Language of document : ECLI:EU:C:2005:665

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

8 november 2005 (*)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken – Ontbreken van vertaling van stuk – Gevolgen”

In zaak C‑443/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 EG en 234 EG, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 17 oktober 2003, ingekomen bij het Hof op 20 oktober 2003, in de procedure

Götz Leffler

tegen

Berlin Chemie AG,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas (rapporteur) en J. Malenovský, kamerpresidenten, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 april 2005,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

–        G. Leffler, vertegenwoordigd door D. Rijpma en R. Bakels, advocaten,

–        Berlin Chemie AG, vertegenwoordigd door A. Hagedorn, B. Gabriel en J. I. van Vlijmen, advocaten,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en C. M. Wissels als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.‑D. Plessing als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Bodard-Hermant als gemachtigden,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en M. Fernandes als gemachtigden,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët en R. Troosters als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 juni 2005,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB L 160, blz. 37; hierna: „verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. Leffler, woonachtig in Nederland, en de vennootschap naar Duits recht Berlin Chemie AG (hierna: „Berlin Chemie”), teneinde de door deze vennootschap ten laste van Leffler gelegde beslagen te doen opheffen.

 Toepasselijke bepalingen

3        De verordening heeft tot doel, de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures te verbeteren door het beginsel van rechtstreekse verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken vast te leggen.

4        Vóór de inwerkingtreding van de verordening was het merendeel van de lidstaten gebonden door het Verdrag van ’s‑Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken, dat een mechanisme voor administratieve samenwerking vaststelt waardoor de betekening of kennisgeving van een stuk kan plaatsvinden door tussenkomst van een centrale autoriteit. Voorts voorzag artikel IV van het protocol bij het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1), en het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”), in de mogelijkheid, stukken rechtstreekser te betekenen. Artikel IV, tweede alinea, van dit protocol luidt als volgt:

„Tenzij de staat van bestemming zich daartegen verzet bij een verklaring gedaan aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen, kunnen deze stukken ook rechtstreeks door de deurwaarders van de staat waar de stukken zijn opgesteld, worden toegezonden aan de deurwaarders van de staat op het grondgebied waarvan degene voor wie het stuk bestemd is, zich bevindt. In dat geval zendt de deurwaarder van de staat van herkomst een afschrift van het stuk aan de deurwaarder [...] die in de aangezochte staat bevoegd is het stuk uit te reiken aan degene voor wie het bestemd is. Deze uitreiking geschiedt volgens de door de wet van de aangezochte staat voorgeschreven formaliteiten. De daarvan opgemaakte verklaring wordt rechtstreeks aan de deurwaarder van de staat van herkomst toegezonden.”

5        De Raad van Ministers van Justitie van 29 en 30 oktober 1993 heeft een groep „Vereenvoudiging toezending van stukken” opdracht gegeven een instrument uit te werken waarmee de procedures voor de toezending van stukken tussen de lidstaten kunnen worden vereenvoudigd en versneld. De betreffende werkzaamheden hebben geresulteerd in de vaststelling, op basis van artikel K.3 EU-Verdrag (de artikelen K‑K.9 EU-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 29 EU-42 EU), van het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: „EU-betekeningsverdrag”). Dit verdrag is vastgesteld bij akte van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 1997 (PB C 261, blz. 1; tekst van het EU-betekeningsverdrag, blz. 2; protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het EU-betekeningsverdrag, blz. 17).

6        Het EU-betekeningsverdrag is niet in werking getreden. Voorzover de tekst ervan als voorbeeld heeft gediend voor de tekst van de verordening, is op het Toelichtend verslag bij dit verdrag (PB 1997, C 261, blz. 26) een beroep gedaan om de uitlegging van genoemde verordening te verduidelijken.

7        Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam heeft de Commissie op 26 mei 1999 een voorstel ingediend voor een richtlijn van de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PB C 247 E, blz. 11).

8        Toen dit document aan het Europees Parlement was overgelegd, heeft dit de voorkeur eraan gegeven dat het zou worden vastgesteld in de vorm van een verordening. Het Parlement heeft in zijn verslag (A5-0060/1999 def. van 11 november 1999) in dit verband het volgende opgemerkt:

„De verordening biedt het voordeel van een snelle, duidelijke en homogene toepassing van de communautaire tekst die overeenkomt met het nagestreefde doel. Ook is dit soort instrument gekozen voor de ‚communautarisatie’ van de andere verdragen die thans behandeld worden.”

9        Punt 2 van de considerans van de verordening luidt als volgt:

„Het is voor de goede werking van de interne markt nodig de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met het oog op betekening of kennisgeving ervan, te verbeteren en te versnellen.”

10      De punten 7 tot en met 10 van de considerans van de verordening luiden als volgt:

„(7)      De verzending kan met het oog op de snelheid ervan langs elke passende weg geschieden, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan inzake de leesbaarheid en de betrouwbaarheid van het ontvangen stuk. De zorgvuldigheid van de verzending vereist dat het te verzenden stuk vergezeld gaat van een formulier dat moet worden ingevuld in de taal van de plaats waar de betekening of kennisgeving geschiedt dan wel in een andere taal die door de aangezochte lidstaat wordt aanvaard.

(8)      De mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, moet tot buitengewone gevallen worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen.

(9)      Het is met het oog op de snelheid van de verzending gerechtvaardigd dat de betekening of kennisgeving van een stuk binnen enkele dagen na ontvangst van het stuk geschiedt. Indien de betekening of de kennisgeving echter niet binnen een maand heeft kunnen plaatsvinden, dient de ontvangende instantie dit aan de verzendende instantie mee te delen. Het verstrijken van deze termijn moet niet impliceren dat de aanvraag aan de verzendende instantie wordt teruggezonden, wanneer het duidelijk is dat binnen een redelijke termijn aan deze aanvraag kan worden voldaan.

(10)      Teneinde de belangen van de geadresseerde te beschermen, moet de betekening of kennisgeving worden verricht in de officiële taal of één van de officiële talen van de plaats waar zij moet geschieden of in een andere taal van de verzendende lidstaat die de geadresseerde begrijpt.”

11      Artikel 4, lid 1, van de verordening luidt als volgt:

„De op grond van artikel 2 aangewezen instanties zenden elkaar de gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk rechtstreeks toe.”

12      Artikel 5 van de verordening bepaalt het volgende:

„Vertaling van stukken

1.      De aanvrager wordt door de verzendende instantie waaraan hij het stuk ter verzending overdraagt, in kennis gesteld van het feit dat degene voor wie het stuk is bestemd kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen omdat het niet in een van de in artikel 8 bedoelde talen is gesteld.

2.      De aanvrager draagt de eventuele kosten van vertaling vóór de verzending van het stuk, onverminderd een eventuele latere verwijzing in die kosten door de rechter of bevoegde autoriteit.”

13      Artikel 7 van de verordening luidt als volgt:

„Betekening of kennisgeving van stukken

1.      De ontvangende instantie zorgt voor de betekening of kennisgeving van het stuk, hetzij overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat, hetzij in de specifieke, door de verzendende instantie gewenste vorm, mits deze met het recht van die aangezochte lidstaat verenigbaar is.

2.      Alle handelingen ter betekening of kennisgeving van het stuk worden zo spoedig mogelijk verricht. In ieder geval deelt de ontvangende instantie, indien de betekening of de kennisgeving niet binnen een maand na de datum van ontvangst heeft kunnen plaatsvinden, dit aan de verzendende instantie mee door middel van het certificaat in het modelformulier in de bijlage, dat volgens de in artikel 10, lid 2, opgenomen regels wordt ingevuld. De termijn wordt volgens het recht van de aangezochte lidstaat berekend.”

14      Artikel 8 van de verordening bepaalt het volgende:

„Weigering van ontvangst van een stuk

1.      De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:

a.      de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;

b.      een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.

2.      Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig lid 1 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug.”

15      Artikel 9 van de verordening luidt als volgt:

„Datum van betekening of kennisgeving

1.      Onverminderd artikel 8 is de datum van betekening of kennisgeving van artikel 7 de datum waarop betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied.

2.      Wanneer in het kader van een in de lidstaat van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving van een stuk binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen, evenwel bepaald door het recht van deze lidstaat.

3.      Indien daar geldige redenen voor zijn, mogen de lidstaten voor een overgangsperiode van vijf jaar afwijken van het bepaalde in de leden 1 en 2.

De lidstaten mogen die overgangsperiode om de vijf jaar verlengen om redenen in verband met hun rechtsstelsel. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de inhoud van de afwijking en van de omstandigheden van de zaak.”

16      Artikel 19 van de verordening bepaalt het volgende:

„Niet-verschenen verweerder

1.      Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:

a.      hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn;

b.      hetzij het stuk aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats is afgegeven op een andere in deze verordening geregelde wijze,

en dat de betekening of kennisgeving, respectievelijk de afgifte, zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.

[...]”

17      De verordening schrijft het gebruik van verschillende modelformulieren voor, die in bijlage zijn opgenomen. Een van deze, overeenkomstig artikel 10 van de verordening vastgestelde, formulieren draagt het opschrift „Certificaat van betekening of kennisgeving dan wel niet-betekening of niet-kennisgeving van stukken”. Onder punt 14 van dit formulier kan een vermelding worden aangebracht wanneer de geadresseerde heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen wegens de gebruikte taal. Onder punt 15 van dit formulier staan verschillende redenen voor de niet-betekening of niet-kennisgeving van het stuk vermeld.

18      Artikel 26, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), luidt als volgt:

„1.      Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening.

2.      Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

3.      Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1348/2000 [...] is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden.”

19      Voorts bepaalt artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 dat een in een lidstaat gegeven beslissing niet wordt erkend in een andere lidstaat indien „het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was”.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

20      Uit het verwijzingsarrest blijkt dat Leffler bij exploot van 21 juni 2001 Berlin Chemie in kort geding heeft gedagvaard voor de president van de Rechtbank te Arnhem teneinde de door deze vennootschap ten laste van hem gelegde beslagen te doen opheffen en deze te doen verbieden, opnieuw beslag te leggen. Berlin Chemie heeft de vordering bestreden en de president heeft bij vonnis van 13 juli 2001 de door Leffler gevraagde voorzieningen geweigerd.

21      Tegen dit vonnis heeft Leffler bij deurwaardersexploot van 27 juli 2001, uitgebracht aan het kantoor van de procureur van Berlin Chemie, beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Berlin Chemie werd daarbij opgeroepen tegen de rolzitting van dit gerecht van 7 augustus 2001.

22      Omdat de zaak niet ter rolle van het Gerechtshof was ingeschreven, heeft Leffler op 9 augustus 2001 een herstelexploot doen uitbrengen. Daarbij is Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van 23 augustus 2001, maar op deze rolzitting is zij niet verschenen.

23      Het Gerechtshof heeft de beslissing op het verzoek van Leffler, tegen Berlin Chemie verstek te verlenen, aangehouden om Leffler in de gelegenheid te stellen deze vennootschap op te roepen overeenkomstig artikel 4, sub 7, (oud) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en overeenkomstig de verordening.

24      Bij deurwaardersexploot van 7 september 2001, betekend aan het parket van de procureur-generaal bij het Gerechtshof, is Berlin Chemie opgeroepen tegen de rolzitting van 9 oktober 2001. De vennootschap is op deze rolzitting echter niet verschenen.

25      Het Gerechtshof heeft de beslissing op het verzoek van Leffler om verstek te verlenen opnieuw aangehouden, ditmaal in afwachting van het verstrekken van gegevens waaruit zou blijken dat de betekening of kennisgeving voldeed aan artikel 19 van de verordening. Deze gegevens zijn verstrekt ter rolzitting van 4 december 2001.

26      Bij arrest van 18 december 2001 heeft het Gerechtshof het door Leffler tegen Berlin Chemie gevraagde verstek geweigerd en verstaan dat de instantie was geëindigd.

27      De volgende punten uit dit arrest, zoals door de verwijzende rechter weergegeven, zijn relevant:

„3.1 Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betekening of kennisgeving van de dagvaarding aan Berlin Chemie heeft plaatsgevonden volgens de Duitse wetgeving, maar dat Berlin Chemie geweigerd heeft de stukken in ontvangst te nemen, omdat deze niet in de Duitse taal waren vertaald.

3.2       De in Duitsland aangeboden dagvaarding is niet vertaald in de officiële taal van de aangezochte staat of in een taal die degene voor wie de dagvaarding bestemd is, begrijpt. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 8 van de EU-betekeningsverordening. Hieraan moet het gevolg worden verbonden dat het gevraagde verstek moet worden geweigerd.”

28      Tegen het arrest van 18 december 2001 heeft Leffler beroep in cassatie ingesteld. Hij brengt naar voren dat het Gerechtshof in rechtsoverweging 3.2 van zijn arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens hem had dit gerecht verstek moeten verlenen, subsidiair een nieuwe rechtsdag moeten bepalen en moeten gelasten dat Berlin Chemie tegen die dag zou worden opgeroepen met herstel van eventuele fouten van het eerdere exploot.

29      De verwijzende rechter stelt vast dat artikel 8 van de verordening niet vermeldt welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan een weigering een stuk in ontvangst te nemen. Hij merkt onder meer het volgende op:

„[...] Aangenomen zou kunnen worden dat, nu de geadresseerde op goede gronden heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen, het ervoor moet worden gehouden dat in het geheel geen betekening heeft plaatsgevonden. Denkbaar is echter ook dat moet worden aangenomen dat het is toegestaan om, na de weigering door de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen, het gebrek te herstellen door alsnog een vertaling aan de geadresseerde te doen toekomen. In laatstgenoemd geval rijst vervolgens de vraag binnen welke termijn en op welke wijze de vertaling aan de geadresseerde ter kennis moet worden gebracht. Dient bij de toezending van de vertaling de door de verordening aangegeven weg voor kennisgeving en betekening van stukken te worden gevolgd of is de wijze van toezending vrij? Voorts is van belang of, wanneer de mogelijkheid van herstel wordt geboden, daarop het nationale procesrecht van toepassing is.”

30      De Hoge Raad heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1.      Dient artikel 8, lid 1 van de verordening aldus te worden uitgelegd dat in geval van weigering van de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen op de grond dat niet aan het taalvoorschrift van genoemde bepaling is voldaan, de mogelijkheid voor de verzender bestaat om het verzuim te herstellen?

2.      Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: moet aan de weigering om het stuk in ontvangst te nemen het rechtsgevolg verbonden worden dat de betekening in het geheel geen werking heeft?

3.      Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:

a.      Binnen welke termijn en op welke wijze dient de vertaling aan de geadresseerde ter kennis te worden gebracht?

Gelden voor het toezenden van de vertaling de eisen die de verordening stelt aan de betekening en kennisgeving van stukken of is de wijze van toezending vrij?

b.      Is op de mogelijkheid om het verzuim te herstellen het nationale procesrecht van toepassing?”

 De prejudiciële vragen

 De eerste vraag

31      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 8, lid 1, van de verordening in die zin moet worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk is bestemd, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender het verzuim met betrekking tot de vertaling kan herstellen.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

32      De Duitse en de Finse regering zijn van mening dat de gevolgen van de weigering een stuk in ontvangst te nemen, naar nationaal recht moeten worden bepaald. Tot staving van deze stelling beroepen zij zich op het commentaar bij de artikelen 5 en 8 in het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag, de verwijzing door het Hof in het arrest van 3 juli 1990, Lancray (C‑305/88, Jurispr. blz. I‑2725, punt 29), naar het nationale recht ter beoordeling of gebreken in de betekening eventueel kunnen worden hersteld, alsmede de ontstaansgeschiedenis van de verordening, zoals beschreven door een auteur, waaruit zou blijken dat de delegaties van de lidstaten niet wilden dat de verordening met het nationale procesrecht zou interfereren. Afhankelijk van de in het toepasselijke nationale recht gekozen oplossing, kan het verzuim met betrekking tot de vertaling al dan niet worden hersteld.

33      Leffler, de Nederlandse, de Franse en de Portugese regering alsook, in haar mondelinge opmerkingen, de Commissie, brengen naar voren dat de gevolgen van de weigering een stuk in ontvangst te nemen, door middel van een autonome uitlegging van de verordening moeten worden bepaald en dat het op grond daarvan toegestaan moet zijn, het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen. Zij beklemtonen de doelstelling van de verordening, die erin bestaat de procedures voor kennisgeving van stukken te bespoedigen en te vereenvoudigen, en betogen dat artikel 5, lid 1, van de verordening van zijn nuttig effect zou worden beroofd wanneer het niet mogelijk zou zijn het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, omdat in dat geval de betrokkenen geen enkel risico zullen nemen en alle documenten stelselmatig zullen laten vertalen. Zij merken voorts op dat de woorden „waarvan de vertaling wordt gevraagd” in artikel 8, lid 2, van de verordening alleen maar een bestaansgrond hebben wanneer het mogelijk is het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, en dat uit bepaalde passages van het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag blijkt dat die mogelijkheid bestaat.

34      De Commissie brengt voorts een aantal elementen naar voren die rechtvaardigen dat het ontbreken van de vertaling niet wordt opgevat als een grond voor absolute nietigheid van de betekening. Met name wordt in de modelformulieren een onderscheid gemaakt tussen de vermelding ter zake van het ontbreken van een geldige kennisgeving (punt 15 van het overeenkomstig artikel 10 opgestelde formulier) en die betreffende de weigering van inontvangstneming wegens de gebruikte taal (punt 14 van hetzelfde formulier). Bovendien spreekt artikel 8, lid 2, van de verordening van het terugzenden van stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd en niet van terugzending van alle stukken, wat het geval zou zijn indien de kennisgeving geen enkele werking had gehad. De Commissie beklemtoont dat geen enkele tekst voorziet in automatische nietigheid van een betekening in geval van een ontbrekende vertaling en dat een dergelijke nietigheid in strijd zou zijn met het legaliteitsbeginsel. Zij merkt tot slot op dat absolute nietigheid verder gaat dan nodig is om de belangen van de geadresseerde te vrijwaren en dat nietigheid ondenkbaar is indien het verzuim de belangen van de geadresseerde niet schaadt.

35      Berlin Chemie voert aan dat de vereenvoudiging van de kennisgevingen niet ten koste mag gaan van de rechtszekerheid of de rechten van de geadresseerde. Deze laatste moet in de gelegenheid zijn om snel te begrijpen in welke soort procedure hij verwikkeld is en om zijn verweer doeltreffend voor te bereiden. Berlin Chemie zet uiteen dat degene voor wie het stuk is bestemd, in geval van twijfel over de eventuele spoedeisendheid van de betrokken procedure voorzichtigheidshalve dit stuk zelf zal laten vertalen, ofschoon niet hij het risico en de kosten in verband met het ontbreken van de vertaling zou moeten dragen. Daarentegen is de verzender op de hoogte van de risico’s die zijn verbonden aan het ontbreken van de vertaling en kan hij het noodzakelijke doen om deze te voorkomen. Tot slot zouden de procedures worden vertraagd indien het verzuim met betrekking tot de vertaling kon worden hersteld, met name ingeval de rechter eerst moet vaststellen of de weigering het niet-vertaalde stuk in ontvangst te nemen, gerechtvaardigd is. Dit zou tot bepaalde misbruiken aanleiding kunnen geven.

36      Leffler en de Nederlandse regering merken op dat artikel 19 van de verordening voldoende bescherming biedt aan de geadresseerde als verweerder in een geding. Evenals de Franse regering zijn zij van mening dat de rechter de bevoegdheid heeft om de termijnen aan te passen om rekening te kunnen houden met de belangen van de betrokken partijen en met name om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden. De vertraging in de procedure die wordt veroorzaakt door de noodzaak het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, werkt volgens de Nederlandse regering hoofdzakelijk in het nadeel van de aanvrager en niet in het nadeel van de geadresseerde als verweerder.

 Beantwoording door het Hof

37      Vastgesteld moet worden dat artikel 8 van de verordening niet bepaalt wat de rechtsgevolgen zijn van de weigering van de geadresseerde om een stuk in ontvangst te nemen op grond dat dit niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt.

38      De overige bepalingen van de verordening, het in de punten 2 en 6 tot en met 9 van de considerans van deze verordening weergegeven doel, de snelheid en doeltreffendheid van de verzending van stukken te waarborgen, alsmede het nuttig effect van de door de artikelen 5 en 8 van de verordening geboden mogelijkheid om het stuk niet in de officiële taal van de aangezochte lidstaat te laten vertalen, rechtvaardigen echter dat nietigheid is uitgesloten wanneer de geadresseerde heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen op grond dat dit niet is gesteld in deze taal of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt en dat daarentegen de mogelijkheid bestaat het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen.

39      Allereerst moet worden vastgesteld dat geen bepaling van de verordening voorschrijft dat de weigering van een stuk wegens niet-eerbiediging van genoemd artikel 8, de nietigheid van dit stuk met zich brengt. Integendeel, hoewel de verordening niet aangeeft wat de precieze gevolgen zijn van de weigering van een stuk, kan op zijn minst uit een aantal van haar bepalingen worden afgeleid dat het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld.

40      Zo betekent de formulering „stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd” in artikel 8, lid 2, van de verordening dat de geadresseerde een vertaling kan vragen en de verzender dus het verzuim met betrekking tot de vertaling kan herstellen door de gevraagde vertaling alsnog toe te zenden. Deze formulering verschilt immers van de woorden „toegezonden stukken”, die in artikel 6, leden 2 en 3, worden gebruikt ter aanduiding van alle door de verzendende instantie aan de ontvangende instantie toegezonden stukken en niet van slechts bepaalde van deze stukken.

41      Evenzo wordt in voorkomend geval op het overeenkomstig artikel 10 van de verordening in te vullen modelformulier waarop wordt verklaard dat de betekening of kennisgeving al dan niet heeft plaatsgevonden, de weigering van het stuk wegens de gebruikte taal niet vermeld als mogelijke reden waarom geen betekening of kennisgeving heeft plaatsgevonden, maar moet zulks apart worden vermeld. Dit wettigt de conclusie dat de weigering van het stuk niet als niet-kennisgeving of niet-betekening kan worden beschouwd.

42      Voor het overige zou, indien deze weigering nooit tot herstel kon leiden, zulks de rechten van de verzender zodanig aantasten dat deze nooit het risico zou nemen een niet-vertaald stuk te betekenen. Daardoor zou het nut van de verordening, meer in het bijzonder van de bepalingen inzake de vertaling van stukken, welke bijdragen tot het doel een snelle verzending te waarborgen, worden ondermijnd.

43      Tegen deze uitlegging kan niet met succes worden ingebracht dat de gevolgen van de weigering van een stuk moeten worden bepaald naar nationaal recht. Op de commentaren in het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag, de beslissing van het Hof in het arrest Lancray, reeds aangehaald, of de ontstaansgeschiedenis van de verordening kan in dit verband geen beroep worden gedaan.

44      Indien door nationaal recht zou worden bepaald, of al dan niet het beginsel geldt dat het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld, zou immers iedere eenvormige toepassing van de verordening onmogelijk worden omdat het niet is uitgesloten dat lidstaten dienaangaande uiteenlopende oplossingen voorschrijven.

45      Het doel van het Verdrag van Amsterdam, een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te scheppen waardoor aan de Gemeenschap een nieuwe dimensie wordt gegeven, en het overbrengen van het EU-Verdrag naar het EG-Verdrag van het mechanisme op grond waarvan maatregelen op het gebied van samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen kunnen worden getroffen, getuigen van de wil van de lidstaten om dergelijke maatregelen in de communautaire rechtsorde te verankeren en aldus het beginsel van hun autonome uitlegging vast te leggen.

46      Ook de omstandigheid dat de voorkeur is gegeven aan een verordening, terwijl de Commissie aanvankelijk een richtlijn had voorgesteld, toont het belang aan dat de communautaire wetgever hecht aan de rechtstreekse toepasselijkheid van de bepalingen van genoemde verordening en aan de eenvormige toepassing daarvan.

47      Bijgevolg kunnen de commentaren in het Toelichtend verslag bij het EU-betekeningsverdrag, dat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is vastgesteld, hoewel zij nuttig zijn, niet worden ingebracht tegen een autonome uitlegging van de verordening, op grond waarvan een uniform gevolg moet worden verbonden aan de weigering van een stuk op grond dat dit niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Tevens zij opgemerkt dat de rechtspraak van het Hof zoals die naar voren komt uit het reeds aangehaalde arrest Lancray, moet worden gezien in de context van de uitlegging van een rechtsinstrument van andere aard, waarmee, anders dan met de verordening, niet werd beoogd een systeem van intracommunautaire betekening en kennisgeving in te voeren.

48      Wat tot slot de conclusie betreft die de Duitse regering verbindt aan de door een auteur beschreven ontstaansgeschiedenis, volstaat de opmerking dat de vermoedelijke wil van de delegaties van de lidstaten geen neerslag heeft gekregen in de bepalingen van de verordening. Deze vermeende ontstaansgeschiedenis kan bijgevolg niet als argument worden aangevoerd tegen een autonome uitlegging van de verordening waarmee, met het oog op een uniforme toepassing in de Gemeenschap, het nuttig effect van de erin opgenomen bepalingen onder eerbiediging van haar doelstelling moet worden gewaarborgd.

49      Wanneer de verordening in die zin wordt uitgelegd dat, ingeval een stuk wordt geweigerd omdat het niet is gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een andere taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt, het uniforme gevolg van deze weigering is dat het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld, doet zulks niet af aan het belang van het nationale recht en de rol van de nationale rechter. Zoals uit vaste rechtspraak blijkt, is het bij gebreke van communautaire bepalingen immers een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procedureregels te geven voor rechtsvorderingen die worden ingediend om de bescherming te waarborgen van de rechten die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen (zie onder meer arrest van 16 december 1976, Rewe, 33/76, Jurispr. blz. 1989, punt 5).

50      Het Hof heeft echter aangegeven dat deze regels niet ongunstiger mogen zijn dan die welke gelden voor rechten die op de interne rechtsorde zijn gebaseerd (gelijkwaardigheidsbeginsel) en dat zij niet van dien aard mogen zijn dat zij de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie arrest Rewe, reeds aangehaald, punt 5, en arresten van 10 juli 1997, Palmisani, C‑261/95, Jurispr. blz. I‑4025, punt 27, en 15 september 1998, Edis, C‑231/96, Jurispr. blz. I‑4951, punt 34). Zoals de advocaat-generaal in de punten 38 en 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dient de nationale rechter op grond van het doeltreffendheidsbeginsel zijn nationale procedureregels slechts toe te passen voorzover zulks niet indruist tegen de bestaansgrond en het doel van de verordening.

51      Wanneer een verordening niet bepaalt wat de gevolgen van bepaalde feiten zijn, dient de nationale rechter bijgevolg in beginsel zijn nationale recht toe te passen, zij het dat daarbij de volle werking van het gemeenschapsrecht moet zijn gewaarborgd. Dit laatste kan hem ertoe brengen, zo nodig een nationale regel buiten toepassing te laten of een nationale regel die enkel met het oog op een zuiver nationale situatie is uitgewerkt, uit te leggen ten behoeve van de toepassing op de betrokken grensoverschrijdende situatie (zie in die zin onder meer arresten van 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, Jurispr. blz. 629, punt 16; 19 juni 1990, Factortame e.a., C‑213/89, Jurispr. blz. I‑2433, punt 19; 20 september 2001, Courage en Crehan, C‑453/99, Jurispr. blz. I‑6297, punt 25, en 17 september 2002, Muñoz en Superior Fruiticola, C‑253/00, Jurispr. blz. I‑7289, punt 28).

52      Ook is het de taak van de nationale rechter, ervoor te waken dat de rechten van de betrokken partijen worden beschermd. Met name moet een partij voor wie een stuk bestemd is over voldoende tijd kunnen beschikken om zijn verweer voor te bereiden, en dient een partij die een stuk heeft verzonden niet, bijvoorbeeld in een spoedprocedure waarin de verweerder verstek laat gaan, de negatieve gevolgen te ondervinden van een weigering een niet-vertaald stuk in ontvangst te nemen die louter dilatoir en kennelijk abusief is omdat kan worden bewezen dat degene voor wie dat stuk bestemd is, de taal begrijpt van de lidstaat van verzending waarin dit stuk is gesteld.

53      Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de gevraagde vertaling toe te zenden.

 De tweede vraag

54      De tweede vraag, die is gesteld voor het geval artikel 8 van de verordening in die zin wordt uitgelegd dat het verzuim met betrekking tot de vertaling niet kan worden hersteld, houdt in of weigering van het stuk tot gevolg heeft dat de betekening in het geheel geen werking heeft.

55      Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag geen beantwoording.

 De derde vraag

56      Met de derde vraag, die is gesteld voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen binnen welke termijn en op welke wijze de vertaling aan de geadresseerde ter kennis dient te worden gebracht en of op de mogelijkheid om het verzuim met betrekking tot de vertaling te herstellen, het nationale procesrecht van toepassing is.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

57      Met betrekking tot de termijn waarbinnen het verzuim met betrekking tot de vertaling kan worden hersteld, verwijzen de Nederlandse en de Portugese regering naar artikel 7, lid 2, van de verordening. Zij betogen dat de vertaling zo snel mogelijk moet worden toegezonden en dat een termijn van één maand redelijk kan worden geacht.

58      Wat het gevolg van de toezending van de vertaling voor de termijnen betreft, is de Nederlandse regering van mening dat, zelfs wanneer de geadresseerde dit terecht heeft geweigerd, de termijnreddende werking van artikel 9, leden 2 en 3, van de verordening in elk geval moet worden gehandhaafd. De Commissie merkt op dat de data van de betekening worden bepaald overeenkomstig genoemd artikel 9. Ten aanzien van de geadresseerde wordt alleen de betekening of kennisgeving van de vertaalde stukken in acht genomen, hetgeen de woorden „onverminderd artikel 8” in artikel 9, lid 1, van deze verordening verklaart. Voor de aanvrager blijft de datum bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 2.

59      De Franse regering herinnert eraan dat de rechter de procestermijnen moet kunnen aanpassen teneinde de geadresseerde in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden.

60      Met betrekking tot de wijze van toezending van de vertaling betogen Leffler en de Franse en de Portugese regering, dat de vertaling overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen ter kennis moet worden gebracht. De Nederlandse regering is daarentegen van mening dat de verzending vormvrij kan geschieden, maar acht het ter vermijding van misverstanden niet wenselijk dat de vertaling ook rechtstreeks door de verzendende instantie aan de geadresseerde ter kennis kan worden gebracht. Het verdient de voorkeur dit via de ontvangende instantie te doen.

61      Berlin Chemie merkt op dat, indien het Hof mocht oordelen dat de toezending van een vertaling mogelijk is, de gevolgen van deze mogelijkheid in overeenstemming met het doel van de verordening moeten worden geharmoniseerd teneinde de rechtszekerheid te waarborgen.

 Beantwoording door het Hof

62      Ofschoon artikel 8 van de verordening niet nauwkeurig bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een stuk is geweigerd op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk bestemd is, begrijpt, moet evenwel worden vastgesteld dat de nationale rechter aan de hand van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht en de overige bepalingen van de verordening een aantal aanwijzingen kunnen worden verschaft teneinde de verordening een nuttig effect te verlenen.

63      Om redenen van rechtszekerheid moet de verordening aldus worden uitgelegd dat het verzuim met betrekking tot de vertaling, moet worden hersteld volgens de regels van deze verordening.

64      Wanneer de verzendende instantie wordt meegedeeld dat de geadresseerde heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen omdat de vertaling ontbreekt, dient deze instantie dit verzuim, zoals kan worden afgeleid uit artikel 4, lid 1, van de verordening, eventueel na de aanvrager te hebben gehoord, te herstellen door zo spoedig mogelijk een vertaling toe te zenden. Zoals de Nederlandse en de Portugese regering hebben geopperd, kan een termijn van één maand nadat de verzendende instantie de informatie inzake de weigering heeft ontvangen redelijk worden geacht, maar de lengte van deze termijn kan door de nationale rechter aan de hand van de omstandigheden worden bepaald. Er moet immers rekening mee worden gehouden dat sommige teksten ongewoon lang kunnen zijn of moeten worden vertaald in een taal waarvoor maar weinig vertalers beschikbaar zijn.

65      Het gevolg van de toezending van een vertaling voor de datum van de betekening of de kennisgeving moet worden bepaald naar analogie van het in artikel 9, leden 1 en 2, van de verordening uitgewerkte systeem van de dubbele datum. Teneinde het nuttig effect van de verordening te waarborgen moet er immers voor worden gewaakt dat de rechten van de verschillende betrokken partijen zo goed mogelijk en evenwichtig worden beschermd.

66      De datum van een kennisgeving of betekening kan voor een aanvrager belangrijk zijn, bijvoorbeeld wanneer met het betekende stuk beroep wordt ingesteld waarvoor een dwingende termijn geldt of een verjaring moet worden gestuit. Voorts heeft, zoals in punt 38 van dit arrest is opgemerkt, de niet-eerbiediging van artikel 8, lid 1, van de verordening niet tot gevolg dat de betekening of de kennisgeving nietig is. Derhalve moet worden geoordeeld dat de aanvrager zich met betrekking tot de datum moet kunnen beroepen op de oorspronkelijke betekening of kennisgeving, voorzover hij het noodzakelijke heeft gedaan om het verzuim met betrekking tot de vertaling zo spoedig mogelijk te herstellen.

67      De datum van een betekening of kennisgeving kan echter ook van belang zijn voor de geadresseerde, met name omdat daarmee de termijn begint te lopen voor het instellen van beroep of het voeren van verweer. Voor een doeltreffende bescherming van de geadresseerde dient ten aanzien van hem uitsluitend de datum te gelden waarop hij niet alleen kennis heeft kunnen nemen van het betekende of ter kennis gebrachte stuk, maar dit ook heeft kunnen begrijpen, dat wil zeggen de datum waarop hij de vertaling heeft ontvangen.

68      De nationale rechter dient rekening te houden met de belangen van de betrokken partijen en deze te beschermen. Wanneer een stuk is geweigerd op grond dat dit niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt en de verweerder niet verschijnt, moet de nationale rechter derhalve – naar analogie van artikel 19, lid 1, sub a en b, van de verordening – zijn beslissing aanhouden totdat is gebleken dat het verzuim is hersteld door toezending van een vertaling en dat deze tijdig genoeg is geschied om de verweerder gelegenheid te bieden verweer te voeren. Een dergelijke verplichting vloeit ook voort uit het in artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 neergelegde beginsel, terwijl overeenkomstig artikel 34, punt 2, van deze verordening een beslissing niet kan worden erkend zolang niet vaststaat dat deze voorwaarde in acht is genomen.

69      Voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter, zoals opgemerkt in de punten 50 en 51 van dit arrest, zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van de verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.

70      Voor het overige zij eraan herinnerd dat wanneer zich bij de nationale rechter een vraag voordoet over de uitlegging van de verordening, hij onder de in artikel 68, lid 1, EG gestelde voorwaarden het Hof dienaangaande een vraag kan stellen.

71      Gelet op het voorgaande dient de derde vraag als volgt te worden beantwoord:

–        artikel 8 van de verordening moet aldus worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, dit verzuim kan worden hersteld door onverwijld overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen de vertaling van het stuk toe te zenden;

–        voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van deze verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.

 Kosten

72      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de gevraagde vertaling toe te zenden.

2)      Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, dit verzuim kan worden hersteld door onverwijld overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen de vertaling van het stuk toe te zenden.

Voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van deze verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.