Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 8 juni 2022 door Air France-KLM tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid) van 30 maart 2022 in zaak T-337/17, Air France-KLM/Europese Commissie

(Zaak C-370/22 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Air France-KLM (vertegenwoordigers: A. Wachsmann, M. Blayney, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

primair,

het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen;

derhalve besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39258 – Luchtvracht), voor zover het Air France-KLM SA betreft, alsook de aan het dispositief ervan ten grondslag liggende motivering, voor zover Air France-KLM SA bij dit besluit een boete wordt opgelegd, nietig verklaren; en

subsidiair, de boete van 307 360 000 EUR die hoofdelijk en gezamenlijk aan Air France-KLM en, ten eerste, aan Air France SA en, ten tweede, aan KLM, werd opgelegd bij artikel 3, onder b) en d), van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39258 – Luchtvracht), op grond van artikel 261 VWEU tot een passend bedrag verlagen;

hoe dan ook de Europese Commissie verwijzen in alle kosten, met inbegrip van de kosten van Air France-KLM SA voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening berust op een primair middel in hogere voorziening, een subsidiair middel in hogere voorziening en twee zeer subsidiair aangevoerde middelen tot herziening.

Primair voert Air France-KLM in een eerste middel aan dat het bestreden arrest ten onrechte de toerekening van de handelingen van Air France en een deel van de handelingen van de vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (hierna: „KLM”) bevestigt. Om die reden verzoekt Air France-KLM om vernietiging van dit arrest.

Subsidiair voert Air France-KLM in een tweede middel aan dat het Gerecht de bevoegdheid van de Commissie om artikel 101 VWEU toe te passen op inkomende (inbound) diensten, dit wil zeggen van een derde land naar de EER, onjuist heeft beoordeeld. Air France-KLM stelt dat bij de analyse van de gekwalificeerde gevolgen blijk wordt gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen. Om die reden verzoekt Air France-KLM om vernietiging van dit arrest.

Zeer subsidiair stelt Air France-KLM in een derde middel dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden wat de inaanmerkingneming van de reguleringsstelsels betreft.

In zijn vierde en laatste middel stelt Air France-KLM dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door de bewijslast om te keren door vast te stellen dat Air France tussen 7 december 1999 en 14 februari 2006 zonder onderbreking aan de inbreuk heeft deelgenomen.

____________