Language of document : ECLI:EU:T:2009:215

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

22 juni 2009

Zaak T‑371/08 P

Bart Nijs

tegen

Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Besluit tot aanstelling van chef van rekwirant – Intern vergelijkend onderzoek – Verkiezing van personeelscomité – Besluit om rekwirant niet te bevorderen in kader van bevorderingsronde 2006 – Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft: Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 26 juni 2008, Nijs/Rekenkamer (F‑5/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing: De hogere voorziening wordt afgewezen. B. Nijs zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen in deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Procedure – Ontvankelijkheid van beroepen – Beoordeling aan de hand van regels die op het moment van neerlegging van verzoekschrift gelden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 111; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 76)

2.      Procedure – Beroep bij Gerecht voor ambtenarenzaken – Mogelijkheid van tweede memoriewisseling – Discretionaire bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 7, lid 3)

1.      Ofschoon de in artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken neergelegde regel dat het Gerecht een beroep dat kennelijk gedoemd is te worden verworpen, bij beschikking kan verwerpen, een procedurevoorschrift is dat als zodanig vanaf de inwerkingtreding ervan geldt voor alle bij dat Gerecht aanhangige geschillen, geldt dit niet voor de regels op grond waarvan dat Gerecht krachtens dit artikel een beroep als kennelijk niet-ontvankelijk kan aanmerken en welke slechts die mogen zijn die op de datum van de instelling van het beroep van kracht zijn.

Door gelijktijdige toepassing van artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg en artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, waarvan de normatieve inhoud geheel identiek is, op een beroep dat vóór de inwerkingtreding van laatstgenoemd Reglement is ingesteld, maakt het Gerecht voor ambtenarenzaken slechts gebruik van die mogelijkheid. Daar de tekst van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg geruime tijd vóór die instelling is bekendgemaakt, kan een verzoeker niet met succes stellen dat hij op het moment van instelling van zijn beroep niet in de gelegenheid was geweest om kennis te nemen van de regels op basis waarvan zijn beroep is verworpen.

Daar de reglementen voor de procesvoering in het Publicatieblad worden bekendgemaakt, wordt eenieder geacht daarvan op de hoogte te zijn.

(cf. punten 20 en 28)

Referentie: Hof 12 juli 1989, Binder, 161/88, Jurispr. blz. 2415, punt 19

2.      Uit artikel 7, lid 3, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie volgt duidelijk dat het Gerecht voor ambtenarenzaken geenszins verplicht is om partijen om een tweede memoriewisseling te vragen. De beslissing om dat wel te doen valt onder de discretionaire bevoegdheid van dat Gerecht, waarvan hij gebruikmaakt op basis van zijn eigen behoeften om informatie. De bewoordingen van die bepaling kunnen bij verzoeker dus geen gewettigd vertrouwen doen ontstaan in de mogelijkheid om na het verzoekschrift een tweede memorie in te dienen.

(cf. punt 27)