtens bestaande situaties duidelijkheid en zekerheid waarborgt alsook het mogelijk maakt om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden.

27      Meer bepaald stelt de Commissie op grond van de beschikking van 12 september 2013, Ellinika Nafpigeia en 2. Hoern/Commissie (C‑616/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:884), dat een vermeend gebrek aan duidelijkheid of motivering van een handeling blijkens de rechtspraak valt onder de wettigheidscontrole van die handeling en niet van belang is voor de aanvang van de beroepstermijn. Voorts volgt uit deze beschikking dat de aanvang van de beroepstermijn objectief moet worden vastgesteld op grond van de kennisneming van het besluit zoals het is vastgesteld, zonder rekening te houden met subjectieve elementen zoals gestelde gebreken ervan.

28      De Commissie bestrijdt dus verzoekers argument dat de beroepstermijn pas kan ingaan wanneer de aanbestedende dienst de redenen voor zijn keuze op objectief begrijpelijke wijze heeft toegelicht.

29      Verzoeker betwist de argumenten die de Commissie in haar exceptie van niet-ontvankelijkheid heeft opgeworpen en concludeert tot afwijzing ervan.

30      In dit verband zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 263, zesde alinea, VWEU beroepen tot nietigverklaring moeten worden ingesteld binnen twee maanden, te rekenen – naargelang van het geval – vanaf de dag van bekendmaking van de bestreden handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van die handeling kennis heeft gekregen.

31      Om te beginnen zij erop gewezen dat de rechtspraak betreffende beroepen tegen correspondentie van de Commissie inzake terugvordering van staatssteun, die de Commissie aanhaalt ter ondersteuning van de exceptie van niet-ontvankelijkheid (zie punt 27 hierboven), niet relevant is omdat de regels voor aanbestedingsprocedures een andere logica volgen dan de regels voor de terugvordering van staatssteun.

32      Volgens vaste rechtspraak inzake aanbestedingsprocedures begint de in artikel 263, zesde alinea, VWEU bepaalde termijn voor beroep tegen een besluit tot afwijzing van de inschrijving van een inschrijver of zoals in casu een besluit waarbij die inschrijving op een lagere dan de eerste plaats wordt ingedeeld, immers pas te lopen vanaf de kennisgeving van de gemotiveerde beslissing, op voorwaarde dat de inschrijver zijn verzoek om een gemotiveerde beslissing indient binnen een redelijke termijn, nadat hij kennis heeft genomen van de afwijzing van zijn inschrijving of zoals in casu van het feit dat zijn inschrijving op een lagere dan de eerste plaats is ingedeeld (zie in die zin arrest van 20 september 2011, Evropaïki Dynamiki/BEI, T‑461/08, EU:T:2011:494, punt 107 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Meer bepaald begint de beroepstermijn pas te lopen bij de kennisgeving van de kenmerken en de relatieve voordelen van de als eerste geklasseerde inschrijving, aangezien de informatie die in eerste instantie was verstrekt over de afwijzing van de betrokken inschrijver geen informatie over die inschrijving bevatte (zie in die zin arrest van 29 oktober 2015, Direct Way en Direct Way Worldwide/Parlement, T‑126/13, EU:T:2015:819, punten 34‑36, en beschikking van 15 november 2018, Intercontact Budapest/CdT, T‑809/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:794, punten 19‑24).

34      Om haar beroepsrecht doeltreffend te kunnen uitoefenen heeft een verzoekende partij een minimum aan inlichtingen nodig waarmee zij een eventuele onregelmatigheid in de keuze van de aanbestedende dienst kan vaststellen of kan opkomen tegen een ontoereikende motivering indien de inlichtingen op aanvraag onvolledig blijven (zie in die zin beschikking van 15 november 2018, Intercontact Budapest/CdT, T‑809/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:794, punt 25).

35      In casu brengt het bestreden besluit, waarvan verzoeker in kennis is gesteld op 19 april 2021, hem er alleen van op de hoogte dat zijn inschrijving in de rangschikking als tweede is geëindigd, vergezeld van de score en de evaluatie van die inschrijving (zie punt 13 hierboven). Het bestreden besluit bevat echter geen informatie over de inschrijving die boven die van verzoeker is gerangschikt of een motivering waaruit blijkt waarom zijn inschrijving lager dan de eerste plaats is ingedeeld. Aangezien de bestreden handeling niet de kenmerken of de relatieve voordelen van de gekozen inschrijving vermeldt, kon deze overeenkomstig de in de punten 32 en 33 hierboven aangehaalde rechtspraak niet het startpunt van de beroepstermijn vormen.

36      Dat geldt ook voor de e-mail van 26 april 2021 waarbij de Commissie slechts de naam van de gekozen inschrijver, de prijs van diens inschrijving, diens score op de kwaliteitscriteria en diens eindscore aan verzoeker heeft meegedeeld.

37      Zoals blijkt uit de punten 11 tot en met 17 hierboven heeft verzoeker pas bij de mededeling van 10 mei 2021 gegevens ontvangen over de kwalitatieve evaluatie van de inschrijving van het consortium CLL, op grond waarvan hij zijn recht op beroep doeltreffend kon uitoefenen. De termijn is dus ingegaan op 10 mei 2021.

38      Het beroep is op 2 juli ingesteld en moet derhalve ontvankelijk worden verklaard, zodat de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.

 Ten gronde

39      Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

40      Met zijn eerste middel verwijt hij de Commissie een ontoereikende motivering van het bestreden besluit in de zin van artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement, omdat de relatieve voordelen van de gekozen inschrijving niet kunnen worden gekend.

41      Met zijn tweede middel betoogt verzoeker dat de Commissie artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement heeft geschonden omdat zij de inschrijvingen slechts op bepaalde punten had vergeleken met het bestek in plaats van ook een technische vergelijking te maken.

42      Met zijn derde middel stelt verzoeker dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de via een snelkoppeling te raadplegen onderdelen van de inschrijving uit te sluiten.

43      Vervolgens werpt verzoeker een vierde middel op, dat subsidiair is aan het eerste middel. Het vierde middel bestaat uit drie onderdelen:

–        met het eerste onderdeel voert hij aan dat de individuele evaluatie van zijn inschrijving ontoereikend is gemotiveerd omdat niet kan worden begrepen hoe de overwegend positieve opmerkingen zich verhouden tot de toegekende score, en dat bij de subcriteria 1.1 en 1.2 een kennelijke beoordelingsfout is gemaakt vanwege het ontbreken van een logisch verband tussen de evaluatie en de score;

–        met het tweede onderdeel stelt hij dat de Commissie een onevenredig belang heeft gehecht aan de ontbrekende documentatie en daarmee een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt;

–        met het derde onderdeel gaat hij in op dat vermeend onevenredige belang vanuit het oogpunt van het transparantiebeginsel en betoogt hij dat de Commissie a posteriori een nieuwe evaluatieregel heeft opgesteld.

44      Met zijn vijfde en laatste middel verwijt verzoeker de Commissie schending van de grondbeginselen van het aanbestedingsrecht – transparantie, gelijkheid en openstelling van overheidsopdrachten voor een zo ruim mogelijke mededinging – en van artikel 160 en artikel 167, lid 3, van het Financieel Reglement door alle percelen aan dezelfde inschrijver (consortium CLL) toe te wijzen.

45      Allereerst acht het Gerecht het opportuun om het eerste middel en het eerste onderdeel van het vierde middel gezamenlijk te onderzoeken, aangezien deze de motiveringsplicht betreffen. Vervolgens worden het eerste, het tweede en het derde onderdeel van het vierde middel behandeld, en tot slot het derde, het tweede en het vijfde middel inzake de gegrondheid van het bestreden besluit.

 Eerste middel en eerste onderdeel van het vierde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht

46      Met zijn eerste middel en het eerste onderdeel van zijn vierde middel verwijt verzoeker de Commissie dat zij hem niet in kennis heeft gesteld van een motivering die in de zin van artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement toereikend is, namelijk de vergelijkende analyse van de relatieve voordelen van de inschrijvingen en de individuele analyse van zijn inschrijving. Verzoeker concentreert zich op criterium 1 („Kwaliteit van de aangeboden opleidingen”) en meer in het bijzonder op de evaluaties in het kader van de subcriteria 1.1 („Inhoud”) en 1.2 („Didactiek”).

47      Ten eerste verwijt verzoeker de Commissie met zijn eerste middel dat de meegedeelde motivering niet duidelijk de kenmerken en relatieve voordelen van de inschrijving van het consortium CLL laat zien omdat de beoordeling van deze inschrijving en die van verzoeker in wezen gelijkwaardige of grotendeels vergelijkbare, zelfs identieke of soortgelijke, dan wel betere kwaliteiten aangeeft voor verzoekers inschrijving, terwijl verzoekers inschrijving op kwaliteit aanmerkelijk anders scoort.

48      Uit de motivering die de Commissie in deze evaluatie heeft aangegeven, komt niet naar voren dat verzoekers inschrijving op een substantieel onderdeel van het kwaliteitscriterium significante gebreken vertoont of dat de kwalitatieve gebreken bij elkaar genomen kunnen rechtvaardigen dat deze inschrijving nauwelijks een voldoende scoort. Het feit dat het comité bepaalde documenten van de inschrijving niet heeft geëvalueerd omdat deze via een snelkoppeling waren te raadplegen, verklaart evenmin waarom de scores significant afwijken. Die verklaring vormt in het evaluatieschema immers geen onderscheidende factor en betreft slechts beperkte onderdelen van de inschrijving, namelijk de inhoud van de oefeningen.

49      Ten tweede betoogt verzoeker met het eerste onderdeel van het vierde middel, voor zover dat slaat op een schending van de motiveringsplicht, dat de zeer lage score op de betreffende subcriteria niet overeenkomt met de beoordeling op zich, die voor elk subcriterium grotendeels zeer positief is. Zo kan in de door de Commissie aangegeven motivering geen specifiek kwalitatief gebrek worden gevonden waardoor een aanzienlijke puntenaftrek wordt gerechtvaardigd.

50      Volgens verzoeker kan de ontbrekende documentatie niet een kwalitatief gebrek vormen waardoor de puntenaftrek kan worden verklaard. Enerzijds merkt hij op dat de evaluatie bij subcriterium 2.3 ook de ontbrekende documentatie vermeldt, in dezelfde bewoordingen als bij subcriterium 1.1, maar dat de evaluatie van de inschrijving voor subcriterium 2.3 slechts met iets meer dan een tiende is gedaald (naar 8 van de 9 punten). Anderzijds betoogt verzoeker dat de Commissie bij de subcriteria 1.1 en 1.2 van de ontbrekende documentatie een bijzonder belangrijk gebrek heeft gemaakt dat op zichzelf al een reden vormt om de inschrijving negatief te beoordelen. Zij kan volgens verzoeker namelijk niet verklaren in hoeverre de ontbrekende documentatie de andere subcriteria beïnvloedde of wat de relatieve invloed was van andere zwakke of negatieve factoren op de score voor de subcriteria 1.1 en 1.2.

51      In dit verband voert verzoeker aan dat de evaluatie van de Commissie is ontleed voor elke factor en subfactor die voor elk subcriterium zijn beschreven. Meer bepaald heeft de ontbrekende documentatie invloed gehad op slechts een van de onderscheiden subfactoren bij zowel subcriterium 1.1 als subcriterium 1.2, zodat de invloed daarvan volgens hem marginaal is. Verzoeker is van mening dat de factoren en subfactoren met betrekking tot de subcriteria weliswaar geen weging kennen, maar dat zij wel een significant verschillend relatief gewicht kunnen hebben voor de evaluatie van de inschrijvingen, zonder dat dit in de aanbestedingsdocumenten is aangekondigd. Hierdoor wordt bovendien het gewettigd vertrouwen van de inschrijvers geschonden. De invloed van de ontbrekende documentatie kan echter nog steeds niet worden vastgesteld omdat niet kan worden begrepen of het ontbreken ervan alle of slechts een deel van de factoren heeft beïnvloed.

52      Voorts betoogt verzoeker dat zijn inschrijving voor de subcriteria 1.3, 2.1, 2.2 en 2.3 op gelijkwaardige wijze of met soortgelijke bewoordingen is beoordeeld als voor de subcriteria 1.1 en 1.2. Voor die vier subcriteria heeft zijn inschrijving echter het maximale of bijna het maximale aantal punten behaald.

53      Het Koninkrijk Spanje intervenieert aan de zijde van verzoeker en deelt diens conclusies volledig.

54      Aangaande het eerste onderdeel van het vierde middel betoogt het Koninkrijk Spanje daarnaast dat het onmogelijk is om precies te weten waarom een specifiek aantal punten is afgetrokken doordat „bepaalde documenten” niet zijn geëvalueerd.

55      Het Koninkrijk Spanje benadrukt dat het gebrek aan transparantie, waardoor het arbitraire karakter van de motivering wordt verhuld, erin bestaat dat het onmogelijk is om ten eerste te weten welke specifieke aspecten in de via een snelkoppeling toegankelijke documenten van de inschrijving door de Commissie niet zijn geëvalueerd, ten tweede in hoeverre die aspecten niet in de ingediende inschrijving aanwezig zijn en ten derde waarom de onmogelijkheid om de inhoud van de onlineoefeningen te raadplegen concreet puntenverlies meebrengt. Het valt met andere woorden niet uit te maken waarom verzoeker bij subcriterium 1.1 een aftrek van 8 punten heeft gekregen in plaats van bijvoorbeeld 5 of 12 punten.

56      De Commissie betwist de argumenten van verzoeker en die van het Koninkrijk Spanje, en concludeert tot afwijzing van het eerste middel en het eerste onderdeel van het vierde middel.

57      In dit verband zij opgemerkt dat verzoeker met zijn eerste middel in wezen betoogt dat niet begrepen kan worden op grond van welke specifieke elementen in zijn technische voorstel de inschrijving van het consortium CLL hoger is beoordeeld dan de zijne.

58      Voor zover het eerste onderdeel van het vierde middel schending van de motiveringsplicht betreft, voert verzoeker voorts aan dat niet begrepen kan worden wat het verband is tussen de significante puntenaftrek en de vrij positieve beoordeling van zijn inschrijving, en met name in welke mate de ontbrekende documentatie concreet heeft geleid tot puntenverlies.

59      Bovendien betogen verzoeker en het Koninkrijk Spanje in wezen dat rechterlijke toetsing van de evaluatie van de Commissie door de ontoereikende motivering wordt belet.

60      In casu moet het Gerecht onderzoeken of de motivering van de Commissie toereikend is.

61      Om te beginnen staat tussen partijen vast dat de evaluatieschema’s een motivering bevatten. Opgemerkt zij dat verzoeker in punt 11 van zijn repliek toegeeft dat hij zeker kan begrijpen dat de kwaliteit van zijn inschrijving op verschillende gunningscriteria lager is beoordeeld.

–       Vermeende onmogelijkheid om de relatieve voordelen van de gekozen inschrijving te kennen

62      Allereerst moet worden uiteengezet welke beginselen in de rechtspraak zijn geformuleerd betreffende de omvang van de motiveringsplicht die bij aanbestedingen van diensten op de Commissie rust, en moet worden nagegaan of de Commissie deze beginselen in casu correct heeft toegepast.

63      Uit de rechtspraak van het Gerecht volgt dat het in gevallen zoals het onderhavige, waarin de instellingen van de Unie over een ruime beoordelingsmarge beschikken, van des te fundamenteler belang is dat de door de rechtsorde van de Unie in administratieve procedures geboden waarborgen worden nageleefd. Tot die waarborgen behoort met name de verplichting voor de bevoegde instelling om haar besluiten toereikend te motiveren (arresten van 17 september 2015, Ricoh Belgium/Raad, T‑691/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:641, punt 33, en 10 februari 2021, Sophia Group/Parlement, T‑578/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:77, punt 162).

64      Van de aanbestedende dienst kan echter niet worden geëist dat hij aan een inschrijver wiens inschrijving niet is gekozen, naast de redenen voor de afwijzing van zijn inschrijving een nauwkeurige samenvatting verstrekt van de wijze waarop elk detail van zijn inschrijving bij de evaluatie ervan in aanmerking is genomen, en dat hij bij de mededeling van de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen inschrijving, een zorgvuldige vergelijkende analyse van deze inschrijving en de inschrijving van de afgewezen inschrijver verschaft (arresten van 3 mei 2018, EUIPO/European Dynamics Luxembourg e.a., C‑376/16 P, EU:C:2018:299, punt 57; 14 oktober 2020, Close en Cegelec/Parlement, C‑447/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2020:826, punt 37, en 6 oktober 2021, Global Translation Solutions/Commissie, T‑404/20, niet gepubliceerd, EU:T:2021:654, punt 126).

65      Zoals het Gerecht heeft aangegeven in punt 50 van het arrest van 5 maart 2019, Eurosupport – Fineurop support/EIGE (T‑450/17, niet gepubliceerd, EU:T:2019:137), moet de score op basis waarvan een inschrijving wordt geklasseerd uit principe de weerslag vormen van de sterke en zwakke punten die de evaluatoren in hun opmerkingen hebben aangegeven. Daarentegen kan van de aanbestedende dienst niet worden verlangd dat hij net zoveel zwakke als sterke punten aanwijst. Meer bepaald kan uit punt 49 van het arrest van 15 oktober 2013, European Dynamics Belgium e.a./EMA (T‑638/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:530), worden afgeleid dat de Commissie niet noodzakelijkerwijs specifieke negatieve opmerkingen hoeft over te leggen maar dat het volstaat dat de afgewezen inschrijver kan begrijpen waarom de gekozen inschrijving beter is dan de afgewezen inschrijving.

66      De Unierechter moet daarmee op basis van het bestek en de motivering van het gunningsbesluit het respectieve gewicht van de verschillende technische gunnings- en subgunningscriteria bij de evaluatie na kunnen gaan, dat wil zeggen bij de berekening van de totaalscore, alsook het minimum- en het maximumaantal punten voor elk van deze criteria of subcriteria (zie in die zin arresten van 4 oktober 2012, Evropaïki Dynamiki/Commissie, C‑629/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:617, punten 21 en 29, en 27 april 2016, European Dynamics Luxembourg e.a./EUIPO, T‑556/11, EU:T:2016:248, punt 250).

67      In het bijzonder is geoordeeld dat de Commissie in beginsel moet uitleggen hoe de punten worden toegekend aan de verschillende onderdelen van de subcriteria, indien het bestek aan die onderdelen een specifiek cijfermatig gewicht toekent (zie in die zin arresten van 4 oktober 2012, Evropaïki Dynamiki/Commissie, C‑629/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:617, punt 29, en 27 april 2016, European Dynamics Luxembourg e.a./EUIPO, T‑556/11, EU:T:2016:248, punt 250).

68      Derhalve moet uit de aan de verzoeker meegedeelde opmerkingen van het comité het aantal punten kunnen worden afgeleid dat hij in vergelijking met de gekozen inschrijver heeft behaald, steeds uitgesplitst per subcriterium, en het gewicht van elk subcriterium in de totale evaluatie. Tevens moeten die opmerkingen voor elk gunningscriterium aangeven op grond van welke subcriteria de Commissie van mening is dat de inschrijving van de gekozen inschrijver of die van de verzoeker in de zaak de beste was (arresten van 4 oktober 2012, Evropaïki Dynamiki/Commissie, C‑629/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:617, punten 21 en 29, en 27 april 2016, European Dynamics Luxembourg e.a./EUIPO, T‑556/11, EU:T:2016:248, punten 250 en 251).

69      In het licht van deze door de rechtspraak ontwikkelde beginselen moet worden onderzocht of de Commissie in casu aan haar motiveringsplicht heeft voldaan.

70      In de eerste plaats moeten, alvorens de evaluatieschema’s te analyseren, de relevante bepalingen van het bestek worden onderzocht. De raamovereenkomst in casu betreft taalonderwijs voor de instellingen, organen en agentschappen van de Unie. Bij criterium 1 („Kwaliteit van de aangeboden opleidingen”) bepaalt het bestek dat de inschrijver aan de hand van een casestudy een standaardopleiding voor de aanbestedende dienst moet beschrijven. De kwaliteit wordt geëvalueerd op basis van de kwaliteitssubcriteria, die worden toegepast op de uitwerking van de casestudy die de inschrijvers moeten indienen.

71      Subcriterium 1.1 („Inhoud”) omvat vier punten, die het comité bij de evaluatie moet betrekken. Het eerste van deze punten („A. Doelstellingen”) betreft met name vragen over de competenties waar de opleiding zich op richt en de mate waarin de doelstellingen van de aangeboden opleiding verband houden met de specifieke competentievereisten. Met het tweede punt („B. Doelgroep”) wordt beoogd na te gaan in welke mate de aangeboden opleiding beantwoordt aan de behoeften van de betreffende doelgroep. Het derde punt („C. Organisatie van de inhoud”) betreft in wezen de onderverdeling van de inhoud in handelbare blokken en de volgorde en inhoud van die blokken. Het vierde en laatste punt („D. Kwaliteit van de didactische middelen”) verwijst met name naar de mate waarin de didactische middelen overeenkomen met de doelstellingen, voor volwassenen zijn ontwikkeld en foutenvrij zijn. Elk van deze punten omvat meerdere alinea’s en dus ook elementen waarmee bij de evaluatie rekening moet worden gehouden.

72      Subcriterium 1.2 („Didactiek”) omvat drie beschrijvende punten. Met het eerste („A. Rol van docenten”) wordt beoogd de positieve eigenschappen van de docenten te bepalen. Het tweede („B. Evaluatie”) behandelt met name de mate waarin constructieve opmerkingen en een doorlopende beoordeling in de les zijn verwerkt. Het laatste („C. Methode”) betreft met name de vraag in hoeverre de methode op samenwerking en communicatie is gericht en of deze de betrokkenheid bij de taal stimuleert.

73      De andere criteria en subcriteria, waarop het onderhavige beroep geen betrekking heeft, zijn subcriterium 1.3 („Internetplatforms”) betreffende de werking en het nut van de door de inschrijvers aangeboden internetplatforms voor onderwijs, en criterium 2 („Bewaking van kwaliteit en uitvoering”), dat uiteenvalt in drie subcriteria, namelijk 2.1 („Methode voor personeelsselectie”), 2.2 („Kwaliteitsbewaking”) en 2.3 („Procesbeheer”).

74      In de tweede plaats moet aandacht worden besteed aan de brief van de Commissie van 19 april en haar e-mail van 10 mei 2021, die aan verzoeker zijn gezonden nadat deze had gevraagd om aanvullende informatie over de afwijzing van zijn inschrijving. Zo kan worden vastgesteld of verzoeker in het licht van de in de punten 62 tot en met 68 hierboven uiteengezette beginselen daadwerkelijk heeft kunnen begrijpen wat in het kader van de subcriteria 1.1 en 1.2 de sterke en zwakke punten waren van zijn inschrijving en die van het consortium CLL.

75      Bij subcriterium 1.1 („Inhoud”) heeft verzoeker 22 van de 30 punten behaald. Verzoekers inschrijving wordt beschreven als goed en op de meeste aspecten aansluitend bij de verwachtingen. Het consortium CLL heeft 28 van de 30 punten behaald. De inschrijving van dit consortium wordt beschreven als uitstekend en op de meeste aspecten de verwachtingen overtreffend, met inbegrip van zeer belangrijke en relevante aspecten.

76      Aangaande de doelstellingen van de opleiding was het comité van mening dat de inschrijving van het consortium CLL beter was dan die van verzoeker. Zo is er bij die inschrijving sprake van een „zeer geschikte lijst van sociaal-culturele thema’s”. Over de organisatie van de inhoud heeft het comité geoordeeld dat de inschrijving van het consortium CLL beter was omdat deze de inhoud in een zeer goede volgorde aanbood, met inbegrip van leren op afstand om de klassikaal gevolgde lessen te consolideren en voor te bereiden. Volgens het comité waarborgt de casestudy tevens een „passend” evenwicht tussen theorie en praktijk. Daarnaast heeft het comité opgemerkt dat de casestudy innoverende elementen bevatte. Vervolgens heeft het comité aangegeven dat het lesplan zeer gedetailleerd en zeer helder gestructureerd was. Tot slot was het opleidingsmodel volgens het comité zeer geschikt. Over de kwaliteit van de leermiddelen heeft het comité daarentegen slechts aangegeven dat die voldeden aan de verwachtingen van de aanbestedende dienst en dat zij een internetdeel omvatten met „veel” aanvullende middelen.

77      Wat verzoekers inschrijving betreft, heeft het comité vastgesteld dat deze een geschikte omschrijving van de verschillende typen leermiddelen bevatte en dat verzoeker een via internet toegankelijk lesboek en platform met meerdere middelen aanbood. Volgens het comité had verzoeker ook een lijst van verschillende digitale hulpmiddelen om zelfstudie aan te moedigen. Wat de rest van de leermiddelen betreft, heeft het comité geoordeeld dat het de inhoud van de digitale versie van de leermiddelen in verzoekers inschrijving niet kon evalueren.

78      Wat voorts de doelgroep betreft wordt de inschrijving van verzoeker in meer positieve bewoordingen beschreven dan die van het consortium CLL, want volgens het evaluatieschema hanteert de inschrijver vergelijkbare waarden als de doelgroep en wordt de inschrijving gebruikt om specifieke onderwerpen alsook sociaal-culturele onderwerpen over te brengen. Op het punt van de organisatie van de inhoud wordt verzoekers inschrijving als minder goed beoordeeld, met de opmerking dat deze een „korte maar duidelijke” beschrijving van de inhoud van de klassikale lessen bevat. Het comité benadrukt verder dat er geen inhoud voor zelfstudie was aangegeven en dat het „hier en daar” innoverende elementen had aangetroffen. Tot slot heeft het comité over de kwaliteit van de leermiddelen aangegeven dat het de inhoud van de oefeningen niet heeft kunnen evalueren omdat deze via snelkoppelingen toegankelijk waren. Niettemin heeft het opgemerkt dat het concept een lijst van digitale hulpmiddelen omvatte, waardoor zelfstudie werd aangemoedigd.

79      Zoals volgt uit de punten 75 tot en met 78 hierboven met betrekking tot subcriterium 1.1 („Inhoud”), moet worden opgemerkt dat het comité zowel de positievere aspecten in de inschrijving van het consortium CLL als de zwakke punten of gebreken in de inschrijving van verzoeker heeft vermeld.

80      Bij subcriterium 1.2 („Didactiek”) heeft verzoeker zoals aangegeven 21 van de 30 punten behaald. Zijn inschrijving wordt als goed en overeenkomstig de verwachtingen aangemerkt. Het consortium CLL heeft 27 van de 30 punten behaald. Over de inschrijving van dit consortium wordt aangegeven dat deze uitstekend is en op meerdere aspecten de verwachtingen overtreft, en tevens enkele belangrijke aanvullende aspecten weergeeft.

81      De rol van de docenten is volgens het comité in de inschrijving van het consortium CLL „bijzonder” goed afgebakend en duidelijk. De docenten gebruiken directe en indirecte strategieën om de deelnemers te helpen met hun taalbeheersing. Bovendien schept de docent passende omstandigheden voor een veilige leerervaring. Wat het aspect beoordeling betreft, heeft het comité opgemerkt dat het consortium CLL „zeer professioneel” was waar het ging om de doorlopende beoordeling, en de „zeer” geschikte en correcte beoordelingsmethoden „zeer goed” beschreef.

82      Voorts heeft het comité in verband met de beoordeling één beter aspect in verzoekers inschrijving aangewezen, namelijk het feit dat de inhoud dankzij de doorlopende beoordeling en terugkoppeling „kon worden aangepast aan de behoeften” van de deelnemers om de motivatie en de zelfwerkzaamheid te „sturen en te bevorderen”. Niettemin heeft het comité opgemerkt dat in de inschrijving van verzoeker de methoden „beknopt” waren beschreven en dat deze niet meer dan „geschikt en correct” waren. Bovendien heeft het comité opgemerkt dat de eindtoetsen en de criteria voor de opleidingstoetsen via een internetversie werden beschreven en niet konden worden geëvalueerd. Op het laatste punt – de methode – zijn de evaluaties identiek behalve de opmerking over verzoekers inschrijving dat „de inschrijver de leermethoden gedetailleerd beschrijft”.

83      Vastgesteld moet worden dat de evaluatie van de subcriteria 1.1 en 1.2 weliswaar beknopt is, maar dat om te beginnen, gelet op de in punt 65 hierboven uiteengezette rechtspraak, uit de punten 76 en 81 hierboven begrepen kan worden dat de inschrijving van het consortium CLL die van verzoeker op meerdere eigenschappen overtreft. Vervolgens is het mogelijk om het kwaliteitsniveau van verzoekers inschrijving te kennen, namelijk minder hoog. Tot slot kan niet worden genegeerd dat de ontbrekende documentatie aangaande een belangrijk onderdeel van een taalopleiding, de oefeningen, wordt aangemerkt als zwak punt in verzoekers inschrijving, waardoor punten verloren zijn gegaan. Verzoekers argument dat de relatieve voordelen van de gekozen inschrijving niet konden worden gekend, moet dus worden afgewezen.

84      Om dezelfde reden faalt zijn argument dat de Commissie niet nauwkeurig heeft aangegeven welk technisch voorstel als „uitstekend” kon worden aangemerkt en de ene van de andere inschrijving onderscheidde.

85      Aangezien het comité heeft aangegeven dat de gekozen inschrijving op verschillende punten meer kwaliteit had, faalt ook verzoekers argument dat de ontbrekende documentatie de enige reden was waarom de Commissie de voorkeur heeft gegeven aan de inschrijving van het consortium CLL.

–       Vermeende verplichting van de Commissie om het gevolg van de ontbrekende documentatie voor de puntenaftrek uit te leggen

86      Vervolgens moet het eerste onderdeel van het vierde middel worden onderzocht, waarmee wordt betoogd dat het onmogelijk is om precies te weten hoeveel punten vanwege de ontbrekende documentatie zijn afgetrokken.

87      In dit verband kan om te beginnen geen gevolg worden gegeven aan verzoekers verwijzing naar de rechtspraak die voortvloeit uit de arresten van 5 maart 2019, Yellow Window/EIGE (T‑439/17, niet gepubliceerd, EU:T:2019:136, punten 73 en 74), en 5 maart 2019, Eurosupport – Fineurop support/EIGE (T‑450/17, niet gepubliceerd, EU:T:2019:137, punten 49 en 50), volgens welke er een correlatie moet bestaan tussen enerzijds de opmerkingen betreffende de sterke en zwakke punten en anderzijds de scores voor de betreffende criteria en subcriteria. Deze verwijzingen naar de rechtspraak zijn namelijk niet relevant omdat zij betrekking hebben op specifieke omstandigheden die afwijken van het onderhavige geval. Het gaat met name om een situatie waarin de opmerkingen van het evaluatiecomité niet duidelijk aangeven of een bepaald gebrek tot puntenaftrek heeft geleid op het specifieke criterium of subcriterium waarvoor die punten zijn afgetrokken. Dat is in casu duidelijk niet het geval, aangezien er immers een verband bestaat tussen de ontbrekende documentatie en de desbetreffende evaluatie.

88      Om dezelfde redenen kan verzoeker ook geen beroep doen op de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 27 april 2016, European Dynamics Luxembourg e.a./EUIPO (T‑556/11, EU:T:2016:248), volgens welke de correlatie tussen de specifieke negatieve opmerkingen en de puntenaftrek moet worden toegelicht wanneer de aanbestedende dienst in de aanbestedingsvoorwaarden heeft aangegeven welke criteria en subcriteria hij zal toepassen en met welke elementen of punten rekening zal worden gehouden, en specifiek evalueert op welke wijze de inschrijving voldoet aan die criteria, subcriteria of elementen.

89      Deze rechtspraak is evenmin relevant, omdat de feitelijke omstandigheden die er aanleiding toe hebben gegeven, afwijken van de onderhavige zaak. In casu heeft de aanbestedende dienst verzoeker alle punten meegedeeld die hem zijn toegekend, uitgesplitst per subcriterium en vergezeld van specifieke opmerkingen. In die eerdere zaak had de aanbestedende dienst daarentegen per subcriterium of subelement fracties van punten toegekend aan de hand van een wiskundige formule en daarbij specifieke, negatieve evaluaties gegeven, terwijl die dienst niet per subcriterium had aangegeven hoeveel punten de verzoekende partij en de gekozen inschrijvers hadden behaald.

90      Zoals de Commissie in de punten 56 en 57 van de dupliek terecht aanvoert, moet in casu worden vastgesteld dat het bestek geen weging aanbrengt van de verschillende onderdelen in de beschrijving van elk subcriterium, daar er geen sprake is van apart te beoordelen „sub-subcriteria” maar van een inhoudelijke beschrijving van elk subcriterium. Hieruit volgt dat uiteindelijk niet aan elke positieve of negatieve opmerking in de evaluatie een specifiek gewicht moet worden toegekend, maar dat verzoeker moet kunnen begrijpen waarom de Commissie aan elk subcriterium in zijn inschrijving de betreffende score heeft toegekend, hetgeen hij zeker heeft kunnen doen.

91      Als gevolg daarvan moet worden geoordeeld dat het comité de relatieve voordelen van de gekozen inschrijving heeft aangegeven bij elk subcriterium en dat in casu niet van de Commissie kan worden verlangd om een specifiek gewicht te toe te kennen aan elke positieve of negatieve opmerking bij bepaalde beschrijvende onderdelen van subcriteria.

–       Vermeende onmogelijkheid voor het Gerecht om de evaluatie te toetsen

92      Tot slot moet verzoekers argument worden onderzocht dat in wezen is ontleend aan de beginselen die voortvloeien uit de in punt 88 hierboven aangehaalde rechtspraak, alsook het in punt 55 hierboven bedoelde argument van het Koninkrijk Spanje dat het Gerecht in het licht van het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) zijn toetsing niet kan uitoefenen.

93      Ten eerste voert het Koninkrijk Spanje aan dat het herhaalde en opzettelijke gebruik van onnauwkeurige uitdrukkingen zoals „bepaalde delen van de inhoud” of „bepaalde elementen van de inschrijving” en in bredere zin een al te beknopte motivering iedere toetsing van de door de Commissie uitgevoerde evaluatie onmogelijk maken.

94      Gelet op de verplichting van de Unierechter om na te gaan of de beslissingen van de instellingen niet willekeurig zijn, kan in dit verband niet eenvoudigweg worden betoogd dat verzoeker werkelijk heeft kunnen begrijpen dat de afwijzing van een deel van zijn inschrijving hem de gunning van de aanbesteding heeft gekost, zoals de Commissie in wezen betoogt in haar antwoord op het eerste middel. Integendeel, de motivering moet relevant en samenhangend zijn opdat de Unierechter de gegrondheid ervan kan toetsen.

95      Allereerst zij eraan herinnerd dat in punt 83 hierboven is vastgesteld dat de evaluaties niet identiek zijn maar ondanks hun beknoptheid duidelijke en ondubbelzinnige verschillen bevatten, waaruit de relatieve voordelen van de gekozen inschrijving naar voren komen.

96      Vervolgens pleit het niet verwaarloosbare verschil van twaalf punten tussen de scores op de technische offerten evenmin voor een zwaardere motiveringsplicht, zoals blijkt uit de arresten van 17 september 2015, Ricoh Belgium/Raad (T‑691/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:641, punt 63), en 14 december 2017, European Dynamics Luxembourg en Evropaïki Dynamiki/Parlement (T‑164/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:906, punt 50).

97      Tot slot zij eraan herinnerd dat het oude artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement, dat overeenkomt met het huidige artikel 170, lid 3, van het Financieel Reglement, de aanbestedende dienst ertoe verplicht om aan de afgewezen inschrijver de ware redenen voor de afwijzing van zijn inschrijving mee te delen. De gegeven motivering moet voorts het werkelijke verloop van de evaluatieprocedure weergeven. Een motivering die geen melding maakt van de echte grond voor de afwijzing van een inschrijving en die niet getrouw weergeeft hoe de afgewezen inschrijving is geëvalueerd, is niet transparant en voldoet niet aan de in het oude artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement verankerde motiveringsplicht (zie in die zin arresten van 10 september 2008, Evropaïki Dynamiki/Hof van Justitie, T‑272/06, niet gepubliceerd, EU:T:2008:334, punten 42 en 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 september 2015, Ricoh Belgium/Raad, T‑691/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:641, punt 39).

98      Wat dit betreft hebben verzoeker en het Koninkrijk Spanje niet aangetoond dat de motivering geen weerslag vormde van het werkelijke verloop van de evaluatieprocedure. Tevens zij eraan herinnerd dat, zoals in punt 83 hierboven is vastgesteld, het bestreden besluit in zijn motivering de echte grond vermeldt.

99      Het argument van verzoeker en het Koninkrijk Spanje dat de motivering in casu de rechterlijke toetsing verhindert, kan dus niet slagen.

100    Ten tweede benadrukt verzoeker dat ieder subcriterium uiteenvalt in punten en onderdelen en betoogt hij dat de Commissie aan een aspect van de inschrijving bij de evaluatie geen significant afwijkend relatief gewicht mocht toekennen zonder dat dit gewicht in het bestek was vermeld. Verzoeker merkt op dat de Commissie zo het gewettigd vertrouwen van de inschrijvers heeft geschonden, zodat de bijzondere weging van een onderdeel van de inschrijving de evaluatie daarvan heeft kunnen beïnvloeden zonder in die documenten te zijn aangekondigd.

101    Om te beginnen moet verzoekers argument dat zijn gewettigd vertrouwen is geschonden worden afgewezen. Het wordt met uitleg noch bewijs ondersteund.

102    In dezelfde gedachtegang hoeft over de vraag of de Commissie een onderdeel van de inschrijving op een bijzondere wijze heeft gewogen zonder dat vooraf in het bestek aan te kondigen, slechts te worden vastgesteld dat het bestek in casu geen weging van de punten voorschreef. Verzoeker kan dus niet aanvoeren dat de motiveringsplicht is verzaakt doordat de Commissie niet heeft uitgelegd hoe zij een onderdeel van de inschrijving had gewogen. De punten in het bestek geven namelijk uitsluitend een beschrijving van de aspecten van het technische voorstel die het comité in aanmerking heeft genomen bij de toekenning van de totaalscore, en niet hun afzonderlijke gewicht binnen elk subcriterium. Het argument van ontbrekende transparantie bij de toekenning van de scores voor punten van subcriteria faalt dus.

103    Tevens heeft de Commissie weliswaar impliciet toegegeven dat dit standpunt van verzoeker gegrond is door aan te voeren dat de documenten belangrijk zijn geweest en daaraan toe te voegen dat de ontbrekende documentatie voor de andere subcriteria niet hetzelfde gevolg heeft gehad, maar moet eraan worden herinnerd dat volgens de in punt 64 hierboven aangehaalde rechtspraak niet kan worden verlangd dat de Commissie uitlegt hoe zij elk onderdeel van de inschrijving heeft geëvalueerd.

104    Derhalve moeten het eerste middel en het eerste onderdeel van het vierde middel, inzake schending van de motiveringsplicht, ongegrond worden verklaard.

 Resterend deel van het vierde middel: kennelijke beoordelingsfout vanwege het onlogische, onevenredige en niet-transparante verband tussen de evaluatie en de score voor de subcriteria 1.1 en 1.2

105    Voor zover het eerste onderdeel van het vierde middel verder betrekking heeft op een kennelijke beoordelingsfout, betoogt verzoeker dat er geen logisch verband bestaat tussen de evaluatie en de toegekende score bij de beoordeling door de Commissie van de subcriteria 1.1 en 1.2, die volgens hem grotendeels positief is.

106    In het tweede onderdeel van het vierde middel betoogt verzoeker dat de vermeend ontbrekende documentatie een effect op de score bij de subcriteria 1.1 en 1.2 heeft dat onevenredig is ten opzichte van de bewoordingen van de evaluatie.

107    Verzoeker zet enerzijds uiteen dat de evaluatie van de vier onderdelen van subcriterium 1.1 van zijn inschrijving vrij positief is verwoord. Anderzijds voert hij aan dat de score van 22/30 voor dit subcriterium nauwelijks de drempel van 70 % (de minimale kwaliteitseis) overschrijdt, ondanks dat de beoordeling van het technische voorstel overwegend zeer positief was en het technische voorstel beter was dan minimaal werd vereist.

108    Dit verschil tussen de evaluatie en de score voor dat subcriterium lijkt uitsluitend te worden gerechtvaardigd door de ontbrekende documentatie en het gedeeltelijke effect daarvan op de verificatie van bepaalde technische voorstellen. Verzoeker geeft evenwel aan dat hij niet kan begrijpen hoe de kwaliteit door de ontbrekende documentatie uiteindelijk niet als hoog maar slechts als bevredigend bestempeld werd, want die ontbrekende documentatie betreft slechts voorbeelden bij zijn technische voorstel, dat bovendien bij de evaluatie van de beide onderdelen van subcriterium 1.1 positief is beoordeeld.

109    Vervolgens geeft verzoeker dezelfde analyse voor subcriterium 1.2, waarvan de drie onderdelen volgens hem ook positief zijn geëvalueerd en waarbinnen de ontbrekende documentatie slechts een van die onderdelen betreft. Hoewel die ontbrekende documentatie technisch gezien een derde van de weging kan beïnvloeden en de beoordeling van dat onderdeel overwegend zeer positief is, heeft de inschrijving 21/30 gescoord: de drempelwaarde voor een technisch voorstel dat een voldoende scoort zonder meer.

110    Met het derde onderdeel van het vierde middel betoogt verzoeker dat de Commissie het transparantiebeginsel heeft geschonden doordat het specifieke gewicht dat is toegekend aan een aspect van het criterium waarop de ontbrekende documentatie betrekking heeft, ontbrak in het bestek.

111    Het Koninkrijk Spanje deelt de argumenten van verzoeker die zien op het resterende deel van het eerste onderdeel van het vierde middel, zoals dat in punt 55 hierboven is uiteengezet.

112    De Commissie betwist deze argumenten en concludeert tot afwijzing van het vierde middel.

113    Vooraf moet worden vastgesteld dat verzoeker het eerste onderdeel van het vierde middel heeft gewijzigd, stellende dat een kennelijke beoordelingsfout is gemaakt, terwijl het eerst schending van de motiveringsplicht betrof. In zijn verzoekschrift stelt hij namelijk dat het logische verband tussen de beoordeling en de toegekende score ontoereikend is gemotiveerd. In de repliek betoogt hij evenwel dat dit onsamenhangende verband tussen de beoordeling en de toegekende score een kennelijke beoordelingsfout oplevert. Verzoeker heeft dit overigens ter terechtzitting op een vraag van het Gerecht bevestigd.

114    Wat betreft de ontvankelijkheid van deze nieuwe argumentatie inzake het eerste onderdeel van het vierde middel, die in repliek is opgeworpen, moet worden onderzocht of het gaat om de uitwerking van een in het verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en of er sprake is van een voldoende nauw verband in de zin van artikel 84, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. Volgens de rechtspraak kan een nieuw argument slechts worden aangemerkt als een uitwerking van een reeds eerder ingeroepen middel of grief, indien het met de aanvankelijk in het verzoekschrift uitgewerkte middelen of grieven een zodanig nauwe band vertoont dat het kan worden beschouwd als voortvloeiend uit de normale ontwikkeling van het debat in een contentieuze procedure (zie arrest van 13 juli 2022, Delifruit/Commissie, T‑629/20, EU:T:2022:448, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

115    In casu moet worden vastgesteld dat de nieuwe argumentatie nauw verband houdt met het tweede onderdeel van het vierde middel, dat betrekking heeft op het verband tussen de beoordeling en de toekenning van scores, alsmede in brede zin het derde middel, waarin ook een kennelijke beoordelingsfout wordt aangevoerd. Zij moet dus als ontvankelijk worden beschouwd.

116    Wat betreft de gegrondheid van het eerste onderdeel van het vierde middel zij eraan herinnerd dat in punt 83 hierboven is vastgesteld dat de Commissie zowel de relatieve voordelen en kenmerken van de inschrijving van het consortium CLL als de gebreken van verzoekers inschrijving heeft toegelicht. Het staat dus vast dat de ontbrekende documentatie niet het enige gebrek is waardoor verzoekers inschrijving bij de evaluatie minder punten heeft gekregen. Aangezien de Commissie in de inschrijving van verzoeker meerdere gebreken heeft aangewezen, kan derhalve niet worden gesteld dat de puntenaftrek kennelijk geen verband houdt met de aangetroffen gebreken. Het eerste onderdeel van het vierde middel moet dus van de hand worden gewezen voor zover het een kennelijke beoordelingsfout betreft.

117    Voorts zij er wat betreft het tweede en het derde onderdeel van het vierde middel aan herinnerd dat, zoals volgt uit punt 90 hierboven, het bestek niet voor elk sub-subcriterium of onderdeel van een subcriterium een specifieke cijfermatige weging bevatte.

118    Het specifieke belang dat wordt gehecht aan een onderdeel van de inschrijving en de toekenning van punten voor elk sub-subcriterium of onderdeel van een subcriterium vallen namelijk binnen de brede beoordelingsmarge van de Commissie. Het Gerecht kan dus niet als zodanig het belang toetsen dat wordt toegekend aan bepaalde onderdelen van een sub-subcriterium, maar gaat slechts na of een kennelijke beoordelingsfout is aangetoond. In casu heeft verzoeker een dergelijke fout niet bewezen, aangezien in de punten 83 en 90 hierboven is vastgesteld dat de door de Commissie opgemerkte ontbrekende documentatie een belangrijk aspect van een taalcursus betrof en op rechtsgeldige wijze tot puntenaftrek kon leiden, terwijl niet is aangetoond dat die puntenaftrek kennelijk onjuist was. Het tweede en het derde onderdeel van het vierde middel kunnen dus niet slagen.

119    Bijgevolg moet het resterende deel van het vierde middel in zijn geheel ongegrond worden verklaard.

 Derde middel: kennelijke beoordelingsfout door geen rekening te houden met de via een snelkoppeling toegankelijke delen van de inschrijving

120    Met zijn derde middel verwijt verzoeker de Commissie een kennelijke beoordelingsfout doordat zij geen rekening heeft gehouden met de via een snelkoppeling toegankelijke delen van de inschrijving.

121    Ten eerste betoogt verzoeker dat hij wel via een snelkoppeling toegankelijke delen van de inschrijving op eSubmission mocht indienen, aangezien het bestek dat niet uitdrukkelijk verbood en de structuur en alle mogelijkheden van het technische voorstel dankzij snelkoppelingen beter kunnen worden bekeken.

122    Ten tweede betoogt hij dat de Commissie hem had moeten vragen om zijn handelwijze te onderbouwen en aanvullende stukken in te dienen indien zij dat nuttig achtte, aangezien de gehanteerde regel niet duidelijk was en verzoeker redelijkerwijs heeft kunnen menen dat het via een snelkoppeling in de inschrijving toegankelijke document zou worden meegenomen in de beoordeling.

123    In dit verband is verzoeker in de eerste plaats van mening dat het risico op wijziging van de inschrijving, dat de Commissie ertoe heeft gebracht om bepaalde documenten niet te evalueren, hypothetisch was. Volgens verzoeker is technisch aan te tonen dat de documenten niet zijn gewijzigd, aangezien alle documenten op de dag van indiening zijn vergrendeld. Om haar beoordelingsbevoegdheid daadwerkelijk uit te oefenen moest de Commissie volgens verzoeker dus nagaan of de litigieuze onderdelen gewijzigd waren of hem vragen op welke datum het via een snelkoppeling toegankelijke deel op het platform was ingediend, naar analogie met de regeling voor onnauwkeurige of onvolledige inschrijvingen, en niet het vermoeden hanteren dat verzoeker te kwader trouw was. In dit verband wijst verzoeker op de rechtspraak volgens welke de aanbestedende dienst kan vragen om een document waarvan het bestaan vóór de uiterste datum voor indiening van de inschrijving „objectief controleerbaar” is.

124    In de tweede plaats wijst verzoeker erop dat het comité dat voor de Commissie de inschrijvingen evalueerde in een eerdere aanbestedingsprocedure (HR/2020/OP/0004) voor de organisatie van taaltoetsen, waaraan hij ook had deelgenomen en waarbij de instructies voor indiening van de inschrijving dezelfde bewoordingen hadden, het gebruik van snelkoppelingen in verzoekers inschrijving had geaccepteerd. Aangezien het gunningsbesluit voor die aanbesteding aan verzoeker was meegedeeld vóór de datum waarop de inschrijvingen moesten worden ingediend voor de aanbesteding waarover het onderhavige geding wordt gevoerd, is verzoeker van mening dat hij terecht kon veronderstellen dat de snelkoppeling in de inschrijving door de Commissie zou worden geaccepteerd. De tegengestelde benadering bij de gunning van de onderhavige opdracht heeft dus zijn gewettigd vertrouwen geschonden en is willekeurig van aard.

125    Voorts betoogt verzoeker dat het argument van de Commissie inzake de regels voor indiening van inschrijvingen, op grond waarvan zij bepaalde onderdelen van de inschrijving heeft geweigerd, a posteriori is opgeworpen omdat er voor het eerst naar wordt verwezen in de brief van 25 mei 2021.

126    De desbetreffende regel voor de indiening van inschrijvingen via de toepassing eSubmission werkt namelijk uitsluitend als mechanisme om inschrijvingen uit te sluiten en heeft geen betrekking op documenten die bij de inschrijving horen. Op de litigieuze onderdelen is volgens verzoeker dus het gelijkheidsbeginsel van toepassing en niet deze uitsluitingsregeling.

127    Om aan te tonen dat de andere inschrijvers dezelfde verschoonbare dwaling hebben begaan als verzoeker, vraagt deze het Gerecht om de Commissie te gelasten informatie over te leggen betreffende de mate waarin de andere inschrijvers op perceel 3 en de andere percelen van de opdracht op dezelfde wijze documenten bij hun inschrijving hebben ingediend, en hoe de Commissie bij de evaluatie met die fout is omgegaan.

128    Verzoeker heeft tevens schermafdrukken aan het dossier toegevoegd van alle documenten die via een snelkoppeling toegankelijk zijn, met hun eigenschappen.

129    Het Koninkrijk Spanje deelt de argumenten van verzoeker en voegt nieuwe elementen toe.

130    Ten eerste draagt het Koninkrijk Spanje nieuwe feiten aan om aan te geven dat het bestek een impliciet noch expliciet verbod op snelkoppelingen bevatte.

131    Het Koninkrijk Spanje is in de eerste plaats van mening dat de Commissie het gebruik van snelkoppelingen voor de indiening van documenten via de toepassing eSubmission uitdrukkelijk had moeten uitsluiten, aangezien zij dat gebruik elders in het bestek wel had overwogen, met name bij de toegang tot de machtiging van degene die de inschrijving ondertekent en bij gegevens in een document dat voorzien is van een ISBN (International Standard Book Number).

132    In de tweede plaats merkt het Koninkrijk Spanje op dat het gebruik van een snelkoppeling in een document dat via eSubmission wordt ingediend, niet kan worden gelijkgesteld met de afwezigheid van dat document. Dit blijkt met name uit het feit dat de Commissie de inhoud van de via snelkoppelingen te openen documenten heeft geraadpleegd, hoewel zij deze als „niet ingediend” heeft aangemerkt.

133    In de derde plaats wijst het Koninkrijk Spanje erop dat de Commissie inconsequent is en ingaat tegen haar eigen handelwijze. Om te beginnen neemt de Commissie zelf tientallen snelkoppelingen op in contractdocumenten, maar is zij verbaasd dat de inschrijvers dezelfde techniek gebruiken. Vervolgens is het een van de doelstellingen van de aanbestedende dienst om de werkwijzen flexibel en met continue verbetering aan te passen aan hun doel, door gebruik te maken van de voordelen die de netwerken bieden. Tot slot heeft de Commissie bij de evaluatie van subcriterium 1.3 wel degelijk gebruikgemaakt van een snelkoppeling om het platform te evalueren, hoewel dit internetplatform voor opleidingen niet in de toepassing eSubmission was opgeslagen.

134    Ten tweede betoogt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie het in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest vastgelegde hoorrecht heeft geschonden, aangezien zij verzoeker niet heeft gevraagd om aan te tonen dat zijn inschrijving ongewijzigd was gebleven maar de betreffende documenten simpelweg heeft afgewezen.

135    De Commissie betwist de argumenten van verzoeker en die van het Koninkrijk Spanje, en concludeert tot afwijzing van het derde middel.

136    Met zijn derde middel betoogt verzoeker in wezen dat hij bepaalde documenten die deel uitmaakten van de inschrijving via snelkoppelingen mocht indienen en dat de Commissie rekening moest houden met deze documenten.

137    In de eerste plaats moet worden vastgesteld of verzoeker volgens het bestek bepaalde delen van zijn inschrijving mocht indienen via snelkoppelingen die leidden naar een document dat kon worden geopend op een website die onder verzoekers controle stond.

138    Op bladzijde 79 van het bestek staat dat „de inschrijvingen moeten worden ingediend via de toepassing eSubmission, volgens de instructies in de uitnodiging tot het indienen van inschrijvingen en in de praktische gids van eSubmission”. Daar staat tevens dat de technische offerte „alle nodige gegevens” moet bevatten om na te gaan of deze voldoet aan de eisen van het bestek en aan de gunningscriteria.

139    Het feit dat de aanbestedende dienst het werkwoord „indienen” en de zinsnede „via de toepassing” gebruikt, betekent zowel tekstueel als contextueel dat de „inschrijving” rechtstreeks op het platform eSubmission moet worden opgeslagen en dat slechts de documenten die deze procedure hebben doorlopen deel uitmaken van die inschrijving. Hieruit volgt dat snelkoppelingen zoals in verzoekers inschrijving niet zijn toegestaan omdat zij niet voldoen aan het hierboven aangehaalde vereiste in het bestek. De Commissie kan dus niet worden verweten dat zij de documenten die via de betreffende snelkoppelingen worden geraadpleegd, niet in aanmerking heeft genomen.

140    Deze benadering komt overeen met de door eSubmission nagestreefde doelstelling om de indiening van inschrijvingen te faciliteren door middel van een beveiligde toepassing.

141    Tevens kan door de indiening via deze toepassing de naleving van het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers in artikel 160, lid 1, van het Financieel Reglement worden gewaarborgd, doordat de aanbestedende dienst met deze werkwijze de controle over de ingediende documenten behoudt. Zo wordt elk risico voorkomen dat documenten die slechts via een snelkoppeling zijn te openen en dus niet rechtstreeks in de toepassing eSubmission zijn opgeslagen, worden gewijzigd.

142    In deze context moet worden opgemerkt dat een redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijver kan weten dat hij zijn inschrijving binnen de gestelde termijn moet indienen en dat deze daarna niet meer kan worden gewijzigd. Een dergelijke inschrijver kan bijgevolg niet uit het betreffende bestek afleiden dat hij in zijn inschrijving snelkoppelingen mag opnemen naar een document dat toegankelijk is op een website waarover hij controle uitoefent. Deze handelwijze is namelijk niet toegestaan door het bestek en garandeert overigens evenmin dat de betreffende documenten na de indieningstermijn van de inschrijvingen niet meer kunnen worden gewijzigd.

143    Aangezien snelkoppelingen in de inschrijving van verzoeker niet waren toegestaan, hoefde de Commissie bovendien niet na te gaan of de betreffende documenten waren gewijzigd en hoefde zij die documenten niet te accepteren.

144    Overigens bevonden die documenten zich hoe dan ook op een website waarover de inschrijver controle uitoefende, en wil verzoeker met zijn bewijzen aantonen dat de documenten niet zijn gewijzigd in plaats van dat zij niet gewijzigd konden worden. Meer bepaald kan met de door verzoeker ingediende verklaringen of schermafdrukken van documenteigenschappen of met het mogelijk in aanmerking te nemen certificaat waarnaar het Koninkrijk Spanje in zijn geschriften verwijst, niet worden aangetoond dat de betreffende documenten onder controle van de Commissie stonden en dus niet konden worden gewijzigd. Dat geldt ook voor de presentatie die verzoekers ICT-manager ter terechtzitting heeft gegeven, waarbij deze ook heeft benadrukt dat deze documenten wel gewijzigd konden worden maar dat iedere wijziging een spoor in verzoekers computersysteem zou hebben nagelaten.

145    Wat voorts het in punt 133 hierboven uiteengezette argument van het Koninkrijk Spanje betreft dat de Commissie inconsequent was en inging tegen haar eigen handelwijze, zij opgemerkt dat verzoeker voor subcriterium 1.3 het maximumaantal punten heeft gekregen, zodat deze vermeende fout van de Commissie in casu geen invloed kan hebben. Daarbij moet worden vastgesteld dat verzoeker dit subcriterium niet heeft betwist. Bijgevolg moet dit argument van de hand worden gewezen.

146    In de tweede plaats kan aan de gevolgtrekking in punt 143 hierboven niet worden afgedaan door verzoekers argument dat het gaat om een „objectief controleerbaar” document en dat de Commissie hem dus had moeten vragen om de documenten die via een snelkoppeling toegankelijk waren, opnieuw in te dienen.

147    In dit verband zij opgemerkt dat in het door verzoeker genoemde arrest van 10 oktober 2013, Manova (C‑336/12, EU:C:2013:647), wordt verwezen naar de mogelijkheid om een inschrijving te verbeteren of aan te vullen, om een eenvoudige verduidelijking aan te brengen of kennelijke materiële vergissingen te herstellen. In casu gaat het niet om een verduidelijking of verbetering maar om een nieuwe indiening van de documenten, die overigens in de tussentijd kunnen zijn gewijzigd. In het bijzonder volgt uit de rechtspraak dat het een inschrijver niet algemeen is toegestaan om de documenten in te dienen die volgens het bestek verplicht dienden te worden verstrekt, maar niet binnen de termijn voor indiening van de inschrijvingen zijn overgelegd (arrest van 11 mei 2017, Archus en Gama, C‑131/16, EU:C:2017:358, punt 36). Gelet op deze rechtspraak hoefde de Commissie verzoeker niet te vragen om de via een snelkoppeling toegankelijke documenten opnieuw in te dienen.

148    In de derde plaats moet een analyse worden uitgevoerd van verzoekers argumenten die betrekking hebben op een schending van zijn gewettigd vertrouwen. Om te beginnen heeft verzoeker niet aangetoond dat de Commissie de verzekering heeft gegeven dat snelkoppelingen mochten worden gebruikt. Hoe dan ook kan een marktdeelnemer zich niet beroepen op het vertrouwensbeginsel indien de gedane toezeggingen niet overeenstemmen met de toepasselijke voorschriften (zie arresten van 7 oktober 2015, Accorinti e.a./ECB, T‑79/13, EU:T:2015:756, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 24 januari 2017, Nausicaa Anadyomène en Banque d’escompte/ECB, T‑749/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:21, punt 81). Derhalve kunnen verzoekers argumenten inzake schending van zijn gewettigd vertrouwen niet slagen.

149    Wat in de vierde plaats de beweerde schending van het in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest neergelegde hoorrecht betreft, die het Koninkrijk Spanje in zijn memorie in interventie aanvoert, moet worden opgemerkt dat het Handvest ook van toepassing is op aanbestedingsprocedures (zie in die zin arrest van 3 juli 2014, Kamino International Logistics en Datema Hellmann Worldwide Logistics, C‑129/13 en C‑130/13, EU:C:2014:2041, punten 28‑31). De inschrijver moet namelijk in staat worden gesteld om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken inzake de gegevens waarop de overheid zich voorneemt haar beslissing te baseren. Dit recht is gewaarborgd op het moment waarop hij zijn inschrijving indient, én doordat hij kan vragen om verduidelijking van het bestek. Het feit dat er na evaluatie van de inschrijvingen geen verdere fase meer is om aanvullende toelichtingen te verstrekken, vormt dus geen schending van artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest. Het argument betreffende schending van het hoorrecht moet daarom worden afgewezen.

150    Voorts heeft verzoeker het Gerecht verzocht om een maatregel van instructie vast te stellen, zoals is uiteengezet in punt 127 hierboven. Dit verzoek hoeft niet te worden ingewilligd, aangezien met name uit de punten 139 tot en met 142 hierboven volgt dat de noodzaak ervan voor de beslechting van het geschil zoals artikel 92, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering vereist, niet aanwezig is. Wat betreft het verzoek van het Koninkrijk Spanje om een maatregel van instructie, moet erop worden gewezen dat een dergelijk verzoek overeenkomstig artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering niet door het Koninkrijk Spanje, als interveniënt, mag worden ingediend omdat alleen de hoofdpartijen dit kunnen doen. Dit verzoek hoeft dus evenmin te worden ingewilligd.

151    Derhalve dient het gehele derde middel ongegrond te worden verklaard.

 Tweede middel: schending van artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement

152    Met zijn tweede middel verwijt verzoeker de Commissie dat deze artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement heeft geschonden door de inschrijvingen die het consortium CLL voor bepaalde percelen afzonderlijk heeft ingediend, niet aan de hand van de kwaliteitscriteria te vergelijken met de concurrerende inschrijvingen, dat wil zeggen door hun technische voorstellen te vergelijken. Daarmee heeft de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid niet doeltreffend uitgeoefend.

153    In dit verband merkt verzoeker op dat er in casu geen verschil bestaat tussen de kwalitatieve beoordeling van de inschrijving van het consortium CLL voor perceel 3 en die voor perceel 4, terwijl het eerste Spaans en het tweede Frans betreft, maar dat de beoordeling voor alle criteria woordelijk en puntsgewijs identiek is. Verzoeker betoogt dat de Commissie geen vergelijking heeft gemaakt tussen de kwaliteiten of de objectieve kenmerken van de inschrijving van het consortium CLL en die van de concurrerende inschrijvingen, met name die van verzoeker, om daarin de kenmerken en relatieve voordelen te identificeren, en dat zij niet heeft uitgelegd waarin de inschrijving van het consortium CLL beter was dan verzoekers inschrijving.

154    Volgens verzoeker blijkt deze verplichting om de voor een perceel ingediende technische offerten te vergelijken ten eerste uit overweging 90 van richtlijn 2014/24/EU van het Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65) en ten tweede uit artikel 4.3 van het bestek, volgens hetwelk de technische offerten voor elk perceel afzonderlijk moeten worden ingediend en bij inschrijving op meerdere percelen apart worden geëvalueerd. Voorts heeft de werkwijze van de Commissie concreet bestaan in het onttrekken van de inschrijvingen aan de mededinging. Tot slot voert verzoeker de rechtspraak aan volgens welke een daadwerkelijke vergelijking van de inschrijvingen verplicht is.

155    Verzoeker betoogt dat de relatieve waarde van de inschrijving van het consortium CLL noodzakelijkerwijze van perceel tot perceel zou verschillen indien aan deze verplichting was voldaan. Aangezien elke technische offerte van het consortium CLL afzonderlijk voor elk perceel is geëvalueerd en verzoekers inschrijving voor perceel 3 anders was dan die voor de andere percelen, zouden de beoordeling en de score van de inschrijving van het consortium CLL op grond van een perceelsgewijze vergelijking met de andere inschrijvingen namelijk per perceel moeten verschillen. Hoe dan ook zou de beoordeling tevens moeten verschillen omdat voor elk perceel een ander comité was samengesteld.

156    In dit verband bestrijdt verzoeker het argument waarmee de Commissie heeft betoogd dat de beoordeling van de inschrijving van het consortium CLL uniform was om willekeur in haar beslissing uit te sluiten. Verzoeker betoogt dat de taken van het comité onjuist zijn opgevat en dat er dus sprake is van een onregelmatigheid.

157    Verzoeker vraagt het Gerecht daarom de Commissie te gelasten de door het comité vastgestelde methode voor beoordeling van de inschrijvingen te verstrekken alsook de evaluaties die de comitéleden van de inschrijving van het consortium CLL voor alle percelen en van de inschrijving van verzoeker hebben gemaakt.

158    Het Koninkrijk Spanje deelt de argumenten van verzoeker. Het brengt daarnaast op zijn beurt argumenten naar voren inzake de vergelijkende beoordeling van de inschrijvingen, die echter ingaan op de door de Commissie gebruikte methode voor de evaluatie van de subcriteria 1.1, 1.2 en 2.3 in verzoekers inschrijving. Gesteld wordt dat deze methode afwijkt van die voor andere subcriteria, en van de methode die bij dezelfde subcriteria – 1.1, 1.2 en 2.3 – is gebruikt om de inschrijving van het consortium CLL te evalueren.

159    In dit verband betoogt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Volgens interveniënt heeft de Commissie bepaalde onderdelen van verzoekers inschrijving negatief geëvalueerd maar diezelfde onderdelen in de inschrijving van het consortium CLL niet geëvalueerd, en bepaalde aspecten in de inschrijving van het consortium CLL positief geëvalueerd zonder diezelfde aspecten in verzoekers inschrijving te evalueren.

160    Derhalve verzoekt het Koninkrijk Spanje het Gerecht overeenkomstig artikel 85 juncto artikel 88, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering om de Commissie te gelasten als bewijs de volledige evaluatie over te leggen van de subcriteria 1.1 en 1.2 in het document in bijlage A.22 bij het verzoekschrift waarin de inschrijving van het consortium CLL kwalitatief is geëvalueerd, om aan te tonen dat de Commissie wel een evaluatie heeft gemaakt van de specifieke digitale hulpmiddelen die het consortium CLL heeft ingediend maar de door verzoeker ingediende digitale hulpmiddelen niet heeft geëvalueerd.

161    De Commissie betwist de argumenten van verzoeker en die van het Koninkrijk Spanje, en concludeert tot afwijzing van het tweede middel.

162    In dit verband zij opgemerkt dat verzoeker met zijn tweede middel in wezen betoogt dat de Commissie geen uitvoering heeft gegeven aan haar verplichting om het technische voorstel van het consortium CLL met dat van verzoeker te vergelijken, en dat de Commissie volgens het Koninkrijk Spanje voor de evaluatie van bepaalde subcriteria in verzoekers inschrijving een andere methode heeft gebruikt dan voor die van het consortium CLL.

163    In de eerste plaats moet dus worden vastgesteld of de aanbestedende dienst artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement heeft geschonden doordat hij in wezen de inschrijvingen onderling heeft vergeleken op basis van hun totaalscore, die een weerslag vormt van het begrip „beste prijs-kwaliteitverhouding”.

164    Om te beginnen moet worden vastgesteld dat uit de bewoordingen van artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement volgt dat de aanbestedende dienst de economisch meest voordelige inschrijving bepaalt door onder andere de prijs-kwaliteitverhouding van de verschillende inschrijvingen te vergelijken. Voor deze vergelijking moeten de technische kwaliteiten van de inschrijvingen tegen elkaar worden afgewogen vanuit het oogpunt van de criteria in het bestek.

165    In casu kan uit niets worden opgemaakt dat de Commissie zich niet heeft gehouden aan het vereiste om de „economisch meest voordelige inschrijving” te identificeren op basis van objectieve criteria waardoor eerbiediging van het transparantie-, het non-discriminatie- en het gelijkheidsbeginsel wordt verzekerd, teneinde een objectieve vergelijking van de relatieve waarde van de inschrijvingen te waarborgen. De inschrijving van het consortium CLL is door het comité geëvalueerd aan de hand van de technische gunningscriteria in het bestek, net als verzoekers inschrijving.

166    Anders dan verzoeker met zijn verwijzing naar de uniforme beoordeling van de percelen 3 en 4 betoogt, bewijzen de identieke bewoordingen in de tabellen voor twee verschillende percelen (Frans en Spaans) niet dat de Commissie heeft nagelaten de objectieve kwaliteiten of waarden van de gekozen inschrijving te vergelijken met de concurrerende inschrijvingen voor deze twee percelen. De gelijkenis tussen de beoordelingen van het comité voor deze twee percelen kan worden verklaard doordat deze percelen hetzelfde type overheidsopdracht voor diensten betreffen en de door het consortium CLL aangeboden prestaties voor beide percelen inhoudelijk identiek kunnen zijn.

167    Voorts is in punt 83 hierboven geconstateerd dat de technische voorstellen van de concurrerende inschrijvingen bepaalde verschillen vertoonden, zodat zij mogelijk anders werden geëvalueerd op het punt of zij de beste prijs-kwaliteitverhouding konden realiseren.

168    Hieruit volgt dat het de Commissie niet kan worden verweten dat zij deze technische voorstellen niet onderling heeft vergeleken of dat zij zich bij de vergelijking van de inschrijvingen niet heeft gehouden aan de vereisten van artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement.

169    In de tweede plaats moet een analyse worden uitgevoerd van de argumenten van het Koninkrijk Spanje inzake het vermeende verschil in behandeling tussen verzoeker en het consortium CLL bij de toepassing van de evaluatiemethode op hun inschrijvingen.

170    Het evaluatieschema hoeft zoals reeds aangegeven niet een uitputtend verslag te zijn van ieder detail van de technische offerte waar het comité rekening mee heeft gehouden, maar er moet worden nagegaan of de Commissie bij de evaluatie van het consortium CLL en die van verzoeker heeft gediscrimineerd.

171    In de eerste plaats wijst het Koninkrijk Spanje erop dat de Commissie bij de inhoudelijke evaluatie van oefeningen in het kader van subcriterium 1.1 voor de inschrijving van het consortium CLL niet is ingegaan op de inhoud van de oefeningen, maar uitsluitend de volgorde daarvan heeft geëvalueerd en heeft aangegeven dat de bijbehorende middelen voldeden aan de verwachtingen van de aanbestedende dienst. Voorts moest de Commissie in verzoekers inschrijving de inhoud van de oefeningen evalueren maar heeft zij uiteindelijk vastgesteld dat zij de onlineoefeningen niet kon evalueren omdat die gewijzigd konden worden, zodat zij slechts heeft aangegeven dat er een passende omschrijving van de verschillende typen was gegeven zonder te evalueren of die voldeden aan de verwachtingen van de aanbestedende dienst.

172    In dit verband moet worden vastgesteld dat de Commissie bij haar evaluatie van de twee betreffende inschrijvingen het beginsel van gelijke behandeling of het non-discriminatiebeginsel heeft nageleefd. Zij heeft namelijk de leermiddelen in de inschrijving van het consortium CLL geëvalueerd, maar die leermiddelen in verzoekers inschrijving niet inhoudelijk kunnen evalueren omdat die uitsluitend beschikbaar waren via een snelkoppeling naar een website die onder controle van verzoeker stond, waardoor het gevaar bestond dat de inschrijving werd gewijzigd. Derhalve zijn de twee situaties niet vergelijkbaar en hoeven zij niet gelijk te worden behandeld.

173    Voorts heeft de Commissie volgens het Koninkrijk Spanje het zelfstudiemateriaal in de inschrijving van het consortium CLL niet verder specifiek geëvalueerd, terwijl de Commissie inzake verzoekers inschrijving heeft aangegeven dat het zelfstudiemateriaal niet was uitgewerkt.

174    In dit verband zij eraan herinnerd dat de technische offerten zijn vergeleken met het bestek en dat de Commissie de technische voorstellen onderling heeft vergeleken, zoals in de punten 165 tot en met 168 hierboven is opgemerkt. Daarbij heeft de Commissie daadwerkelijk vastgesteld dat verzoekers inschrijving op het gebied van zelfstudie een gebrek vertoonde. In casu moet worden vastgesteld dat de kwaliteit van deze inschrijving als minder hoog is beoordeeld dan die van het consortium CLL, aangezien in de eerste inschrijving de zelfstudie niet was uitgewerkt. Hieruit volgt dat de Commissie artikel 167, lid 4, van het Financieel Reglement wat dit betreft niet heeft geschonden.

175    Verder betoogt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie bij subcriterium 1.2 geen specifieke inhoudelijke beoordeling heeft gegeven van de eindtoets en de criteria voor de opleidingstoetsen in de inschrijving van het consortium CLL, terwijl zij verzoekers inschrijving op dit punt negatief heeft beoordeeld omdat zij deze via een snelkoppeling toegankelijke aspecten niet kon evalueren.

176    In dit verband zij eraan herinnerd dat de Commissie de twee inschrijvingen niet op discriminerende wijze heeft geëvalueerd, aangezien een van de betreffende inschrijvingen onderdelen bevatte die in de andere ontbraken. De Commissie heeft dit gebrek in verzoekers inschrijving aangegeven en is niet nader ingegaan op diezelfde aspecten in de inschrijving van het consortium CLL.

177    In de tweede plaats stelt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie bij de evaluatie van subcriterium 1.2 in verzoekers inschrijving de leermethoden heeft geëvalueerd, zonder dat zij dat uitdrukkelijk in de inschrijving van het consortium CLL heeft gedaan.

178    Dit argument kan niet slagen omdat verzoekers inschrijving op dit punt al positief commentaar heeft ontvangen en verzoeker in feite dus nog gunstiger zou worden behandeld. Er moet dus worden vastgesteld dat er geen sprake is van een discriminerende behandeling.

179    In de derde plaats heeft de Commissie bij de evaluatie van subcriterium 1.1 inzake de digitale activiteiten en middelen, de digitale hulpmiddelen die werden voorgesteld in de inschrijving van het consortium CLL benoemd en geëvalueerd en heeft zij aangegeven dat de leermiddelen voldeden aan de verwachtingen van de aanbestedende dienst. Daarentegen heeft zij bij de evaluatie van verzoekers inschrijving slechts aangegeven dat deze een lijst met vele andere digitale hulpmiddelen bevatte waardoor zelfstudie werd aangemoedigd, zonder die afzonderlijk te noemen of te evalueren.

180    In dit verband moet worden vastgesteld dat deze opmerking van de Commissie over de digitale hulpmiddelen in verzoekers inschrijving in feite positief was en gelijkwaardig aan hetgeen over de inschrijving van het consortium CLL werd opgemerkt. Er is dus geen sprake geweest van een discriminerende behandeling.

181    In de vierde plaats heeft het Koninkrijk Spanje inzake de organisatie van de inhoud zoals bedoeld in subcriterium 1.1 opgemerkt dat de Commissie de inschrijving van het consortium CLL heeft beschreven als gedetailleerd en voorzien van een zeer duidelijke structuur, maar dat de kwalitatieve evaluatie van subcriterium 1.1 in verzoekers inschrijving, die ook een dergelijk opleidingsprogramma omvatte, geen vermelding of evaluatie daarvan bevatte.

182    Wat dat betreft moet worden opgemerkt dat de Commissie over verzoekers inschrijving, anders dan het Koninkrijk Spanje beweert, wel heeft aangegeven dat deze een korte, maar duidelijke beschrijving omvatte van de opleidingsinhoud, hetgeen een minder positieve opmerking is dan die welke betrekking heeft op de inschrijving van het consortium CLL. Derhalve moet worden vastgesteld dat de Commissie beide inschrijvingen wel heeft geëvalueerd.

183    In het licht van het voorgaande moet worden vastgesteld dat de twee inschrijvingen in casu niet verschillend zijn behandeld. De door het Koninkrijk Spanje aangegeven verschillen weerspiegelen immers de verschillen die tussen deze inschrijvingen bestaan.

184    Voorts heeft verzoeker het Gerecht verzocht om een maatregel van instructie vast te stellen. Dit verzoek hoeft niet te worden ingewilligd, aangezien met name uit de punten 168 tot en met 183 hierboven volgt dat de noodzaak ervan voor de beslechting van het geschil zoals artikel 92, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering vereist, niet aanwezig is. Wat betreft het verzoek van het Koninkrijk Spanje om een maatregel van instructie, moet erop worden gewezen dat een dergelijk verzoek overeenkomstig artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering niet door het Koninkrijk Spanje, als interveniënt, mag worden ingediend omdat alleen de hoofdpartijen dit kunnen doen. Dit verzoek hoeft dus evenmin te worden ingewilligd.

185    Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen.

 Vijfde middel: schending van de fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht

186    Met zijn vijfde middel voert verzoeker aan dat de Commissie zich niet houdt aan de doelstelling van het aanbestedingsrecht om de aanbestedingen van de instellingen van de Unie open te stellen voor een zo ruim mogelijke mededinging en toegankelijk te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen, doordat zij alle percelen van de aanbesteding voor taalopleidingen heeft gegund aan één dienstverrichter, namelijk het consortium CLL.

187    Hij herinnert eraan dat de aanbestedende dienst volgens de rechtspraak van het Gerecht en het Hof de mededinging niet kunstmatig mag beperken. Het gaat om een verplichting in rechte die is afgeleid uit de algemene rechtsbeginselen waaraan die dienst is onderworpen.

188    Verzoeker betoogt namelijk dat de beoordelingsbevoegdheid concreet is uitgeoefend om alle percelen van de opdracht aan het consortium CLL te gunnen.

189    Hij herhaalt om te beginnen zijn onder het tweede middel aangevoerde argument dat de Commissie de inschrijvingen van het consortium CLL niet heeft vergeleken met de concurrerende inschrijvingen en daarmee de aanbestedingsprocedure heeft omzeild.

190    Voorts betoogt verzoeker dat de ongebruikelijke praktijk van de Commissie om de inschrijvingen van het consortium CLL op uniforme en vrijwel gelijkwaardige wijze te beoordelen met een maximale score voor twee derde van de criteria, er integendeel op wijst dat de beoordelingsbevoegdheid onvoldoende is uitgeoefend of althans de kwalitatieve criteria buiten werking zijn gesteld.

191    Bovendien stelt hij dat de opdrachten volgens de handelwijze van de Commissie inmiddels niet meer in percelen worden aangeboden en indien dat wel gebeurt aan één marktdeelnemer worden gegund. Verzoeker wijst in het bijzonder op de aanbesteding voor de organisatie van taaltoetsen, die aan één marktdeelnemer is gegund, voor de organisatie van taaltoetsen op afstand, die één perceel had, en voor taalondersteuningsdiensten via internet voor het programma Erasmus+, waarbij evenmin per taal een perceel was gemaakt. Tegen de achtergrond van deze aanwijzingen stelt verzoeker dat de Commissie er de laatste tijd naar streeft om bij één dienstverrichter in haar taalbehoeften te voorzien.

192    Het Koninkrijk Spanje verleent onder een meer procedurele invalshoek steun aan verzoekers middel.

193    Meer bepaald is het Koninkrijk Spanje van mening dat het beginsel van behoorlijk bestuur in artikel 41 van het Handvest en het algemeen transparantie- en objectiviteitsbeginsel inzake de evaluatie van inschrijvingen in een aanbestedingsprocedure, vereisen dat de evaluatie waarvoor waardeoordelen moeten worden geveld voorafgaat aan en losstaat van de evaluaties die het resultaat zijn van de toepassing van een wiskundige formule.

194    Volgens interveniënt kan de door de Commissie uitgevoerde evaluatieprocedure de aanbestedende dienst in de verleiding brengen om, zelfs onbewust, de evaluatie op grond van waardeoordelen zodanig aan te passen dat deze beslissend wordt, of althans de schijn daarvan wekken, door de evaluatie (van de technische offerte) waarvoor waardeoordelen moeten worden gegeven samen met de automatische evaluatie (van de economische offerte) uit te voeren.

195    Zonder garantie dat de technische offerte voorafgaand aan en los van de economische offerte is geëvalueerd, kan, indien de Commissie niet aangeeft hoe zij elk onderdeel van elk subcriterium heeft gewogen, volgens het Koninkrijk Spanje altijd vermoed worden dat de aanbestedende dienst, zelfs onbewust, zonder meer de voorkeur heeft gegeven aan de duurdere inschrijving, al was het maar omdat producten van hogere kwaliteit bij algemeen vooroordeel normaliter duurder zijn.

196    De Commissie betwist de argumenten van verzoeker en die van het Koninkrijk Spanje, en concludeert tot afwijzing van het vijfde middel.

197    Met zijn vijfde middel betoogt verzoeker in wezen dat de Commissie, door alle percelen van de opdracht voor taalopleidingen te gunnen aan één dienstverrichter, het consortium CLL, een oneerlijke praktijk hanteert en daarmee ingaat tegen het door het aanbestedingsrecht nagestreefde doel om de aanbestedingen van de instellingen van de Unie open te stellen voor een zo ruim mogelijke mededinging.

198    In dit verband zij eraan herinnerd dat een besluit volgens vaste rechtspraak slechts gebrekkig is wegens misbruik van bevoegdheid indien het op basis van objectieve, relevante en onderling overeenstemmende gegevens blijkt te zijn vastgesteld met het uitsluitende, of althans doorslaggevende oogmerk, andere doeleinden te bereiken dan die welke worden aangevoerd, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden (zie in die zin arresten van 15 mei 2008, Spanje/Raad, C‑442/04, EU:C:2008:276, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 8 juli 1999, Vlaamse Televisie Maatschappij/Commissie, T‑266/97, EU:T:1999:144, punt 131, en 13 januari 2004, Thermenhotel Stoiser Franz e.a./Commissie, T‑158/99, EU:T:2004:2, punt 164).

199    Dat is in casu niet het geval.

200    Wat ten eerste de doelstelling van aanbestedingsprocedures betreft, zij eraan herinnerd dat bij alle overheidsopdrachten volgens artikel 160, lid 2, van het Financieel Reglement wordt gezorgd voor een zo ruim mogelijke mededinging.

201    Tevens beoogt het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de aan een overheidsopdracht deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist het dat alle inschrijvers bij het opstellen van het in hun inschrijvingen gedane voorstel dezelfde kansen krijgen. Het betekent derhalve dat voor deze inschrijvingen voor alle mededingers dezelfde voorwaarden moeten gelden (arrest van 29 april 2004, Commissie/CAS Succhi di Frutta, C‑496/99 P, EU:C:2004:236, punt 110).

202    In het licht van deze overwegingen kan een aanbestedende dienst niet worden verhinderd om alle percelen van een overheidsopdracht te gunnen aan dezelfde inschrijver, mits diens inschrijvingen economisch voordeliger waren dan die van alle andere inschrijvers en het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers is geëerbiedigd, zodat tussen de deelnemers aan de aanbesteding daadwerkelijk een gezonde mededinging wordt verzekerd.

203    Derhalve moet worden vastgesteld dat verzoeker geen bewijs aanlevert ter ondersteuning van zijn betoog dat de door de betreffende aanbestedingsprocedure nagestreefde doelstelling niet is bereikt.

204    Ten tweede volgt nergens uit de stukken van het dossier dat de Commissie een ander doel heeft nagestreefd dan het evalueren van de twee inschrijvingen, overeenkomstig de bevoegdheden die haar daarvoor zijn verleend. Verzoeker draagt evenmin concrete gegevens aan waaruit enig favoritisme door de Commissie blijkt.

205    Ten derde moet ook verzoekers argument worden verworpen dat de kwalitatieve criteria „buiten werking zijn gesteld”. Zonder dat enig bewijs is aangedragen, kan niet worden vermoed dat de aanbestedende dienst de inschrijving te kwader trouw heeft beoordeeld.

206    Ten vierde zijn de door verzoeker aangevoerde aanwijzingen op grond van andere aanbestedingsprocedures kennelijk niet relevant voor het onderhavige geding, omdat elke procedure immers haar eigen kenmerken heeft.

207    In het kader van dit middel betoogt het Koninkrijk Spanje dat het beginsel van behoorlijk bestuur in artikel 41 van het Handvest vereist dat de kwaliteit van de technische offerte voorafgaand aan de prijs moet worden geëvalueerd, omdat anders kan worden vermoed dat de aanbestedende dienst zonder meer de voorkeur heeft gegeven aan de duurste inschrijving.

208    In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje geen bewijs of aanwijzing heeft aangedragen dat de Commissie eerst de prijs en daarna de kwaliteit van de inschrijvingen heeft geëvalueerd om uiteindelijk de voorkeur te geven aan de inschrijving van het consortium CLL. In de tweede plaats volgt noch uit het Financieel Reglement, noch uit de rechtspraak dat de kwaliteit van de technische offerte voorafgaand aan de prijs moet worden geëvalueerd. In de derde plaats heeft het Koninkrijk Spanje geen relevant bewijs aangedragen waaruit blijkt dat het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers is geschonden doordat de inschrijvingen niet in twee fasen zijn geëvalueerd.

209    Het argument dat artikel 41 van het Handvest is geschonden faalt ook. In dit verband zij eraan herinnerd dat het vereiste van onpartijdigheid in de zin van deze bepaling twee elementen omvat. Om te beginnen dienen de leden van een orgaan onpartijdig te zijn in subjectieve zin, dat wil zeggen dat geen van zijn leden blijk mag geven van partijdigheid of persoonlijke vooringenomenheid; deze persoonlijke onpartijdigheid wordt vermoed tot bewijs van het tegendeel. Verder moet het orgaan onpartijdig zijn in objectieve zin, dat wil zeggen voldoende waarborgen bieden om elke gerechtvaardigde twijfel dienaangaande uit te sluiten (zie naar analogie arresten van 1 juli 2008, Chronopost en La Poste/UFEX e.a., C‑341/06 P en C‑342/06 P, EU:C:2008:375, punt 54, en 11 juli 2013, Ziegler/Commissie, C‑439/11 P, EU:C:2013:513, punt 155). In casu moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje niet heeft betoogd dat de leden van het comité in subjectieve zin partijdig zijn, en ook niet heeft aangetoond dat het ontbreken van een overigens niet door de Uniewetgever bepaalde verplichting om de kwaliteit van de technische offerte vóór de prijs te evalueren, in casu met name heeft geleid tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Derhalve moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje op dit punt geen legitieme twijfel heeft kunnen aantonen.

210    Bijgevolg moet ook het vijfde middel ongegrond worden verklaard.

211    Gelet op een en ander moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

212    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in zijn eigen kosten en in die van deze instelling.

213    Ingevolge artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. Het Koninkrijk Spanje moet dus zijn eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Instituto Cervantes wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in de kosten van de Europese Commissie.

3)      Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.

Schalin

Nõmm

Kukovec

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 juni 2023.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.