Language of document : ECLI:EU:T:2014:240

Zaak T‑327/12

Simca Europe Ltd

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk Simca – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 8 mei 2014

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Bevoegdheid van het Gerecht – Heronderzoek van de feiten tegen de achtergrond van bewijstukken die voor het eerst voor hem zijn overgelegd – Daarvan uitgesloten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 135, lid 4; verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 65)

2.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Middelen rechtens niet uiteengezet in het verzoekschrift – Algemene verwijzing naar andere stukken – Niet-ontvankelijkheid

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

3.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Aanvrager te kwader trouw bij de indiening van de merkaanvraag – Beoordelingscriteria – Inachtneming van alle relevante factoren die bestonden op het tijdstip van indiening van de inschrijvingsaanvraag – Kennis van de aanvrager van het gebruik door een derde van een gelijk of overeenstemmend teken – Oogmerk van de aanvrager – Omvang van de rechtsbescherming van de betrokken tekens – Bekendheidsgraad – Oorsprong van het litigieuze teken – Commerciële logica die aan de inschrijving van het litigieuze teken als gemeenschapsmerk ten grondslag ligt

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 52, lid 1, sub b)

4.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Aanvrager te kwader trouw bij de indiening van de merkaanvraag – Woordmerk Simca

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 52, lid 1, sub b)

5.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Motivering van de beslissingen

(Art. 296 VWEU; verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 75, eerste volzin)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 26)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 28, 29, 32)

3.      De kwade trouw van de aanvrager in de zin van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk moet globaal worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante factoren van het concrete geval, en met name:

–        het feit dat de aanvrager weet of behoort te weten dat een derde in ten minste één lidstaat een gelijk of overeenstemmend teken gebruikt voor dezelfde of een soortgelijke waar, waardoor verwarring kan ontstaan met het teken waarvan inschrijving is aangevraagd;

–        het oogmerk van de aanvrager om die derde het verdere gebruik van dit teken te beletten;

–        de omvang van de bescherming die het teken van de derde en het teken waarvan inschrijving is aangevraagd, genieten.

Bovendien kan het oogmerk om de verkoop van een waar te beletten, in bepaalde omstandigheden op kwade trouw van de aanvrager wijzen. Dat is met name het geval wanneer achteraf blijkt dat hij een teken als gemeenschapsmerk heeft doen inschrijven zonder de bedoeling er gebruik van te maken, maar enkel om een derde de toegang tot de markt te beletten.

Niettemin zijn de hierboven opgesomde drie factoren slechts voorbeelden van een geheel van factoren waarmee rekening kan worden gehouden bij de uitspraak over de eventuele kwade trouw van een merkaanvrager op het moment van de indiening van de aanvraag. Bij de globale beoordeling op grond van artikel 52, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 kan immers ook rekening worden gehouden met de oorsprong van het woord of letterwoord dat het litigieuze merk vormt en met het vroegere zakelijke gebruik ervan als merk, met name door concurrerende ondernemingen, alsook met de commerciële logica waarin de aanvraag tot inschrijving van het door dit woord of letterwoord gevormde gemeenschapsmerk past.

Bovendien is het oogmerk van de aanvrager om een derde te verhinderen om het teken waarvan inschrijving is aangevraagd te blijven gebruiken een subjectief gegeven dat moet worden vastgesteld aan de hand van de objectieve omstandigheden van het concrete geval.

(cf. punten 36‑39, 55)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 41, 42, 45, 49, 56, 61‑63)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 82)