Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 23 januari 2024 – Strafzaak tegen GE

(Zaak C-40/24, Derterti 1 )

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Verzoekende partij

GE

Prejudiciële vragen

Dient artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat het recht van de verdachte op professionele verdediging in een strafprocedure behoort tot de rechten die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 zijn verankerd en tot de grondrechten die worden gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zoals deze voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten van de Europese Unie gemeen hebben, die dit Verdrag erkent als algemene Unierechtelijke beginselen en die op grond van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten1 in acht moeten worden genomen?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kan worden geoordeeld dat het recht van de verdachte op professionele verdediging in een strafprocedure niettemin in acht is genomen wanneer de veroordeling is uitgesproken ten aanzien van een verdachte die afwezig was en niet werd bijgestaan door een raadsman, noch van zijn eigen keuze, noch toegewezen door de rechter, maar deze verdachte na zijn overlevering gebruik kan maken van het recht op een nieuw proces waarbij de rechten van verdediging worden gewaarborgd?

Moet bijgevolg artikel 4 bis van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad, dat is ingevoerd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 20091 , aldus worden uitgelegd dat de staat die om overlevering wordt verzocht de mogelijkheid heeft de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingbevel dat is uitgevaardigd ter uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel te weigeren, indien de betrokkene niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, ook als aan de voorwaarden van artikel 4 bis, lid 1, onder d), is voldaan maar de betrokkene niet werd bijgestaan door een raadsman, die hetzij door hemzelf was aangewezen hetzij ambtshalve door de rechter was toegewezen?

____________

1     Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1     PB 2002, L 190, blz. 1.

1     Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PB 2009, L 81, blz. 24).