Language of document : ECLI:EU:C:2015:718

Zaak C‑264/14

Skatteverket

tegen

David Hedqvist

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol)

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 2, lid 1, onder c), en 135, lid 1, onder d), tot en met f) – Diensten onder bezwarende titel – Inwisselen van de virtuele valuta ‚bitcoin’ tegen traditionele valuta’s – Vrijstelling”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 oktober 2015

1.        Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Diensten die onder bezwarende titel worden verricht – Begrip – Inwisselen van de virtuele valuta „bitcoin” tegen traditionele valuta’s – Daaronder begrepen

[Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 2, lid 1, c), 14 en 24]

2.        Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Vrijstellingen – Bankverrichtingen of handelingen inzake waardepapieren – Inwisselen van de virtuele valuta „bitcoin” tegen traditionele valuta’s – Daarvan uitgesloten

[Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 135, lid 1, d) en f)]

3.        Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Vrijstellingen – Handelingen inzake valuta’s – Inwisselen van de virtuele valuta „bitcoin” tegen traditionele valuta’s – Daaronder begrepen

[Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 135, lid 1, e)]

4.        Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Divergentie tussen de verschillende taalversies – Inaanmerkingneming van de algemene opzet en van de doelstelling van de betrokken regeling

[Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 135, lid 1, e)]

1.        Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat handelingen die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta’s koopt, en de prijs waarvoor hij deze aan zijn klanten verkoopt, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling vormen.

In de eerste plaats moet namelijk worden vastgesteld dat de virtuele valuta met bidirectional flow „bitcoin” niet kan worden aangemerkt als een lichamelijke zaak in de zin van artikel 14 van richtlijn 2006/112, omdat deze virtuele valuta geen ander doel heeft dan als betaalmiddel te worden gebruikt. Derhalve vallen de handelingen die bestaan in het inwisselen van verschillende betaalmiddelen, niet onder het begrip levering van goederen van artikel 14 van de richtlijn. In deze omstandigheden vormen deze handelingen diensten in de zin van artikel 24 van de richtlijn 2006/112. Wat in de tweede plaats de vergoeding voor een dienst in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van deze richtlijn betreft, moet worden geoordeeld dat handelingen in het kader waarvan een wederkerige rechtsverhouding bestaat, waarin de partijen bij de handeling zich er onderling toe verbinden bedragen in een bepaalde valuta over te dragen en de tegenwaarde ervan in een virtuele valuta met een bidirectional flow te ontvangen, of andersom, diensten vormen die worden verricht tegen een vergoeding die rechtstreeks verband houdt met de verrichte dienst. In dat verband is het feit dat een dergelijke vergoeding niet de vorm heeft van een betaling van een provisie of van specifieke kosten, irrelevant om te bepalen of een dienst onder bezwarende titel is verricht.

(cf. punten 24, 26‑31, dictum 1)

2.        Artikel 135, lid 1, onder d) en f), van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat diensten die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze aan zijn klanten verkoopt, niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen vallen.

Wat in de eerste plaats de vrijstellingen van artikel 135, lid 1, onder d), van die richtlijn betreft, kan de virtuele valuta „bitcoin”, daar zij een contractueel betaalmiddel is, enerzijds, niet worden beschouwd als een rekening-courant, noch als een deposito, betaling of overschrijving. Anderzijds vormt de virtuele valuta „bitcoin”, anders dan de in artikel 135, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112 bedoelde schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, een rechtstreeks betaalmiddel tussen de marktdeelnemers die haar accepteren. Wat voorts de in artikel 135, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen betreft, vormt de virtuele valuta „bitcoin” noch een titel die een eigendomsrecht op rechtspersonen verleent, noch een titel van een vergelijkbare aard.

(cf. punten 38, 42, 54, 55, 57, dictum 2)

3.        Artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat diensten die bestaan in het inwisselen van traditionele valuta’s tegen eenheden van de virtuele valuta „bitcoin” en omgekeerd, die worden verricht tegen betaling van een bedrag dat overeenkomt met de marge die ontstaat uit het verschil tussen de prijs waarvoor de betrokken marktdeelnemer de valuta koopt en de prijs waarvoor hij deze aan zijn klanten verkoopt, van de belasting over de toegevoegde waarde vrijgestelde handelingen in de zin van deze bepaling vormen.

De begrippen die worden gebruikt in artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112, dat bepaalt dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor met name handelingen betreffende deviezen, bankbiljetten en munten die wettig betaalmiddel zijn, moeten namelijk uniform worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in alle talen van de Unie. De vrijstellingen in deze bepaling hebben met name tot doel de opheffing van de moeilijkheden in verband met de vaststelling van de belastbare grondslag en het bedrag van de aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde, die ontstaan bij de belasting van financiële handelingen. De handelingen betreffende niet-traditionele valuta’s, dat wil zeggen andere dan de munten die in een of meerdere landen het wettelijke betaalmiddel vormen, zijn echter, voor zover deze valuta’s door de partijen bij een transactie zijn aanvaard als alternatief betaalmiddel op de wettelijke betaalmiddelen en geen andere doel hebben dan te worden gebruikt als betaalmiddel, financiële handelingen.

Daarenboven kunnen in het bijzondere geval van handelingen als wisselhandelingen, de moeilijkheden in verband met de vaststelling van de belastbare grondslag en van het bedrag van de aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde, dezelfde zijn, of het nu gaat om het wisselen van traditionele valuta’s, die normaliter zijn vrijgesteld krachtens artikel 135, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112, dan wel om het inwisselen van dergelijke valuta’s tegen virtuele valuta’s met bidirectional flow, die, zonder een wettig betaalmiddel te zijn, een betaalmiddel vormen dat door de partijen bij een transactie wordt geaccepteerd, en omgekeerd. In dat verband zou deze bepaling gedeeltelijk worden uitgehold indien zij aldus wordt opgevat dat zij alleen is gericht op handelingen die betrekking hebben op de traditionele valuta’s.

(cf. punten 44, 45, 48‑51, 53, 57, dictum 2)

4.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 47)