Language of document : ECLI:EU:T:2019:469

Zaak T405/15

Fulmen

tegen

Raad van de Europese Unie

 Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 2 juli 2019

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran – Bevriezing van tegoeden – Vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de plaatsing en de handhaving van haar naam op de lijsten van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn – Materiële schade – Immateriële schade”

1.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Bevoegdheid van de Unierechter – Beroep tot vergoeding van de schade die zou zijn geleden doordat de verzoeker ten onrechte is opgenomen op een lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn – Daarvan uitgesloten – Beroep tot vergoeding van de schade die zou zijn geleden wegens de tenuitvoerlegging van de ten aanzien van de verzoeker vastgestelde beperkende maatregelen – Daaronder begrepen

(Art. 24, lid 1, en 40 VEU; art. 215, 268, 275 en 291, lid 2, VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2010/644/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 668/2010 en nr. 961/2010 van de Raad)

(zie punten 45, 46, 50)

2.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Iran – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Bevoegdheid van de Raad, op het gebied van beperkende maatregelen op grond van artikel 215 VWEU, om de procedure van artikel 291, lid 2, VWEU aan te wenden

(Art. 215 en 291, lid 2, VWEU)

(zie punt 47)

3.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Cumulatieve voorwaarden – Ontbreken van een van de voorwaarden – Verwerping van het beroep tot schadevergoeding in zijn geheel

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

(zie punten 51, 54)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent – Rechtsregel die particulieren rechten toekent – Begrip

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2010/644/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 668/2010 en nr. 961/2010 van de Raad)

(zie punten 63‑65)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Misbruik van bevoegdheid – Begrip

(zie punt 73)

6.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Iran – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Beperking van het eigendomsrecht en van het recht op vrije uitoefening van een economische activiteit – Toelaatbaarheid – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen – Toepassing van die rechtspraak op de vrijheid van ondernemerschap

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 16 en 17; besluiten 2010/413/GBVB en 2010/644/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 668/2010 en nr. 961/2010 van de Raad)

(zie punten 80‑82)

7.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Aansprakelijkheid vanwege de plaatsing van de naam van de verzoeker op de lijsten van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn – Bewijslast

(Art. 268 VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2010/644/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 668/2010 en nr. 961/2010 van de Raad)

(zie punten 90‑92)

8.      Gerechtelijke procedure – Bewijs – Bewijsstukken – Bewijswaarde – Beoordeling door de Unierechter – Criteria

(zie punten 98‑101)

9.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Vergoedbare schade – Morele schade veroorzaakt door de bekendmaking in het Publicatieblad van beperkende maatregelen waardoor de reputatie van de door die maatregelen getroffen entiteit is aangetast – Daaronder begrepen

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2010/644/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 668/2010 en nr. 961/2010 van de Raad)

(zie punten 184‑186)

10.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Reële en zekere schade – Bewijslast

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

(zie punt 188)

11.    Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Reële en zekere schade veroorzaakt door een onrechtmatige handeling – Morele schade veroorzaakt door de vaststelling en de handhaving van de beperkende maatregelen – Nietigverklaring van de bestreden handeling, die geen passend herstel van de morele schade verzekert – Handhaving van een naam op een lijst na een door het Gerecht gewezen arrest houdende nietigverklaring Ernst van de door het Gerecht vastgestelde onrechtmatigheid – Ontbreken van bewijzen – Noodzaak voor degene die de maatregelen heeft vastgesteld om na te gaan of zij gerechtvaardigd zijn

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2010/644/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 668/2010 en nr. 961/2010 van de Raad)

(zie punten 189, 193‑202)


Samenvatting

Met zijn arresten van 2 juli 2019, Fulmen/Raad (T‑405/15) en Mahmoudian/Raad (T‑406/15), heeft het Gerecht het beroep van de vennootschap Fulmen tot vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden ten gevolge van de vaststelling door de Raad van vier handelingen betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran(1) (zaak T‑405/15) en het beroep van Mahmoudian tot vergoeding van de morele schade die hij vanwege de vaststelling van diezelfde handelingen had geleden (zaak T‑406/15), toegewezen. Bij die handelingen (hierna: „litigieuze handelingen”) was de naam van beide verzoekers geplaatst en gehandhaafd op de lijsten van personen en entiteiten waarop die beperkende maatregelen van toepassing waren. Het Gerecht stelt vast dat de nietigverklaring van de litigieuze handelingen bij een eerder arrest niet voldoende was om de immateriële of morele schade te vergoeden die verzoekers als gevolg van de aantasting van hun reputatie hebben geleden. Volgens het Gerecht was het in casu bijzonder gerechtvaardigd dat de Raad, na de uitspraak van het arrest waarbij het de litigieuze handelingen nietig had verklaard, naging of de beperkende maatregelen die ten aanzien van verzoekers waren gehandhaafd, gerechtvaardigd waren, gelet op de ernst van de vastgestelde onrechtmatigheid, te weten het ontbreken van bewijzen.

Fulmen is een Iraanse vennootschap die onder meer actief is in de sector van elektrisch materieel. Mahmoudian is meerderheidsaandeelhouder en voorzitter van de raad van bestuur van die vennootschap. Het geding tussen de twee verzoekers en de Raad maakt deel uit van een reeks zaken betreffende beperkende maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de strijd tegen de nucleaire proliferatie in Iran. De litigieuze handelingen waren nietig verklaard bij het arrest van het Gerecht van 21 maart 2012, Fulmen en Mahmoudian/Raad (2), voor zover zij verzoekers betroffen. Bij arrest van 28 november 2013, Raad/Fulmen en Mahmoudian(3), had het Hof de hogere voorziening van de Raad tegen het arrest van het Gerecht van 21 maart 2012 afgewezen op grond dat de Raad niet had bewezen dat verzoekers actief waren geweest op de site van Qom/Fordow (Iran), wat de reden voor hun plaatsing op de lijst was. Bij uitvoeringsverordening nr. 1361/2013(4) heeft de Raad de gevolgen getrokken uit het arrest van 28 november 2013 en de naam van verzoekers geschrapt van de lijsten van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn.

Het Gerecht is in casu van oordeel dat de Raad een voldoende gekwalificeerde schending heeft begaan van een rechtsregel die een particulier rechten toekent, door zijn verplichting niet na te komen om de overeenkomstig artikel 215 VWEU vastgestelde en door de betrokken personen betwiste beperkende maatregelen te staven.

Voorts stelt het Gerecht vast dat de nietigverklaring van de litigieuze handelingen niet volstond om de immateriële of morele schade te vergoeden die verzoekers door de aantasting van hun reputatie hebben geleden. In dat verband merkt het Gerecht op dat de vermelding van de namen van verzoekers op een lijst, die de Raad op elk moment had kunnen schrappen, gedurende bijna drie en een half jaar is gehandhaafd, ondanks het verzet van verzoekers, die met name aanvoerden dat de tegen hen geuite beschuldiging niet door enig bewijs werd gestaafd. In dit verband is het Gerecht van oordeel dat het in een Unie die wordt beheerst door het recht, gelet op de ernst van het door het Gerecht vastgestelde onrechtmatige gedrag, aan de betrokken instelling staat om, zelfs gelijktijdig met de instelling van een hogere voorziening, de door het Gerecht gelaakte beoordelingen te onderzoeken.

Voorts verklaart het Gerecht dat de ten aanzien van de vennootschap Fulmen vastgestelde Amerikaanse maatregelen losstaan van de litigieuze handelingen, zodat de Unie niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de eventuele immateriële schade die deze maatregelen verzoekster hebben berokkend. Niettemin is de Raad, gelet op het autonome karakter van de Amerikaanse maatregelen, ten onrechte van mening dat bij de begroting van het bedrag van de door verzoekster geleden immateriële schade rekening moet worden gehouden met het feit dat de Amerikaanse maatregelen ook na de nietigverklaring van de litigieuze handelingen op haar van toepassing bleven.

Ten slotte is het Gerecht van oordeel dat de door Mahmoudian geleden morele schade die in wezen bestaat in stress en gevoelens van angst, vernedering en schuld, met name jegens zijn verwanten, te onderscheiden is van de schade die voortvloeit uit de aantasting van zijn eer en goede naam. De gestelde morele schade, die verband houdt met de aantasting van verzoekers sociale en gezinsleven door de litigieuze handelingen, vloeit namelijk voort uit het feit dat verzoeker als natuurlijk persoon binnen zijn gezin en in de samenleving imagoverlies heeft geleden vanwege zijn plotselinge onvermogen om zijn vroegere levensstijl in stand te houden ten gevolge van de bevriezing van zijn financiële en economische tegoeden. Het Gerecht komt tot de slotsom dat verzoeker door de vaststelling van de litigieuze handelingen en de handhaving van zijn naam op de hem betreffende litigieuze lijsten vergoedbare morele schade heeft geleden.


1      Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB 2010, L 195, blz. 39); uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2010 van de Raad van 26 juli 2010 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2010, L 195, blz. 25); besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB 2010, L 281, blz. 81); verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB 2010, L 281, blz. 1).


2      Arrest van het Gerecht van 21 maart 2012, Fulmen en Mahmoudian/Raad (T‑439/10 en T‑440/10, EU:T:2012:142).


3      Arrest van het Hof van 28 november 2013, Raad/Fulmen en Mahmoudian (C‑280/12 P, EU:C:2013:775).


4      Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1361/2013 van de Raad van 17 december 2013 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB 2013, L 343, blz. 7).