Language of document : ECLI:EU:C:2023:710

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

28 september 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 2011/83/EU – Artikel 2, punt 14 – Richtlijn (EU) 2019/771 – Artikel 2, punt 12 – Commerciële garantie – Specificaties of enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit van het verkochte goed, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen – Verbintenis van de garant betreffende de tevredenheid van de betrokken consument over het gekochte goed – Nagaan of die consument ontevreden is”

In zaak C‑133/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 10 februari 2022, ingekomen bij het Hof op 28 februari 2022, in de procedure

LACD GmbH

tegen

BB Sport GmbH & Co. KG,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe, kamerpresident, M. Safjan, N. Piçarra (rapporteur), N. Jääskinen en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        LACD GmbH, vertegenwoordigd door S. Kuhn, Rechtsanwalt,

–        BB Sport GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door C. Rohnke, Rechtsanwalt,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Noll-Ehlers, I. Rubene en N. Ruiz García als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 maart 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64), en artikel 2, punt 12, van richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van verordening (EU) 2017/2394 en richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van richtlijn 1999/44/EG (PB 2019, L 136, blz. 28).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen LACD GmbH en BB Sport GmbH & Co. KG over de rechtmatigheid van een verklaring die is aangebracht op door LACD in de handel gebrachte producten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2011/83

3        De overwegingen 4, 5 en 7 van richtlijn 2011/83 luiden:

„(4)      […] Harmonisatie van bepaalde aspecten van overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten consumentenovereenkomsten is noodzakelijk voor de bevordering van een echte interne markt voor de consument, waarbij een juist evenwicht ontstaat tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

(5)      […] De volledige harmonisatie van consumenteninformatie en van het herroepingsrecht voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten zal […] bijdragen tot een hoog beschermingsniveau voor de consument en een beter functioneren van de b2c-interne markt.

[…]

(7)      Volledige harmonisatie van een aantal centrale regelgevingsaspecten moet de rechtszekerheid voor zowel de consumenten als de handelaren aanzienlijk verbeteren. […]”

4        Volgens artikel 1 van richtlijn 2011/83 heeft deze tot doel „om door de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake tussen consumenten en handelaren gesloten overeenkomsten onderling aan te passen”.

5        In artikel 2, punt 14, van die richtlijn wordt het begrip „commerciële garantie” gedefinieerd als „iedere verbintenis van de handelaar of een producent (de ‚garant’) om boven hetgeen hij wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of de goederen op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer die niet voldoen aan specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst”.

6        Artikel 6 van deze richtlijn, met het opschrift „Informatievoorschriften voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten”, bepaalt in lid 1:

„Voordat de consument door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, dan wel een daarmee overeenstemmend aanbod daartoe is gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie:

[…]

m)      voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van bijstand aan de consument na verkoop, diensten na verkoop en commerciële garanties;

[…]”

 Richtlijn 2019/771

7        Volgens artikel 1 van richtlijn 2019/771 heeft deze richtlijn „tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en te zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming […]”.

8        Artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771 definieert het begrip „commerciële garantie” als „iedere verbintenis van de verkoper of een producent (de ‚garant’) om boven hetgeen de verkoper wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of de goederen op enigerlei wijze te vervangen, te herstellen of te onderhouden, wanneer die niet voldoen aan de specificaties of andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in het garantiebewijs of in de desbetreffende reclame ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst”.

9        Artikel 24, lid 2, van deze richtlijn stelt dat de bepalingen ervan niet van toepassing zijn op overeenkomsten gesloten vóór 1 januari 2022.

 Duits recht

10      Krachtens § 443, lid 1, van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „BGB”), is er bij een specifieke verbintenis die de verkoper, de producent of een andere derde heeft opgenomen in een vóór of tijdens de sluiting van de verkoopovereenkomst opgestelde garantieverklaring of desbetreffende reclameboodschap, sprake van een aanvullende garantie boven op het recht op conformiteit, op grond waarvan kan worden gevorderd dat de aankoopprijs wordt terugbetaald dan wel dat het verkochte goed op enigerlei wijze wordt vervangen, hersteld of onderhouden, wanneer het niet voldoet aan specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in die garantieverklaring of in die reclameboodschap.

11      § 479, lid 1, BGB bepaalt dat een garantieverklaring in de zin van § 443 van dat wetboek in eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen moet zijn opgesteld en vermeldt de gegevens die deze verklaring moet bevatten.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      LACD GmbH distribueert onder de merknaam LACD sport- en fitnessartikelen via de detailhandel en onlinehandelaren. Ten minste tot en met 2013 voorzag zij haar T‑shirts van hanglabels („Hang-Tags”) met de volgende tekst (hierna: „LACD-verklaring”):

„LACD-garantie

Voor elk LACD-product geldt onze eigen levenslange garantie. Indien u niet volledig tevreden bent met een van onze producten, stuur het dan alstublieft terug naar de handelaar waar u het heeft gekocht. U kunt het tevens rechtstreeks aan ‚LACD’ retourneren, maar vergeet ons dan niet mee te delen waar en wanneer u het heeft gekocht.”

13      In augustus 2018 kocht BB Sport GmbH, die sport- en fitnessartikelen verkoopt, via een „mysteryshopper” („Testkäuferin”), online twee T‑shirts van het merk LACD, die waren voorzien van de hanglabels met de LACD-verklaring.

14      Volgens BB Sport voldeed de informatie op deze labels niet aan de wettelijke vereisten die aan een garantieverklaring in de zin van de §§ 443 en 479 BGB worden gesteld. Deze onderneming heeft bij het Landgericht München I (rechter in eerste aanleg München I, Duitsland) een vordering ingesteld die ertoe strekt LACD te verbieden haar kleding van die hanglabels te voorzien. De rechtbank heeft deze vordering van BB Sport afgewezen, waarna deze hoger beroep heeft ingesteld bij het Oberlandesgericht München (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Beieren, München, Duitsland), dat het beroep heeft toegewezen.

15      LACD heeft daarop beroep in Revision ingesteld bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland), de verwijzende rechter. Deze rechter is van oordeel dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van de uitlegging van zowel artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 als artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771, aangezien een vordering tot staking van een oneerlijke handelspraktijk op grond van het gevaar van recidive, zoals die welke in het hoofdgeding is ingediend, slechts kan worden toegewezen indien de aan de verweerder in het hoofdgeding verweten gedraging niet alleen op de datum van de feiten, maar ook op de datum van de beslissing waarin uitspraak is gedaan op het beroep in Revision in strijd is met het mededingingsrecht.

16      De verwijzende rechter merkt om te beginnen op dat de vaststelling dat LACD de informatieplicht van § 479, lid 1, BGB heeft geschonden, veronderstelt dat de in de LACD-verklaring opgenomen verbintenis om de verkochte kleding terug te nemen indien de consument niet tevreden is, een „garantie” vormt in de zin van § 443, lid 1, BGB. Die bepaling is vastgesteld om het begrip „garantie” als bedoeld in richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB 1999, L 171, blz. 12) in Duits recht om te zetten en vindt sinds 1 januari 2022 haar grondslag in artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771.

17      Deze rechter is van mening dat de „tevredenheid van de consument over het gekochte product” weliswaar geen „specificatie van het verkochte goed” vormt, maar niettemin kan worden gerekend tot „enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit” in de zin van § 443, lid 1, BGB. Hij verduidelijkt dat dit tweede criterium met ingang van 13 juni 2014 aan deze bepaling is toegevoegd om het begrip „commerciële garantie” in artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 om te zetten in Duits recht.

18      Volgens de verwijzende rechter kan noch uit de bewoordingen, noch uit de context van artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 of artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771 ondubbelzinnig worden afgeleid dat het gebrek aan „tevredenheid van de consument over het gekochte product” behoort tot de „andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring” in de zin van die bepalingen en welke vereisten, na bewijs dat eraan is voldaan, kunnen leiden tot het terugbetalen van de aankoopprijs of het op enigerlei wijze vervangen, herstellen of onderhouden van het verkochte product, zonder dat een dergelijke ontevredenheid hoeft voort te vloeien uit de toestand of de kenmerken ervan.

19      Aangezien de door de richtlijnen 2011/83 en 2019/771 nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen pleit voor een dergelijke uitlegging, vraagt de verwijzende rechter zich niettemin af hoe dat gebrek aan „tevredenheid van de consument over het gekochte product” moet worden aangetoond opdat de „commerciële garantie” in de zin van artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 en artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771 geldt.

20      In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Kan er sprake zijn van een ander vereiste dat geen verband houdt met de conformiteit in de zin van artikel 2, punt 14, van richtlijn [2011/83] en van artikel 2, punt 12, van richtlijn [2019/771], indien de verplichting van de garant samenhangt met omstandigheden die afhangen van de individuele consument, in het bijzonder diens subjectieve houding ten opzichte van het verkochte goed (in casu: de aan het oordeel van de consument overgelaten tevredenheid over het verkochte product), zonder dat deze persoonlijke omstandigheden verband hoeven te houden met de staat of de kenmerken van dat goed?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet het niet beantwoorden aan vereisten die betrekking hebben op omstandigheden die afhangen van de individuele consument (in casu: diens tevredenheid over het gekochte product), worden vastgesteld aan de hand van objectieve omstandigheden?”

 Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

21      Nadat de advocaat-generaal op 9 maart 2023 zijn conclusie had genomen, heeft LACD bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 6 april 2023, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Ter ondersteuning van dit verzoek voert LACD ten eerste aan dat de advocaat-generaal is voorbijgegaan aan het feit dat zij geen webwinkel exploiteert. Ten tweede benadrukt LACD de relevantie van de door de verwijzende rechter gevraagde uitlegging van artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771.

22      In herinnering moet worden gebracht dat de advocaat-generaal volgens artikel 252, tweede alinea, VWEU in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies neemt aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is echter noch door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt, gebonden. Bovendien voorziet noch het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, noch het Reglement voor de procesvoering in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal. Bijgevolg kan het feit dat een belanghebbende partij het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal, als zodanig geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling opleveren (arrest van 21 oktober 2021, Beeren-, Wild-, Feinfrucht, C‑825/19, EU:C:2021:869, punten 24‑26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      Aangezien LACD in het onderhavige geval, zoals reeds in punt 21 van het onderhavige arrest is opgemerkt, zich ertoe beperkt bepaalde passages van de conclusie van de advocaat-generaal te betwisten en opmerkingen over de inhoud daarvan in te dienen, is er in casu geen reden om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

24      Voor zover de verwijzende rechter om uitlegging van artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771 verzoekt, moet vooraf worden vastgesteld dat deze richtlijn overeenkomstig artikel 24, lid 2, ervan niet van toepassing is op overeenkomsten die voor 1 januari 2022 zijn gesloten. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst voor de verkoop van T-shirts in augustus 2018 is gesloten.

25      In die omstandigheden moet er een gezamenlijk onderzoek worden verricht naar de twee vragen waarmee de verwijzende rechter in essentie wenst te vernemen of artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „commerciële garantie”, opgevat als „enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst”, zich uitstrekt tot verbintenissen die een garant jegens de betrokken consument is aangegaan en die betrekking hebben op omstandigheden die afhangen van die individuele consument, zoals de aan zijn oordeel overgelaten tevredenheid over het gekochte goed, en zo ja, op welke wijze die omstandigheden moeten worden bewezen opdat die commerciële garantie geldt.

26      In artikel 2, punt 14, van die richtlijn wordt het begrip „commerciële garantie” gedefinieerd als „iedere verbintenis van de handelaar of een producent (de garant) om boven hetgeen hij wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit, aan de consument de betaalde prijs terug te betalen of de goederen op enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer die niet voldoen aan specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst”.

27      In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat de bewoordingen van artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 geen enkel gegeven bevatten op grond waarvan een verbintenis van een garant inzake de, aan het subjectieve oordeel van de consument overgelaten, „tevredenheid van de consument over het gekochte product”, van de werkingssfeer van deze richtlijn kan worden uitgesloten.

28      Ten eerste verwijst deze bepaling namelijk naar „iedere verbintenis” van een garant jegens de betrokken consument, „boven hetgeen hij wettelijk verplicht is uit hoofde van het recht op conformiteit”. Ten tweede kan, zoals de advocaat-generaal in punt 30 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de neutrale en algemene uitdrukking „enige andere vereisten” zich uitstrekken tot een situatie waarin het gekochte goed niet aan de subjectieve verwachtingen van de consument voldoet, los van objectieve overwegingen in verband met de kenmerken of kwaliteiten van dat goed.

29      Vervolgens maakt de verstrekking van informatie over de „commerciële garantie”, zoals met name blijkt uit artikel 6, lid 1, onder m), van richtlijn 2011/83, deel uit van de verplichtingen van deze richtlijn die moeten waarborgen dat de betrokken consument precontractuele informatie ontvangt. Zo verplicht dat artikel 6 elke handelaar om de consument, voordat deze gebonden is door een overeenkomst op afstand, een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst dan wel een daarmee overeenstemmend aanbod, op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie te verstrekken over, voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van commerciële garanties.

30      Een uitlegging van artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 volgens welke het begrip „commerciële garantie” zich uitstrekt tot een verbintenis van de handelaar inzake de „tevredenheid van de consument over het gekochte product”, strookt met de door deze richtlijn nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen door ervoor te zorgen dat consumenten geïnformeerd en beschermd zijn bij transacties met handelaren, welke doelstelling is neergelegd in artikel 1 van die richtlijn, gelezen in het licht van de overwegingen 4, 5 en 7 ervan. Dankzij deze uitlegging kan die consument namelijk ten eerste kennisnemen van de verbintenis van die handelaar en zich vooraf beter informeren over de voorwaarden van de overeenkomst die hij wil sluiten, zodat hij met kennis van zaken kan beslissen om al dan niet een dergelijke overeenkomst te sluiten, en ten tweede van deze handelaar de aankoopprijs terugkrijgen door eenvoudigweg te verklaren dat hij niet tevreden is. Als gevolg daarvan wordt het niveau van bescherming van die consument tegenover deze handelaar wordt verhoogd.

31      Bovendien vormt de verbintenis van een handelaar om het gekochte goed terug te nemen wanneer de betrokken consument niet tevreden is, een uitdrukking van de in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde vrijheid van ondernemerschap van die handelaar, die ook in acht moet worden genomen bij de uitlegging van richtlijn 2011/83 in het licht van de in overweging 4 ervan genoemde doelstelling om een juist evenwicht te waarborgen tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven (zie in die zin arrest van 5 mei 2022, Victorinox C‑179/21, EU:C:2022:353, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Ten slotte kan de vraag of eventuele ontevredenheid van de betrokken consument met betrekking tot het gekochte goed objectief moet worden vastgesteld slechts ontkennend worden beantwoord, zoals de advocaat-generaal in punt 48 van zijn conclusie heeft opgemerkt. Of een dergelijk goed niet aan de subjectieve verwachtingen van die consument voldoet, kan per definitie niet objectief worden nagegaan. Een eenvoudige verklaring in die zin van deze consument moet derhalve als voldoende worden beschouwd.

33      Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „commerciële garantie”, opgevat als „enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst”, zich uitstrekt tot verbintenissen die een garant jegens de betrokken consument is aangegaan en die betrekking hebben op omstandigheden die afhangen van die individuele consument – zoals de aan zijn oordeel overgelaten tevredenheid over het gekochte goed –, zonder dat, opdat die commerciële garantie geldt, objectief moet worden nagegaan of die omstandigheden zich voordoen.

34      Gelet op het feit dat de verwijzende rechter, zoals in punt 15 van het onderhavige arrest is vastgesteld, erop wijst dat hij bij het onderzoek van de rechtmatigheid van de LACD-verklaring ook rekening zal moeten houden met artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771, moet hieraan worden toegevoegd dat de in het vorige punt van dit arrest gegeven uitlegging van artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83 tevens geldt voor de uitlegging van artikel 2, punt 12, van richtlijn 2019/771, aangezien het begrip „commerciële garantie” in deze twee bepalingen op nagenoeg identieke wijze wordt gedefinieerd en richtlijn 2019/771, zoals blijkt uit artikel 1 ervan, net als richtlijn 2011/83 een hoog niveau van consumentenbescherming beoogt te waarborgen.

 Kosten

35      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 2, punt 14, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad

moet aldus worden uitgelegd dat

het begrip „commerciële garantie”, opgevat als „enige andere vereisten die geen verband houden met de conformiteit, die vermeld zijn in de garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen ten tijde van of vóór de sluiting van de overeenkomst”, zich uitstrekt tot verbintenissen die een garant jegens de betrokken consument is aangegaan en die betrekking hebben op omstandigheden die afhangen van die individuele consument – zoals de aan zijn oordeel overgelaten tevredenheid over het gekochte goed –, zonder dat, opdat die commerciële garantie geldt, objectief moet worden nagegaan of die omstandigheden zich voordoen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.