Language of document : ECLI:EU:T:2011:234

Zaak T‑226/10

Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring – Vertegenwoordiging door advocaten die geen hoedanigheid van derde bezitten – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Voorwaarden in verband met ondertekenaar – Hoedanigheid van derde ten opzichte van partijen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 19, eerste, derde en vierde alinea, en 21, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 43, lid 1, eerste alinea)

Uit de artikelen 19, eerste, derde en vierde alinea, en 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, en artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, in het bijzonder uit het gebruik van de term „vertegenwoordigd” in dat artikel 19, derde alinea, volgt dat een „partij” in de zin van deze bepaling voor het instellen van beroep bij het Gerecht niet zelf mag optreden, maar gebruik dient te maken van de diensten van een derde die bevoegd is op te treden voor de rechterlijke instanties van een lidstaat of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Dit vereiste om gebruik te maken van een derde, berust op de opvatting van de rol van de advocaat, die geheel onafhankelijk en in het hogere belang van deze rechtspleging de door zijn cliënt benodigde rechtskundige bijstand moet verlenen.

In deze omstandigheden tonen eventuele verplichtingen van onafhankelijkheid die voortvloeien uit de beroepsregels, op zich niet aan dat personen die bij de verzoeker in dienstbetrekking zijn, hem voor het Gerecht mogen vertegenwoordigen. Het begrip onafhankelijkheid van de advocaat wordt immers niet enkel positief – door een verwijzing naar de beroepstucht – maar ook negatief – door de nadruk op het ontbreken van een dienstbetrekking – omschreven. Het bestaan van een band van ondergeschiktheid binnen een autoriteit, wier uitsluitende functie bestaat in het verlenen van bijstand aan verzoeker, impliceert derhalve een mindere mate van onafhankelijkheid dan die van een juridisch adviseur of van een advocaat die in een extern advocatenkantoor werkzaam is tegenover zijn cliënt.

(cf. punten 12, 14‑18, 21, 25)