ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer uitgebreid)
24 oktober 1997 (1)
EGKS Beroep tot nietigverklaring Staatssteun Individuele beschikkingen
waarbij toekenning van staatssteun aan staalondernemingen wordt goedgekeurd
Misbruik van bevoegdheid Gewettigd vertrouwen Onverenigbaarheid met
bepalingen van Verdrag Discriminatie Motiveringsgebrek Schending van
rechten van verdediging Artikelen 4, sub b en c, 15 en 95, eerste en tweede
alinea, van Verdrag
In zaak T-244/94,
Wirtschaftsvereinigung Stahl, vereniging naar Duits recht, gevestigd te Düsseldorf
(Duitsland),
Thyssen Stahl AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Duisburg
(Duitsland),
Preussag Stahl AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Salzgitter
(Duitsland), en
Hoogovens Groep BV, vennootschap naar Nederlands recht, gevestigd te IJmuiden
(Nederland),
vertegenwoordigd door J. Sedemund en F. Montag, advocaten te Keulen, en, wat
Hoogovens Groep BV betreft, door E. Pijnacker Hordijk, advocaat te Brussel,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat
aldaar, Grand-Rue 31,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
B. Langeheine en B. Smulders, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, Centre
Wagner, Kirchberg,
ondersteund door
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door R. Bandilla, directeur bij de
juridische dienst, en S. Marquardt, administrateur bij die dienst, als gemachtigden,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli, directeur-generaal van
de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad
Adenauer 100,
Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst
diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als
gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,
en
Ilva Laminati Piani SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Rome,
vertegenwoordigd door A. Pappalardo, advocaat te Trapani, en M. Merola,
advocaat te Rome, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van
A. Lorang, advocaat aldaar, Rue Albert 1er 51,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/259/EGKS van de
Commissie van 12 april 1994 betreffende steun die Italië voornemens is te verlenen
aan openbare ondernemingen in de ijzer- en staalsector (ijzer- en staalconcern
ILVA) (PB 1994, L 112, blz. 64),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer uitgebreid),
samengesteld als volgt: A. Saggio, president, A. Kalogeropoulos, V. Tiili, A. Potocki
en R. M. Moura Ramos, rechters,
griffier: H. Jung
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 25 februari 1997,
het navolgende
Arrest
Juridisch kader
- 1.
- Volgens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor kolen en
staal (hierna: EGKS-Verdrag of Verdrag) is de toekenning van staatssteun aan
staalondernemingen in beginsel verboden. In artikel 4, aanhef en sub c, van dit
Verdrag is namelijk bepaald, dat door de staten verleende subsidies of hulp, of
door deze opgelegde bijzondere lasten, in welke vorm ook, als onverenigbaar met
de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en, bijgevolg, verboden
overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag moeten worden beschouwd.
- 2.
- Artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag bepaalt:
In de gevallen, niet in dit Verdrag voorzien, waarin een beschikking of aanbeveling
van de Commissie noodzakelijk blijkt tot het verwerkelijken, in de
gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en overeenkomstig de bepalingen
van artikel 5, van een der doelstellingen van de Gemeenschap zoals deze zijn
omschreven in de artikelen 2, 3 en 4, kan zij een dergelijke beschikking geven of
aanbeveling doen met instemming van de Raad, bij eenstemmigheid bepaald en na
raadpleging van het Raadgevend Comité.
Dezelfde beschikking of aanbeveling, gegeven of gedaan volgens het hierboven
gestelde, bepaalt de eventueel op te leggen straffen.
- 3.
- Om tegemoet te komen aan de noodzaak van herstructurering van de ijzer- en
staalsector, heeft de Commissie vanaf het begin van de jaren tachtig met een
beroep op deze bepalingen van artikel 95 van het Verdrag communautaire regels
ingevoerd op grond waarvan in limitatief opgesomde gevallen de toekenning van
staatssteun aan de ijzer- en staalindustrie is toegestaan. Deze regels zijn
verscheidene malen aangepast in verband met de conjuncturele problemen van de
ijzer- en staalindustrie. Zo is de communautaire staalsteuncode die tijdens de in
casu relevante periode van kracht was, de vijfde van de reeks, ingevoerd bij
beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november 1991 tot
invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie
(PB 1991, L 362, blz. 57; hierna: steuncode). Blijkens de considerans van die
beschikking gaat het hierbij, juist zoals bij de eerdere codes het geval was, om een
communautaire regeling die alle al dan niet specifieke steun, door de Lid-Staten
in ongeacht welke vorm verleend, beoogt te dekken. De code staat geen steun ten
behoeve van bedrijfsvoering toe, noch ten behoeve van herstructurering, behalve
wanneer het steun bij sluiting betreft.
Feiten
- 4.
- In het licht van de verslechtering van de economische en financiële situatie in de
ijzer- en staalindustrie legde de Commissie op 23 november 1992 aan de Raad en
aan het Europees Parlement een herstructureringsplan voor in haar mededeling
SEC(92) 2160 def., getiteld Naar een versterking van het concurrentievermogen
van de ijzer- en staalindustrie: de noodzaak van een nieuwe herstructurering. Dit
plan was gebaseerd op de vaststelling, dat er nog steeds sprake was van een
structurele overcapaciteit, en had primair tot doel, op basis van een vrijwillige
deelneming door de staalbedrijven een aanzienlijke en definitieve inkrimping van
de productiecapaciteit tot stand te brengen met minimaal 19 miljoen ton. Daartoe
voorzag het in een pakket begeleidende maatregelen op sociaal terrein alsmede in
financiële stimulansen, waaronder gemeenschapssteun. Parallel daaraan stelde de
Commissie een onafhankelijke deskundige aan, te weten de heer Braun, voormalig
directeur-generaal van het directoraat-generaal Industrie van de Commissie, die
primair tot taak had, een overzicht op te stellen van de plannen voor sluiting van
staalondernemingen gedurende de in voormelde mededeling bedoelde periode
1993-1995. Nadat hij contact had opgenomen met de bestuurders van ongeveer
70 ondernemingen, legde Braun op 29 januari 1993 zijn rapport over, getiteld De
in gang zijnde of voorgenomen herstructureringen in de ijzer- en staalindustrie.
- 5.
- In zijn conclusies van 25 februari 1993 stemde de Raad in met de hoofdlijnen van
het programma dat de Commissie in aansluiting op het rapport-Braun had
voorgelegd en waarmee een aanzienlijke vermindering van de productiecapaciteit
werd beoogd. De duurzame herstructurering van de ijzer- en staalsector moest
worden vergemakkelijkt door een pakket tijdelijke begeleidende maatregelen, met
strikte inachtneming van de voorschriften inzake controle op overheidssteun. Ten
aanzien van die controle verklaarde de Raad: De Commissie bevestigt vast te
houden aan strikte en objectieve toepassing van de steuncode en zal erop toezien
dat eventuele afwijkingen, die op basis van artikel 95 aan de Raad kunnen worden
voorgesteld, ten volle bijdragen tot de noodzakelijke algemene
capaciteitsvermindering. De Raad zal met spoed op basis van objectieve criteria
over deze voorstellen een besluit nemen.
- 6.
- In overeenstemming hiermee gaven de Raad en de Commissie in hun in de notulen
van de zitting van de Raad van 17 december 1993 opgenomen gemeenschappelijke
verklaring waarin melding werd gemaakt van het door de Raad bereikte
algemeen akkoord om uit hoofde van artikel 95, eerste en tweede alinea, van het
Verdrag zijn instemming te betuigen met de toekenning van overheidssteun aan de
openbare ondernemingen Sidenor (Spanje), Sächsische Edelstahlwerke GmbH
(Duitsland), Corporación de la Siderurgia Integral (CSI, Spanje), Ilva (Italië), EKO
Stahl AG (Duitsland) en Siderurgia Nacional (Portugal) , het volgende te kennen:
De Raad en de Commissie zijn van oordeel dat de enige manier om te zorgen
voor een gezonde EG-staalindustrie die de concurrentie op de wereldmarkt aankan,
is, blijvend een einde te maken aan overheidssubsidies aan de staalindustrie en
verlieslijdende capaciteit te sluiten. Door unaniem in te stemmen met de huidige
voorstellen op basis van artikel 95 bevestigt de Raad opnieuw dat hij zich verbindt
tot strikte toepassing van de Steuncode (...) en, bij ontstentenis van toestemming
uit hoofde van de Code, van artikel 4, sub c, van het EGKS-Verdrag.
Onverminderd het recht van iedere Lid-Staat te verzoeken om een beschikking uit
hoofde van artikel 95/EGKS, en overeenkomstig zijn conclusies van 25 februari
1993, verklaart de Raad zich er vast toe te verbinden dat verdere afwijkingen ex
artikel 95 met betrekking tot steun aan individuele bedrijven worden vermeden.
- 7.
- Op 22 december 1993 stemde de Raad overeenkomstig artikel 95, eerste en tweede
alinea, van het Verdrag in met de toekenning van voormelde steun ten behoeve
van de herstructurering of privatisering van de betrokken openbare ondernemingen.
- 8.
- Om een nieuwe herstructurering van de ijzer- en staalindustrie te vergemakkelijken,
stelde de Commissie in die juridische en feitelijke context, en na de genoemde
goedkeuring door de Raad, op 12 april 1994 zes op artikel 95, eerste en tweede
alinea, van het Verdrag gebaseerde individuele beschikkingen vast, waarbij zij haar
goedkeuring hechtte aan staatssteun die niet voldeed aan de criteria op grond
waarvan overeenkomstig de steuncode van artikel 4, sub c, van het Verdrag kon
worden afgeweken. In die zes beschikkingen hechtte zij haar goedkeuring aan,
respectievelijk, steun die Duitsland voornemens was te verlenen aan de
staalonderneming EKO Stahl AG, te Eisenhüttenstadt (beschikking 94/256/EGKS,
PB 1994, L 112, blz. 45), steun die Portugal voornemens was te verlenen aan de
staalonderneming Siderurgia Nacional (beschikking 94/257/EGKS, PB 1994, L 112,
blz. 52), steun die Spanje voornemens was te verlenen aan de openbare
geïntegreerde staalonderneming Corporación de la Siderurgia Integral (CSI)
(beschikking 94/258/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 58), steun die Italië voornemens
was te verlenen aan openbare ondernemingen in de ijzer- en staalsector (ijzer- en
staalconcern ILVA) (beschikking 94/259/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 64; hierna:
beschikking 94/259), steun die Duitsland voornemens was te verlenen aan de
staalonderneming Sächsische Edelstahlwerke GmbH, te Freital, Saksen (beschikking
94/260/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 71), en steun die Spanje voornemens was te
verlenen aan de onderneming Sidenor, een producent van speciaal staal
(beschikking 94/261/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 77).
- 9.
- Aan die goedkeuringen waren overeenkomstig het unanieme besluit van de Raad
een aantal verplichtingen verbonden, te weten een netto-capaciteitsvermindering
van minstens 2 miljoen ton voor ruwstaal en maximaal 5,4 miljoen ton voor
warmgewalst staal (afgezien van de eventuele bouw van een breedbandwalserij te
Sestão en een capaciteitsuitbreiding bij EKO-Stahl tot over 0,9 miljoen ton na
medio 1999), zoals blijkt uit de mededeling van de Commissie aan de Raad en het
Europees Parlement van 13 april 1994 [COM(94) 125 def.], waarmee werd beoogd
een tussentijdse balans op te maken van de herstructurering in de ijzer- en
staalindustrie en om, in de geest van voormelde conclusies van de Raad van
25 februari 1993, een aantal suggesties ter consolidering van dit proces te doen.
Procedure
- 10.
- In deze omstandigheden hebben de Wirtschaftsvereinigung Stahl en de
staalondernemingen Thyssen Stahl AG, Preussag Stahl AG en Hoogovens Groep
BV bij op 24 juni 1994 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift
overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van
beschikking 94/259 van 12 april 1994, betreffende het ijzer- en staalconcern Ilva.
- 11.
- Parallel hieraan zijn nog twee andere beroepen ingesteld, het ene door de
Association des aciéries européennes indépendantes (EISA), tegen de zes
beschikkingen van de Commissie van 12 april 1994 (zaak T-239/94), en het andere
door de vennootschap British Steel, tegen de beschikkingen 94/258 en 259/259,
houdende goedkeuring van de toekenning van staatssteun aan, respectievelijk, de
onderneming CSI en het ijzer- en staalconcern Ilva (zaak T-243/94).
- 12.
- In de onderhavige zaak hebben de Raad, de Italiaanse Republiek en Ilva Laminati
Piani SpA (hierna: Ilva) bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het
Gerecht op, respectievelijk, 24 oktober en 8 en 29 november 1994, verzocht om
toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verweerster. Bij
beschikkingen van 9 maart 1995 heeft de president van de Tweede kamer
uitgebreid van het Gerecht in deze verzoeken bewilligd.
- 13.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten zonder instructie
tot de mondelinge behandeling over te gaan. Ter terechtzitting van 25 februari 1997
zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij de vragen van het Gerecht
beantwoord.
Conclusies van partijen
- 14.
- Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:
beschikking 94/259 nietig te verklaren;
subsidiair, de bestreden beschikking nietig te verklaren, voor zover zij Ilva
niet verplicht tot een capaciteitsvermindering van meer dan 2 miljoen ton
per jaar;
de Commissie te verwijzen in de kosten.
- 15.
- Verweerster, ondersteund door de Raad en de Italiaanse Republiek, concludeert
dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoeksters te verwijzen in de kosten.
- 16.
- Interveniënte Ilva concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoeksters te verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van Ilva.
Ten gronde
- 17.
- Verzoeksters voeren tot staving van hun beroep tot nietigverklaring zeven middelen
aan, te weten 1) schending van de steuncode; 2) schending van de voorwaarden
voor toepassing van artikel 95 van het Verdrag; 3) schending van het
evenredigheidsbeginsel; 4) schending van het discriminatieverbod; 5) schending van
de motiveringsverplichting; 6) onregelmatigheid van de besluitvormingsprocedure,
en 7) schending van de rechten van de verdediging.
Het eerste middel: schending van de steuncode
- 18.
- Verzoeksters betogen, dat goedkeuring van steun buiten de in de vijfde steuncode
bedoelde gevallen onrechtmatig is. Dit middel bestaat uit twee onderdelen. Door
haar goedkeuring te hechten aan de toekenning van steun die niet voldoet aan de
in de steuncode geformuleerde voorwaarden, heeft de Commissie in de eerste
plaats haar bevoegdheden misbruikt en in de tweede plaats het vertrouwensbeginsel
geschonden.
Misbruik van bevoegdheid
Argumenten van partijen
- 19.
- Verzoeksters zijn van mening, dat waar de toekenning van staatssteun ingevolge
artikel 4, sub c, van het Verdrag verboden is, de op basis van artikel 95, eerste en
tweede alinea, van dit Verdrag vastgestelde steuncode bindend en definitief
vastlegt, onder welke voorwaarden dergelijke steunmaatregelen niettemin kunnen
worden goedgekeurd met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2,
3 en 4 van het Verdrag omschreven doelstellingen. Ofschoon volgens verzoeksters
kan worden betwijfeld, of de Commissie wel bevoegd was de steuncode, die afwijkt
van het bepaalde in artikel 4, sub c, van het Verdrag, op basis van artikel 95, eerste
en tweede alinea, van het Verdrag vast te stellen, willen zij deze vraag niet aan de
orde stellen. Zij betogen enkel, dat steunmaatregelen die niet voldoen aan de in de
steuncode neergelegde voorwaarden, hoe dan ook onverenigbaar zijn met de
gemeenschappelijke markt en onder het verbod van artikel 4, sub c, van het
Verdrag vallen.
- 20.
- Dit wordt volgens verzoeksters bevestigd door de considerans van de steuncode en
door artikel 1 ervan, waarin met zoveel woorden is bepaald, dat alle (...) steun aan
de ijzer- en staalindustrie, die wordt gefinancierd door een Lid-Staat (...), alleen als
communautaire steun en derhalve als verenigbaar met de goede werking van de
gemeenschappelijke markt kan worden aangemerkt, indien hij voldoet aan het
bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5.
- 21.
- De Commissie is gebonden aan de uitlegging die zij in de steuncode heeft gegeven
aan artikel 95, eerste en tweede alinea, juncto artikel 4, sub c, van het Verdrag. Zij
heeft de code vastgesteld in het kader van de haar krachtens die bepalingen van
artikel 95 toekomende discretionaire bevoegdheid, zodat zij daarvan niet kan
afwijken zonder zichzelf tegen te spreken en haar bevoegdheden te misbruiken.
- 22.
- In het bijzonder kan een individuele beschikking niet zonder schending van het in
artikel 4, sub b, van het Verdrag neergelegde discriminatieverbod afwijken van de
steuncode, die een algemene strekking heeft, ook al hebben beide handelingen
formeel dezelfde rang in de hiërarchie van normen. In dit verband heeft het Hof
het beginsel geformuleerd, dat een individuele beschikking moet voldoen aan de
voorwaarden van de basisbeschikking, zowel op het gebied van anti-dumpingmaatregelen (zie onder meer arresten van 29 maart 1979, zaken 113/77,
NTN Toyo Bearing e.a., en 118/77, ISO, Jurispr. 1979, blz. 1185, resp. 1277), als op
het gebied van staatssteun (zie, in het kader van de artikelen 92 en 93 EG-Verdrag,
arrest van 24 maart 1993, zaak C-313/90, CIRFS e.a., Jurispr. 1993, blz. I-1125). In
het kader van het Verdrag heeft het Hof beslist, dat de Commissie zich schuldig
maakt aan misbruik van bevoegdheid, indien zij van de door het Verdrag aan haar
toegekende bevoegdheden gebruik maakt met het oogmerk om de toepassing van
een in de toepasselijke basisbeschikkingen voorziene speciale procedure te ontgaan,
zonder deze beschikkingen te wijzigen volgens de procedure die het Verdrag heeft
ingevoerd om aan de betrokken omstandigheden het hoofd te bieden (zie arresten
van 21 februari 1984, gevoegde zaken 140/82, 146/82, 221/82 en 226/82,
Wahlzstahl-Vereinigung en Thyssen, Jurispr. 1984, blz. 951, en 14 juli 1988,
gevoegde zaken 33/86, 44/86, 110/86, 226/86 en 285/86, Stahlwerke Peine-Salzgitter
en Hoogovens, Jurispr. 1988, blz. 4309).
- 23.
- Hieruit volgt, dat de Commissie enkel van de steuncode kan afwijken door deze te
wijzigen, zodat voor alle ondernemingen dezelfde regeling geldt.
- 24.
- De vaststelling van een individuele beschikking die niet voldoet aan de in de
steuncode neergelegde voorwaarden, is volgens verzoeksters bovendien in strijd met
het beginsel, dat uitzonderingsmaatregelen restrictief moeten worden uitgelegd. De
krachtens artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag toegestane
uitzonderingen op het in artikel 4, sub c, neergelegde staatssteunverbod moeten tot
het strikt noodzakelijke worden beperkt. Zij kunnen slechts tijdelijk worden
toegestaan en er moeten duidelijk omschreven verplichtingen aan worden
verbonden. Alleen de steuncode voldoet aan deze vereisten. Artikel 95, eerste en
tweede alinea, van het Verdrag kan dus niet worden gebruikt voor de vaststelling
van een individuele beschikking die het genoemde steunverbod uitholt.
- 25.
- De Commissie is van mening, dat de door verzoeksters verdedigde stelling, dat de
steuncode een bindend en uitputtend karakter heeft, voorbijziet aan het feit dat het
staatssteunverbod uit artikel 4, sub c, van het Verdrag en niet uit de steuncode
volgt. De steuncode kent aan bepaalde vormen van staatssteun het karakter van
communautaire steun toe en bepaalt zich voor het overige ertoe, het verbod van
artikel 4, sub c, van het Verdrag te herhalen. Artikel 95 van het Verdrag kan
derhalve als grondslag dienen voor de vaststelling van ad-hocbeschikkingen waarbij
in bijzondere omstandigheden bepaalde steunmaatregelen worden goedgekeurd.
- 26.
- De Commissie geeft toe, dat uit de tekst van de steuncode zou kunnen worden
afgeleid, dat de Raad en zijzelf niet van plan waren opnieuw een beroep te doen
op artikel 95 van het Verdrag. Wegens de nieuwe ernstige crisis in de ijzer- en
staalsector is een rationele toepassing van deze bepaling echter absoluut
noodzakelijk gebleken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan het ontstaan van
een crisissituatie namelijk worden beschouwd als een onvoorziene moeilijkheid in
de zin van dit artikel (zie arrest van 3 oktober 1985, zaak 214/83,
Duitsland/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 3053).
- 27.
- De Raad beklemtoont, dat in het systeem van het EGKS-Verdrag artikel 95, eerste
en tweede alinea, aan de Commissie een ruime discretionaire bevoegdheid toekent
om aan plotselinge crisissituaties het hoofd te bieden. In casu zijn de in geding
zijnde steunmaatregelen goedgekeurd teneinde de gedeeltelijke sluiting van
productie-installaties, als onderdeel van een algemeen programma voor definitieve
capaciteitsvermindering, dat in overeenstemming is met de doelstellingen van het
Verdrag, te vergemakkelijken. Er was dus sprake van een niet in het Verdrag
voorzien geval in de zin van artikel 95, eerste alinea.
- 28.
- Anders dan verzoeksters stellen, zijn de steuncode en de bestreden beschikking niet
een basisbeschikking respectievelijk een individuele beschikking. Het zijn
integendeel rechtshandelingen die dezelfde rang hebben en gebaseerd zijn op
dezelfde rechtsgrondslag, wat overigens ook door verzoeksters wordt erkend.
Bovendien vallen de bij de bestreden beschikking goedgekeurde steunmaatregelen
niet binnen de werkingssfeer van de steuncode.
- 29.
- De Italiaanse Republiek herinnert eraan, dat artikel 95, eerste alinea, van het
Verdrag een instrument is waarvan gebruik moet worden gemaakt om een van de
doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken in gevallen die, zoals het
onderhavige, niet in het Verdrag zijn voorzien. Artikel 4, sub c, van het Verdrag
verbiedt immers enkel staatssteun die onverenigbaar is met de doelstellingen van
de Gemeenschap. De steuncode noch de bestreden beschikking valt onder dit
verbod, daar zij strekken tot verwezenlijking van die doelstellingen. Ook
verzoeksters' stelling, dat met de steuncode een bindende uitlegging is gegeven aan
artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, moet volgens de Italiaanse regering van
de hand worden gewezen. De code en de bestreden beschikking zijn gebaseerd op
dezelfde bepaling van het Verdrag en hebben dus rechtens dezelfde waarde. De
krachtens artikel 95, eerste alinea, aan de Commissie toekomende bevoegdheid
heeft een permanent karakter en kan niet worden verbruikt. Deze bepaling wil de
Commissie namelijk te allen tijde en in alle omstandigheden in de gelegenheid
stellen, aan een niet in het Verdrag voorziene situatie het hoofd te bieden, door
met instemming van de Raad een maatregel vast te stellen die noodzakelijk is om
een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken.
- 30.
- Volgens Ilva wil artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag de Commissie de
middelen verschaffen om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke situaties, die door
de opstellers van het Verdrag niet konden worden voorzien. Dit doel zou niet
worden gerespecteerd, indien de vaststelling van een algemene beschikking op basis
van artikel 95, eerste alinea, tot gevolg had, dat de Commissie later geen gebruik
meer kon maken van de bevoegdheden die deze bepaling haar verleent. Of een
door de Commissie op basis van artikel 95 van het Verdrag vastgestelde maatregel
een algemene dan wel een individuele strekking heeft, hangt af van de
omstandigheden waaraan hij het hoofd beoogt te bieden. De Commissie heeft in
de steuncode regels gegeven voor bepaalde vormen van steunverlening, maar zij
heeft zich daarbij tegelijkertijd de bevoegdheid voorbehouden, zich van geval tot
geval uit te spreken over steunvormen die in de code niet zijn voorzien. Zo de
steuncode een bepaling bevatte op grond waarvan de latere vaststelling van
individuele goedkeuringsbeschikkingen was uitgesloten, dan zou deze bepaling
volgens Ilva in strijd zijn met het Verdrag.
Beoordeling door het Gerecht
- 31.
- Verzoeksters betogen, zakelijk weergegeven, dat de Commissie, door bij de
bestreden individuele beschikking haar goedkeuring te hechten aan de in geding
zijnde steunmaatregelen, de haar krachtens artikel 95, eerste en tweede alinea, van
het Verdrag toekomende bevoegdheden heeft gebruikt om de voorwaarden van de
steuncode, die een algemene strekking heeft, te omzeilen. Hun stelling berust op
de premisse, dat deze code waarvan zij de geldigheid niet uitdrukkelijk
betwisten op bindende en uitputtende wijze vastlegt, welke vormen van
staatssteun voor goedkeuring in aanmerking komen.
- 32.
- Dienaangaande moet allereerst worden herinnerd aan de juridische context van de
bestreden beschikking. Artikel 4, aanhef en sub c, van het Verdrag verbiedt in
beginsel staatssteun binnen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, voor
zover hierdoor de verwezenlijking van de in het Verdrag omschreven essentiële
doelstellingen van de Gemeenschap, in het bijzonder de invoering van een stelsel
van vrije mededinging, in gevaar kan worden gebracht. Genoemde bepaling luidt
als volgt: Als zijnde onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen
en staal worden afgeschaft en zijn verboden binnen de Gemeenschap
overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag: (...) c) door de staten verleende
subsidies of hulp (...), in welke vorm ook.
- 33.
- Het bestaan van een dergelijk verbod betekent echter niet, dat elke vorm van
staatssteun binnen het terrein van de EGKS als onverenigbaar met de
doelstellingen van het Verdrag moet worden beschouwd. Artikel 4, sub c, uitgelegd
in het licht van alle doelstellingen van het Verdrag, zoals deze zijn omschreven in
de artikelen 2 tot en met 4, beoogt niet in de weg te staan aan de toekenning van
staatssteun die kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het
Verdrag. Het laat de gemeenschapsinstellingen op het door het Verdrag bestreken
gebied de bevoegdheid, de verenigbaarheid met het Verdrag te beoordelen en, in
voorkomend geval, goedkeuring te verlenen aan de toekenning van dergelijke steun.
Dit wordt bevestigd door het arrest van 23 februari 1961 (zaak 30/59, De
Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg, Jurispr. 1961, blz. 1, motivering
rechtens, hoofdstuk B.I.1.b, tiende overweging, zesde alinea, blz. 45), waarin het
Hof overwoog, dat juist zoals het bieden van financiële steun niet zijnde
staatssteun aan kolenmijn- en staalondernemingen, zoals toegestaan door de
artikelen 55, lid 2, en 58, lid 2, van het Verdrag, alleen door de Commissie of met
haar uitdrukkelijke machtiging kan geschieden, de gemeenschapsinstellingen ook
met een exclusief gezag zijn bekleed wat de in artikel 4, sub c, bedoelde
steunverlening binnen de Gemeenschap betreft.
- 34.
- In de opzet van het Verdrag staat artikel 4, sub c, dus niet eraan in de weg, dat de
Commissie bij wijze van uitzondering, teneinde aan onvoorziene omstandigheden
het hoofd te bieden, op de grondslag van artikel 95, eerste en tweede alinea, door
de Lid-Staten voorgenomen en met de doelstellingen van het Verdrag verenigbare
steunmaatregelen goedkeurt (zie arrest Hof van 12 juli 1962, zaak 9/61,
Nederland/Hoge Autoriteit, Jurispr. 1962, blz. 431).
- 35.
- Genoemde bepalingen van artikel 95 machtigen de Commissie immers om met
instemming van de Raad, bij eenstemmigheid bepaald en na raadpleging van het
Raadgevend Comité EGKS, een beschikking te geven of een aanbeveling te doen
in alle gevallen, niet in het Verdrag voorzien, waarin een dergelijke beschikking of
aanbeveling noodzakelijk blijkt tot het verwerkelijken, in de gemeenschappelijke
markt voor kolen en staal en overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, van een
der doelstellingen van de Gemeenschap zoals deze zijn omschreven in de
artikelen 2, 3 en 4. Dezelfde beschikking of aanbeveling, gegeven of gedaan in deaangegeven vorm, bepaalt de eventueel op te leggen straffen. Hieruit volgt, dat
waar het EGKS-Verdrag, anders dan het EG-Verdrag, de Commissie noch de Raad
enige specifieke bevoegdheid toekent om goedkeuring te verlenen aan
staatssteunmaatregelen die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de
doelstellingen van het Verdrag en derhalve met het Verdrag verenigbaar zijn,
eerstgenoemde instelling ingevolge artikel 95, eerste en tweede alinea, bevoegd is
om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de doelstellingen van het Verdrag
te bereiken, en, bijgevolg, om volgens de in deze bepaling voorgeschreven
procedure haar goedkeuring te hechten aan steunmaatregelen die haar ter
verwezenlijking van die doelstellingen noodzakelijk lijken.
- 36.
- Nu een specifieke bepaling in het Verdrag ontbreekt, is de Commissie derhalve
bevoegd tot vaststelling van elke algemene of individuele beschikking die ter
verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag noodzakelijk is. Artikel 95,
eerste en tweede alinea, dat haar deze bevoegdheid verleent, zegt immers niets
over de draagwijdte van de beschikkingen die de Commissie kan vaststellen. Het
is dan ook aan haarzelf om in elk geval te beoordelen, welk van deze twee soorten
beschikkingen algemene of individuele het meest geschikt is om het
nagestreefde doel of de nagestreefde doelen te bereiken.
- 37.
- Op het gebied van staatssteun heeft de Commissie bij de gebruikmaking van de
haar krachtens artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag toekomende
bevoegdheid twee verschillende benaderingen gevolgd. In de eerste plaats heeft zij
algemene beschikkingen de steuncodes vastgesteld, die voor bepaalde vormen
van steunverlening een algemene afwijking van het verbod op staatssteun toestaan.
In de tweede plaats heeft zij individuele beschikkingen gegeven, waarbij bepaalde
specifieke steunmaatregelen bij wijze van uitzondering worden goedgekeurd.
- 38.
- In casu komt het er dus op aan, het voorwerp en de draagwijdte te bepalen van,
respectievelijk, de steuncode en de bestreden individuele beschikking.
- 39.
- Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat de steuncode die ten tijde van de
vaststelling van de bestreden beschikking van toepassing was, was ingesteld bij de
reeds aangehaalde beschikking nr. 3855/91 van 27 november 1991. Het was de
vijfde steuncode, die, zoals in artikel 9 ervan was bepaald, van toepassing was van
1 januari 1992 tot en met 31 december 1996. Gebaseerd op artikel 95, eerste en
tweede alinea, van het Verdrag, was deze code duidelijk de opvolger van de
voorgaande codes (zie met name beschikking nr. 3484/85/EGKS van de Commissie
van 27 november 1985 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan
de ijzer- en staalindustrie, PB 1985, L 340, blz. 1, en de gelijknamige beschikking
nr. 322/89/EGKS van de Commissie van 1 februari 1989, PB 1989, L 38, blz. 8),
zodat hij in verband met die codes kan worden uitgelegd. Blijkens de considerans
van beschikking nr. 3855/91 (zie met name onderdeel I) had de vijfde steuncode
vooral tot doel, de ijzer- en staalindustrie de mogelijkheid van steunverlening voor
onderzoek en ontwikkeling en voor de aanpassing van de installaties aan de nieuwe
milieubeschermingsnormen niet te onthouden. Teneinde de bestaande
overcapaciteit te verminderen en het evenwicht op de markt te herstellen, maakte
de steuncode het onder bepaalde voorwaarden ook mogelijk, sociale
steunmaatregelen in te voeren waardoor gedeeltelijke sluiting van de installaties
wordt gestimuleerd, alsmede steunmaatregelen voor de financiering van een
definitieve beëindiging van alle EGKS-werkzaamheden van de minst competitieve
ondernemingen. Ten slotte verbood de steuncode uitdrukkelijk om bedrijfs- of
investeringssteun te verlenen, waarbij echter voor bepaalde Lid-Staten een
uitzondering [werd] gemaakt ten aanzien van regionale investeringssteun. Die
regionale steun mocht worden verleend aan ondernemingen die gevestigd waren
op het grondgebied van Griekenland, Portugal of de voormalige Duitse
Democratische Republiek.
- 40.
- De bestreden beschikking is door de Commissie op basis van artikel 95, eerste en
tweede alinea, van het Verdrag vastgesteld teneinde, zoals in haar considerans
wordt verklaard, de herstructurering mogelijk te maken van de in ernstige
moeilijkheden verkerende openbare ijzer- en staalonderneming Ilva in een van de
Lid-Staten, te weten Italië, waar de ijzer- en staalsector als gevolg van de sterke
verslechtering van de communautaire staalmarkt destijds zijn meest ernstige crisis
doormaakte. De hoofddoelstelling van de in geding zijnde steun was de
privatisering van het ijzer- en staalconcern Ilva, waaraan tot die tijd leningen waren
verstrekt dankzij de onbeperkte aansprakelijkheid van de enig aandeelhouder
overeenkomstig artikel 2362 van de Italiaanse Codice civile (onderdelen II en IV
van de considerans). De Commissie preciseerde, dat de zeer moeilijke periode die
de communautaire ijzer- en staalindustrie doormaakte, haar verklaring vond in
economische factoren die voor een groot deel niet hadden kunnen worden
voorzien. Haars inziens zag de Gemeenschap zich dan ook voor een uitzonderlijke
situatie geplaatst, die in het Verdrag niet specifiek was geregeld (onderdeel IV van
de considerans).
- 41.
- Bij vergelijking van de vijfde steuncode en de litigieuze beschikking blijkt derhalve,
dat deze twee handelingen dezelfde rechtsgrondslag hebben, te weten artikel 95,
eerste en tweede alinea, van het Verdrag, en afwijkingen van het algemene
steunverbod van artikel 4, sub c, van dit Verdrag invoeren. Hun werkingssfeer is
verschillend: waar de steuncode in het algemeen verwijst naar bepaalde vormen van
steunverlening die hij als verenigbaar met het Verdrag aanmerkt, wordt met de
litigieuze beschikking om uitzonderlijke redenen en eenmalig steun goedgekeurd
die in beginsel niet als verenigbaar met het Verdrag zou kunnen worden
beschouwd.
- 42.
- Zo gezien, kan verzoeksters' stelling, dat de code een bindend, uitputtend en
definitief karakter heeft, niet worden aanvaard. De code vormt immers enkel een
bindend juridisch kader voor de erin genoemde vormen van steunverlening die
verenigbaar zijn met het Verdrag. Op dit gebied voert de code een algemene
regeling in, die moet verzekeren dat alle steunmaatregelen die onder de erin
omschreven vormen van steunverlening vallen, in het kader van één en dezelfde
procedure op gelijke wijze worden behandeld. De Commissie is uitsluitend aan
deze regeling gebonden, wanneer zij in de code bedoelde steunmaatregelen toetst
op hun verenigbaarheid met het Verdrag. Zij kan dergelijke steunmaatregelen dus
niet goedkeuren bij een individuele beschikking die in strijd is met de algemene
voorschriften van de code (zie de kogellagerarresten van het Hof van 29 maart
1979, zaken NTN Toyo Bearing en ISO, beide reeds aangehaald, alsmede zaken
119/77, Nippon Seiko e.a., 120/77, Koyo Seiko e.a., en 121/77, Nachi Fujikoshi e.a.,
Jurispr. 1979, blz. 1303, 1337 resp. 1363, alsmede de reeds aangehaalde arresten
CIRFS, Walzstahl-Vereinigung en Thyssen, en Stahlwerke Peine-Salzgitter en
Hoogovens).
- 43.
- Omgekeerd kan voor steunmaatregelen die niet behoren tot de vormen van
steunverlening die ingevolge de bepalingen van de code van het steunverbod zijn
vrijgesteld, een individuele uitzondering op dit verbod worden gemaakt, indien de
Commissie in het kader van de uitoefening van de haar krachtens artikel 95 van het
Verdrag toekomende discretionaire bevoegdheid van mening is, dat die
maatregelen noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen van het
Verdrag. De steuncode heeft immers enkel tot doel, in het algemeen en onder
bepaalde voorwaarden afwijkingen van het steunverbod toe te staan ten gunste van
bepaalde, limitatief opgesomde vormen van steunverlening. Artikel 95, eerste en
tweede alinea, van het Verdrag, dat uitsluitend ziet op gevallen die niet in het
Verdrag zijn voorzien (zie arrest Nederland/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald),
verleent de Commissie niet de bevoegdheid, bepaalde vormen van steunverlening
te verbieden, daar een dergelijk verbod reeds is neergelegd in het Verdrag zelf,
namelijk in artikel 4, sub c. Steunmaatregelen die niet behoren tot de vormen van
steunverlening die de code van het steunverbod vrijstelt, blijven dus bij uitsluiting
onderworpen aan het bepaalde in artikel 4, sub c. Hieruit volgt, dat wanneer
dergelijke maatregelen niettemin noodzakelijk blijken ter verwezenlijking van de
doelstellingen van het Verdrag, de Commissie zich op artikel 95 van het Verdrag
kan beroepen teneinde aan deze onvoorziene situatie het hoofd te bieden, in
voorkomend geval door middel van een individuele beschikking (zie hiervóór,
r.o. 32-36).
- 44.
- De thans bestreden beschikking waarbij staatssteun wordt goedgekeurd om de
herstructurering van een groot openbaar ijzer- en staalconcern mogelijk te maken
valt niet binnen de werkingssfeer van de steuncode. Ingevolge deze code kan onder
bepaalde voorwaarden voor bepaalde vormen van steunverlening worden
afgeweken van het verbod op staatssteun. Deze afwijkingen hebben een algemene
strekking en gelden uitsluitend voor steun voor onderzoek en ontwikkeling, steun
ten behoeve van de milieubescherming, steun bij sluiting en regionale steun aan
staalondernemingen die geheel of gedeeltelijk gevestigd zijn op het grondgebied
van bepaalde Lid-Staten. Het is echter duidelijk, dat de bedrijfs- en
herstructureringssteun waarom het in deze zaak gaat, onder geen van deze vormen
van steunverlening valt. De door de bestreden beschikking toegestane afwijkingen
zijn bijgevolg niet onderworpen aan de in de code geformuleerde voorwaarden en
vormen derhalve een aanvulling op die code, met het oog op de verwezenlijking
van de in het Verdrag omschreven doelstellingen (zie hierna, r.o. 77-83).
- 45.
- In deze omstandigheden kan de bestreden beschikking niet worden beschouwd als
een ongerechtvaardigde afwijking van de vijfde steuncode, doch vormt zij een
handeling die, juist zoals de code, gebaseerd is op artikel 95, eerste en tweede
alinea, van het Verdrag.
- 46.
- Verzoeksters' stelling, dat de bestreden beschikking is vastgesteld om de
steunontvangende onderneming door middel van een verkapte wijziging van de
steuncode te begunstigen, is derhalve volstrekt ongegrond. De Commissie heeft
immers met de vaststelling van de steuncode niet de haar door artikel 95 van het
Verdrag verleende bevoegdheid om individuele handelingen vast te stellen teneinde
aan onvoorziene situaties het hoofd te bieden, kunnen prijsgeven. Waar de
economische situatie die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft
geleid, niet binnen de werkingssfeer van de steuncode viel, was de Commissie
gerechtigd de in geding zijnde steunmaatregelen met een beroep op artikel 95 goed
te keuren, mits zij daarbij de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling in
acht nam.
- 47.
- Aangezien verzoeksters niets hebben aangevoerd op grond waarvan kan worden
aangenomen, dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden beschikking
de steuncode heeft willen omzeilen, moet de grief inzake misbruik van bevoegdheid
worden afgewezen.
Schending van het vertrouwensbeginsel
Argumenten van partijen
- 48.
- Volgens verzoeksters is de bestreden beschikking, waarbij op grond van artikel 95
van het Verdrag de uitbetaling aan Ilva van met de steuncode onverenigbare steun
wordt goedgekeurd, in strijd met het vertrouwensbeginsel.
- 49.
- In de eerste plaats heeft de beschikking het gewettigd vertrouwen geschonden dat
de openbaarmaking van de verschillende steuncodes en de verklaringen van de
Raad en de Commissie betreffende de strikte inachtneming van die codes bij de
betrokken ondernemingen hebben gewekt. De bindende voorschriften van de code
gelden immers voor alle vormen van staatssteun in de ijzer- en staalsector. Zij
bieden de ondernemingen derhalve een juridisch kader waarbinnen deze in
redelijkheid kunnen verwachten, dat zij gelijk worden behandeld en dat in geval van
onvoorziene gebeurtenissen de voorwaarden voor de goedkeuring van
steunmaatregelen eventueel worden gewijzigd door middel van een algemene
beschikking, waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van alle betrokken
marktdeelnemers, zonder dat een of meer ondernemingen door een bijzondere
behandeling wordt bevoordeeld.
- 50.
- In de tweede plaats heeft de Commissie bij Ilva's concurrenten gewettigd
vertrouwen gewekt, door bij de goedkeuring van steunverlening aan deze
onderneming in het verleden te verklaren, dat van nieuwe steunmaatregelen geen
sprake meer zou kunnen zijn, althans niet voor zover deze onverenigbaar zouden
zijn met de voor alle ondernemingen geldende steuncode. Verzoeksters verwijzen
in dit verband naar de in de bestreden beschikking genoemde beschikking
89/218/EGKS van 23 december 1988 inzake een voornemen van de Italiaanse
regering om steun te verlenen aan de openbare ijzer- en staalsector (PB 1989, L 89,
blz. 76; hierna: beschikking 89/218), zoals gewijzigd bij de gelijknamige
beschikkingen 90/89/EGKS van 13 december 1989 (PB 1990, L 61, blz. 19) en
92/17/EGKS van 27 november 1991 (PB 1992, L 9, blz. 16). Door bovendien de
procedure van artikel 6, lid 4, van de steuncode in te leiden naar aanleiding van
steunverlening aan Ilva in 1992 (PB 1992, C 257, blz. 4) en 1993 (PB 1993, C 213,
blz. 6), en door overeenkomstig artikel 88 van het Verdrag tegen de Italiaanse
regering voorlopige maatregelen te nemen (XXIIIe Verslag over het
mededingingsbeleid, 1993, punt 491), bevestigde de Commissie, dat zij erop zou
toezien dat de steuncode strikt werd nageleefd.
- 51.
- De Commissie wijst dit betoog van de hand. Artikel 95, eerste en tweede alinea,
van het Verdrag geeft de gemeenschapsinstellingen de mogelijkheid, in geval van
onvoorziene moeilijkheden in te grijpen. Daar die moeilijkheden niet zijn te
voorzien, kan er met betrekking tot dergelijke beschikkingen geen gewettigd
vertrouwen bestaan. Zo weerspiegelt in casu de vijfde steuncode het standpunt van
de Commissie en van de Raad ten tijde van zijn vaststelling, maar sluit hij niet uit,
dat economische omstandigheden tot een andere benadering kunnen nopen (arrest
Hof van 19 september 1985, gevoegde zaken 63/84 en 147/84, Finsider,
Jurispr. 1985, blz. 2857).
- 52.
- Afgezien van de vraag, of er handelingen of verklaringen van
gemeenschapsinstellingen bestaan die gewettigd vertrouwen kunnen wekken, is
volgens de Commissie, gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak, een
dergelijk vertrouwen in verzoeksters' geval uitgesloten. Beschikking 89/218 is
immers in een vergelijkbaar geval op basis van artikel 95, eerste en tweede alinea,
van het Verdrag vastgesteld, zonder dat daarbij de destijds van kracht zijnde derdesteuncode werd gewijzigd. Zo ook is bij beschikking 92/411/EGKS van de
Commissie van 31 juli 1992, die werd vastgesteld terwijl de in casu toepasselijke
vijfde steuncode reeds van kracht was, op basis van deze bepaling de toekenning
van niet onder de code vallende steun aan staalondernemingen in Denemarken en
Nederland goedgekeurd (PB 1992, L 223, blz. 28). Verzoeksters konden dus weten,
dat een steuncode kon worden aangevuld door ad-hocbeschikkingen.
- 53.
- Volgens de Raad is op het gebied van het communautaire economisch recht het
vertrouwensbeginsel geschonden, wanneer een gemeenschapsinstelling, zonder dat
er een dwingend algemeen belang in tegengestelde zin aanwezig is, met
onmiddellijke ingang en zonder waarschuwing een specifiek te beschermen voordeel
voor de betrokken ondernemingen intrekt zonder passende overgangsmaatregelen
te nemen (arrest Gerecht van 21 februari 1995, zaak T-472/93, Campo Ebro e.a.,
Jurispr. 1995, blz. II-421, r.o. 52). Dit beginsel houdt echter niet in, dat een nieuwe
regeling nooit van toepassing zou kunnen zijn op de toekomstige gevolgen van
situaties die onder de oude regeling zijn ontstaan, met name wanneer wegens de
wijzigingen van de economische situatie een aanpassing noodzakelijk is. In casu
heeft de bestreden beschikking ook niet ertoe geleid, dat verzoeksters een te
beschermen voordeel is ontnomen. In het systeem van het EGKS-verdrag kan de
Commissie onder de in artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag neergelegde
voorwaarden beschikkingen vaststellen om niet in het Verdrag voorziene gevallen
te regelen. Met de steuncode heeft de Commissie een juridisch kader geschapen
dat het mogelijk moet maken, flexibel te reageren op de
conjunctuurschommelingen waarmee de communautaire ijzer- en staalindustrie te
maken krijgt. Ook de bestreden beschikking is vastgesteld om rekening te houden
met een wijziging van de economische situatie. De aard en het oogmerk van de
op basis van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag vastgestelde maatregelen
brengen derhalve mee, dat deze maatregelen niet een voor alle marktdeelnemers
bindend en onveranderlijk juridisch kader kunnen creëren. De steuncode heeft bij
verzoeksters dus niet het gewettigd vertrouwen kunnen wekken, dat de Commissie
geen verdere afwijkingen van het in artikel 4, sub c, neergelegde steunverbod zou
toestaan.
- 54.
- De Italiaanse Republiek betoogt, dat verzoeksters hoe dan ook niet hebben
aangetoond, dat de steuncode, al aangenomen dat hij in theorie gewettigd
vertrouwen zou kunnen wekken, ook werkelijk een dergelijk vertrouwen heeft doen
ontstaan. Zij stellen enkel, dat de bij de verzoekende vereniging aangesloten
ondernemingen beslissingen op het gebied van investeringen en herstructurering
hebben genomen en bepaalde productie-eenheden hebben gesloten, zonder
evenwel te bewijzen, dat die beslissingen op doorslaggevende wijze zijn beïnvloed
door de overtuiging, dat de Gemeenschap geen steun ten behoeve van
herstructurering zou goedkeuren, en, in het bijzonder, dat zij anders zouden zijn
uitgevallen indien het bestaan van die mogelijkheid bekend was geweest. Bovendien
konden verzoeksters aan het bestaan van de steuncode niet het vertrouwen
ontlenen, dat elke andere vorm van ingrijpen in niet in het Verdrag voorziene, doch
denkbare omstandigheden was uitgesloten. Een dergelijke uitlegging vindt geen
enkele steun in het gemeenschapsrecht. Eerdere ervaringen hebben integendeel
aangetoond, dat de toepasselijkheid van de steuncode niet in de weg staat aan
individuele goedkeuringsbeschikkingen, die ook daadwerkelijk op basis van
artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag zijn vastgesteld.
- 55.
- Ilva beklemtoont, dat verzoeksters onmogelijk staande kunnen houden, dat zij
absoluut onwetend waren van het voornemen van de Commissie om op basis van
artikel 95 van het Verdrag nieuwe subsidies goed te keuren, en dat zij er zelfs geen
idee van hadden, dat deze mogelijkheid bestond. Uit de omstandigheid dat in de
verklaring van de Raad van 25 februari 1993 van die mogelijkheid wordt gesproken,
en uit de door de Commissie genoemde eerdere gevallen blijkt, dat de goedkeuring
van de in de geding zijnde steun door de bestreden beschikking niet kan worden
beschouwd als een op zichzelf staand of onvoorzien geval, maar dat zij integendeel
paste in het kader van een duidelijk beleid, waaraan op grote schaal bekendheid
was gegeven. Zo waren alle grote Europese ondernemingen, met name dankzij de
bijeenkomsten van Eurofer, die door verzoeksters regelmatig werden bijgewoond,
op de hoogte van het voornemen van de Commissie om op basis van artikel 95 van
het Verdrag bepaalde steunmaatregelen goed te keuren.
Beoordeling door het Gerecht
- 56.
- Naar het oordeel van verzoeksters levert de bestreden beschikking een schending
van het vertrouwensbeginsel op, voor zover zij leidt tot een verstoring van de
gemeenschappelijke staalmarkt doordat zij, ondanks het uitdrukkelijke verbod op
staatssteun en het bestaan van een zeer strikte steuncode, verwarring wekt,
waardoor de industriële strategieën van ondernemingen die geen steun ontvangen,
kunnen worden ondermijnd.
- 57.
- Dit betoog berust zoals de Commissie en de aan haar zijde interveniërende
partijen terecht hebben opgemerkt op de misvatting, dat het bestaan van de
steuncode de betrokken ondernemingen garandeerde, dat geen goedkeuring zou
worden verleend aan staatssteun die niet voldeed aan de in de code neergelegde
criteria. Zoals echter reeds is vastgesteld (zie hiervóór, r.o. 38-44), heeft de
steuncode niet hetzelfde doel als de bestreden beschikking, die is vastgesteld om
het hoofd te bieden aan een uitzonderlijke situatie. Hij kon derhalve in geen geval
gewettigde verwachtingen wekken ten aanzien van de eventuele mogelijkheid om
op basis van artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag individuele
uitzonderingen op het staatssteunverbod toe te staan in een onvoorziene situatie
als die welke tot de vaststelling van de bestreden beschikkingen heeft geleid (zie
hiervóór, r.o. 40).
- 58.
- Bovendien en hoe dan ook is het vaste rechtspraak van het Hof, dat ook al is het
vertrouwensbeginsel een van de fundamentele beginselen van de Gemeenschap, de
marktdeelnemers niet mogen vertrouwen op de handhaving van een bestaande
situatie die door de gemeenschapsinstellingen, handelend krachtens hun
discretionaire bevoegdheid, kan worden gewijzigd (zie arrest van 14 februari 1990,
zaak C-350/88, Delacre e.a., Jurispr. 1990, blz. I-395, r.o. 33).
- 59.
- De goede werking van de gemeenschappelijke staalmarkt verlangt immers uiteraard
een voortdurende aanpassing, afhankelijk van de wijzigingen van de economische
situatie, en de marktdeelnemers kunnen zich niet beroepen op een verkregen recht
op de handhaving van de op een bepaald moment bestaande rechtssituatie (zie
arrest Hof van 27 september 1979, zaak 230/78, Eridania, Jurispr. 1979, blz. 2749,
r.o. 22, en arrest Campo Ebro, reeds aangehaald, r.o. 52). In het bijzonder is het
voor een voorzichtig en bezonnen handelaar in bepaalde gevallen mogelijk, de
vaststelling van bijzondere maatregelen om aan duidelijke crisissituaties het hoofd
te bieden, te voorzien, zodat er dan geen sprake is van schending van het
vertrouwensbeginsel (zie arrest Hof van 1 februari 1978, zaak 78/77, Lührs,
Jurispr. 1978, blz. 169, r.o. 6).
- 60.
- In casu is het duidelijk, dat verzoeksters, in aanmerking genomen hun zeer
belangrijke economische positie en hun lidmaatschap van het Raadgevend Comité
EGKS, hoe dan ook hadden moeten inzien, dat er een dwingende noodzaak tot
vaststelling van doeltreffende maatregelen ter bescherming van de belangen van de
Europese ijzer- en staalindustrie zou ontstaan, zodat de vaststelling van
ad-hocbeschikkingen op basis van artikel 95, eerste en tweede alinea, van het
Verdrag gerechtvaardigd zou zijn, juist zoals dat reeds herhaaldelijk was gebeurd
terwijl er een steuncode van kracht was. In dit verband verwijst de Commissie
terecht naar haar reeds aangehaalde beschikkingen 89/218 en 92/411, waarbij
buiten de destijds geldende steuncode om bepaalde staatssteunmaatregelen werden
goedgekeurd.
- 61.
- Hieruit volgt, dat de bestreden beschikking niet in strijd is met het
vertrouwensbeginsel.
Het tweede middel: schending van artikel 95 van het Verdrag
Argumenten van partijen
- 62.
- Verzoeksters stellen, dat de bestreden beschikking niet voldoet aan de voorwaarden
voor toepassing van artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag, aangezien
met de door haar goedkeurde steunmaatregelen niet een doel wordt beoogd dat
door de in de artikelen 2 tot en met 4 van het Verdrag genoemde doelstellingen
wordt gedekt, en daar die steun niet noodzakelijk is om die doelstellingen te
bereiken.
- 63.
- Het doel van de bestreden beschikking het geven van een gezonde en
economisch levensvatbare structuur aan de Italiaanse ijzer- en staalindustrie
(onderdeel IV van de considerans) behoort niet tot de in de artikelen 2, 3 en 4
van het Verdrag omschreven doelstellingen, die betrekking hebben op de
gemeenschappelijke markt en op de ijzer- en staalindustrie van de Gemeenschap
als geheel, en niet slechts op de industrie van één enkele Lid-Staat, of zelfs het
voortbestaan van één enkele onderneming (arresten Hof van 17 september 1980,
zaak 730/79, Philip Morris, Jurispr. 1980, blz. 2671, en 29 september 1987,
gevoegde zaken 351/85 en 360/85, Fabrique de fer de Charleroi en Dillinger
Hüttenwerke, Jurispr. 1987, blz. 3639). Het door de toekenning van aanzienlijke
steunbedragen laten voortbestaan van individuele ondernemingen zoals Ilva kan
immers niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het Verdrag,
wanneer de niet-gesubsidieerde ondernemingen uit andere Lid-Staten op eigen
kracht hun capaciteit moeten inkrimpen. Er zou integendeel worden bijgedragen
tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2, tweede alinea, van het
Verdrag waarin is bepaald dat de Gemeenschap moet vermijden, dat in de
economie van de deelnemende staten fundamentele en duurzame moeilijkheden
worden veroorzaakt wanneer niet-rendabele staalondernemingen van de markt
zouden verdwijnen of toch in elk geval hun overtollige capaciteit zouden inkrimpen
en hun niet-competitieve installaties zouden sluiten. De Commissie had een
dergelijk gevaar overigens enkel kunnen afwenden op basis van artikel 37 van het
Verdrag, bepalende dat indien een deelnemende staat van oordeel is, dat in een
bepaald geval een handelen of nalaten van de Commissie van dien aard is, dat
daaruit fundamentele moeilijkheden voor zijn economie ontstaan, (...) hij zich tot
de Commissie [kan] wenden, en niet op basis van artikel 95, eerste en tweede
alinea (zie arrest de Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg, reeds
aangehaald).
- 64.
- De goedkeuring van de steunverlening aan Ilva laat zich evenmin rechtvaardigen
door de in artikel 2 van het Verdrag genoemde noodzaak, de continuïteit van de
werkgelegenheid te waarborgen. De in geding zijnde steunmaatregelen maken het
enkel mogelijk, de problemen van de Italiaanse markt te verplaatsen naar de
arbeidsmarkt in andere Lid-Staten, waar in de ijzer- en staalsector tal van
arbeidsplaatsen zijn geschrapt en nog steeds worden geschrapt. Verzoeksters
bestrijden de stelling van de Commissie, dat de bestreden beschikking past in het
kader van een algemeen programma dat gericht is op capaciteitsvermindering en
op herstel van de levensvatbaarheid van de staalondernemingen. Bij de uitvoering
van een dergelijk algemeen programma dient de Commissie hoe dan ook te
verzekeren, dat niet wordt gediscrimineerd tussen de verschillende
staalondernemingen en tussen de publieke en de particuliere sector.
- 65.
- Bovendien is de aan Ilva toegekende steun in geen geval onontbeerlijk voor de
verwezenlijking van de doelen die met de bestreden beschikking zouden worden
nagestreefd. Om aan het criterium van onontbeerlijkheid en noodzakelijkheid te
voldoen, moeten de goedgekeurde steunmaatregelen met het oog op de
verwezenlijking van het nagestreefde doel de mededinging op de
gemeenschappelijke staalmarkt zo min mogelijk verstoren. De Commissie heeft
echter reeds haar goedkeuring gehecht aan steunverlening aan Ilva ten belope van
een bedrag van 10,9 miljard ECU voor de periode 1980-1985 en een bedrag van
3,25 miljard ECU in 1988 en 1989. Deze steun heeft de levensvatbaarheid van Ilva
niet kunnen herstellen. Deze eerdere gevallen van steunverlening laten zien, dat de
in geding zijnde steun, in plaats van te leiden tot een versterking van het
concurrentievermogen en tot herstel van de levensvatbaarheid van de Italiaanse
ijzer- en staalindustrie, door Ilva zou kunnen worden gebruikt om de verkoop van
haar producten tegen lage prijzen te financieren en zo haar marktaandeel te
vergroten, wat ernstige consequenties zou hebben voor het concurrentievermogen
van de niet-gesubsidieerde ondernemingen.
- 66.
- De Commissie, op alle punten ondersteund door de Italiaanse Republiek, is van
mening, dat de bestreden beschikking in overeenstemming is met artikel 95, eerste
alinea, van het Verdrag.
- 67.
- Zij stelt om te beginnen, dat die beschikking strekt tot verwezenlijking van
bepaalde van de doelstellingen die zijn omschreven in de artikelen 2 en 3 van het
Verdrag, volgens welke de Gemeenschap met name de continuïteit van de
werkgelegenheid moet waarborgen en moet vermijden, dat in de economie van de
Lid-Staten fundamentele en duurzame moeilijkheden worden veroorzaakt. Zij past
in het kader van een algemeen programma dat gericht is op
capaciteitsvermindering en op herstel van de levensvatbaarheid van de Europese
staalondernemingen. Het gaat dus niet om het voortbestaan van één enkele
onderneming in één enkele Lid-Staat, maar om het behoud van de staalindustrie
van de Gemeenschap als geheel.
- 68.
- Met het oog daarop heeft de Commissie in het kader van een veelomvattend
politiek compromis getracht, de eventueel met elkaar strijdige doelstellingen van
het Verdrag zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen. De
bestreden beschikking streeft er met name naar, de beoogde sanering van het
concern Ilva gepaard te laten gaan met een redelijke vermindering van het aantal
arbeidsplaatsen. Zo worden de gevolgen van de crisis in de Italiaanse ijzer- en
staalindustrie voor de werkgelegenheid verzacht doordat wordt vermeden, dat in
één klap meer dan 38 000 arbeidsplaatsen verdwijnen.
- 69.
- Wat vervolgens het onontbeerlijke karakter van de steun betreft, wijst de
Commissie op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, die metname verband houden met de crisissituatie, met de privatisering van Ilva en met
het feit dat in de toekomst niet opnieuw om toepassing van artikel 95 van het
Verdrag zal mogen worden verzocht.
- 70.
- Volgens de Raad is in casu aan alle voorwaarden voor toepassing van artikel 95
van het Verdrag voldaan. De bestreden beschikking is namelijk een wezenlijk
onderdeel van het herstructureringsplan en dit plan als geheel ligt in de lijn van de
doelstellingen van het Verdrag, met name van het algemene doel te vermijden,
dat in de economie van de deelnemende staten fundamentele en duurzame
moeilijkheden worden veroorzaakt (artikel 2, tweede alinea, van het Verdrag). De
Raad merkt op, dat volgens artikel 33, eerste alinea, van het Verdrag het
onderzoek door het Gerecht geen betrekking kan hebben op een beoordeling van
de toestand die voortvloeit uit de economische feiten of omstandigheden die aan
de bestreden beschikking ten grondslag liggen, behoudens in geval van misbruik van
bevoegdheid of indien de Commissie de bepalingen van het Verdrag of enige op
de uitvoering daarvan betrekking hebbende rechtsregel klaarblijkelijk heeft
miskend. In casu hebben verzoeksters niet aangetoond, dat de beoordeling door
de Commissie in de bestreden beschikking kennelijk onjuist is (zie arrest Hof van
5 oktober 1994, zaak C-280/93, Duitsland/Raad, Jurispr. 1994, blz. I-4973, r.o. 90
en 95).
- 71.
- Ilva betoogt, dat niets in artikel 2, tweede alinea, van het Verdrag steun biedt aan
de door verzoeksters verdedigde uitlegging, dat deze bepaling een onderscheid
maakt tussen een hoofddoelstelling, dat wil zeggen de meest rationele verdeling van
de productie, en bijkomende doelstellingen, zoals het waarborgen van de
continuïteit van de werkgelegenheid, en de noodzaak te vermijden, dat in de
economie van de Lid-Staten fundamentele en duurzame moeilijkheden worden
veroorzaakt. Bovendien kan de Commissie niet worden verweten, dat zij enkel die
doelstellingen van het Verdrag heeft nagestreefd, waaraan haars inziens, gelet op
de specifieke omstandigheden van het geval, voorrang moest worden gegeven,
tenzij wordt aangetoond dat zij een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.
Beoordeling door het Gerecht
- 72.
- Vooraf zij eraan herinnerd, dat, zoals reeds is vastgesteld (zie hiervóór r.o. 31-46),
de Commissie ingevolge artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag
bevoegd is haar goedkeuring te hechten aan de toekenning van staatssteun binnen
de Gemeenschap, telkens wanneer de economische situatie in de ijzer- en
staalsector de vaststelling van dit soort maatregelen noodzakelijk maakt ter
verwezenlijking van een van de doelstellingen van de Gemeenschap.
- 73.
- Aan deze voorwaarde is met name voldaan, wanneer de betrokken sector wordt
geconfronteerd met een uitzonderlijke crisissituatie. In dit verband heeft het Hof
in zijn arrest van 3 oktober 1985 (zaak 214/83, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1985,
blz. 3053, r.o. 30) gewezen op het nauwe verband dat in het kader van de
toepassing van het EGKS-Verdrag in crisistijd bestaat tussen de toekenning van
steun aan de ijzer- en staalindustrie en de van deze industrie verlangde
herstructureringsinspanningen. In het kader van deze toepassing is het aan de
Commissie om te beoordelen, of de steun die bedoeld is om de
herstructureringsmaatregelen mogelijk te maken, zich verdraagt met de
fundamentele beginselen van het Verdrag.
- 74.
- In casu wordt niet betwist, dat zich in het begin van de jaren negentig in de
Europese ijzer- en staalindustrie een plotselinge en ernstige crisis heeft voorgedaan,
veroorzaakt door een combinatie van verscheidene factoren, zoals de internationale
economische recessie, het verlies van de traditionele uitvoerkanalen, de sterk
toegenomen concurrentie van staalondernemingen uit de ontwikkelingslanden en
de snelle groei van de invoer in de Gemeenschap van ijzer- en staalproducten uit
de OPEC-landen. Tegen deze achtergrond dient in casu te worden beoordeeld, of
de in geding zijnde steunmaatregelen, zoals artikel 95, eerste en tweede alinea, van
het Verdrag vereist, noodzakelijk waren ter verwezenlijking van bepaalde
fundamentele doelstellingen van het Verdrag.
- 75.
- In onderdeel IV van de considerans van de bestreden beschikking wordt duidelijk
gezegd, dat een sanering van de ijzer- en staalsector in de betrokken Lid-Staat
wordt beoogd. Verklaard wordt, dat het geven van een gezonde en economisch
levensvatbare structuur aan de Italiaanse ijzer- en staalindustrie, bijdraagt tot
verwezenlijking van de in (...) het Verdrag vervatte doelstellingen.
- 76.
- Derhalve moet in de eerste plaats worden nagegaan, of dit oogmerk aansluit bij de
doelstellingen van het Verdrag, en in de tweede plaats, of de goedkeuring van de
in geding zijnde steunmaatregelen noodzakelijk was om die doelstellingen te
bereiken.
- 77.
- Wat in de eerste plaats de vraag betreft, of de sanering van de begunstigde
onderneming strekt tot verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag, moet
worden opgemerkt, dat uit de considerans van de bestreden beschikking duidelijk
blijkt, dat de beoogde sanering complex was en in verschillende onderdelen kon
worden opgesplitst. De betrokken steun moest de privatisering van de begunstigde
openbare onderneming, de sluiting van bepaalde installaties, de vermindering van
overtollige productiecapaciteit en een aanvaardbare vermindering van het aantal
arbeidsplaatsen vergemakkelijken (zie onderdeel II van de considerans van de
bestreden beschikking). Al deze maatregelen tezamen moesten, wanneer zij
eenmaal waren uitgevoerd, de betrokken onderneming een gezonde en rendabele
structuur geven.
- 78.
- De bestreden beschikking streeft dus een grote verscheidenheid aan doelstellingen
na, waarvan moet worden nagegaan, of zij, in de context van de crisis waarmee de
ijzer- en staalindustrie te kampen heeft (zie hiervóór, r.o. 72-74), moeten worden
gerekend tot de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstellingen,
waarnaar in de considerans van die beschikking in het bijzonder wordt verwezen.
- 79.
- Tegen deze achtergrond moet allereerst worden herinnerd aan de vaste
rechtspraak, volgens welke de Commissie, gelet op de diversiteit van de in het
Verdrag genoemde doelstellingen, tot taak heeft, die verschillende doelstellingen
voortdurend met elkaar in overeenstemming te brengen, door gebruik te maken
van haar discretionaire bevoegdheid teneinde recht te doen aan het
gemeenschappelijk belang (zie arresten Hof van 13 juni 1958, zaak 9/56, Meroni,
Jurispr. 1958, blz. 11, 43; 21 juni 1958, zaak 8/57, Groupement des hauts fourneaux
et aciéries belges, Jurispr. 1958, blz. 241, 258, en 29 september 1987, Fabrique de
fer de Charleroi en Dillinger Hüttenwerke, reeds aangehaald, r.o. 15). In het
bijzonder in het arrest Valsabbia e.a. van 18 maart 1980 (gevoegde zaken 154/78,
205/78, 206/78, 226/78-228/78, 263/78, 264/78, 31/79, 39/79, 83/79 en 85/79,
Jurispr. 1980, blz. 907) heeft het Hof verklaard (r.o. 55): Moet er in een normale
marktsituatie naar een compromis tussen de verschillende doelstellingen worden
gestreefd, temeer zal een compromis moeten worden beproefd in een crisistoestand
welke uitzonderlijke maatregelen rechtvaardigt, die een afwijking inhouden van de
normale voorschriften voor de werking van de gemeenschappelijke staalmarkt en
kennelijk bepaalde in artikel 3 omschreven doelstellingen opzij zetten, al ware het
slechts de doelstelling omschreven onder c, waarin het waken voor een zo laag
mogelijke prijsstelling verlangd wordt.
- 80.
- In casu stelt het Gerecht vast, dat de bestreden beschikking verschillende
doelstellingen van het Verdrag met elkaar in overeenstemming brengt met het oog
op de bescherming van wezenlijke belangen.
- 81.
- De rationalisering van de Europese ijzer- en staalindustrie door middel van de
sanering van bepaalde concerns, waaronder Ilva, de sluiting van verouderde of
weinig competitieve installaties, de vermindering van overcapaciteit, de privatisering
van het concern Ilva teneinde de levensvatbaarheid ervan te verzekeren, en een
zoals de Commissie het uitdrukt redelijke vermindering van het aantal
arbeidsplaatsen, waarvan in die beschikking wordt gesproken, zijn immers
maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het
Verdrag, gelet op de gevoeligheid van de ijzer- en staalsector en op het feit dat het
voortduren, of zelfs verergeren, van de crisis in de economie van de betrokken
Lid-Staat fundamentele en duurzame moeilijkheden had kunnen veroorzaken. Het
staat buiten kijf, dat deze sector in verscheidene Lid-Staten, waaronder Italië, van
wezenlijk belang is, zowel wegens de omstandigheid dat de staalinstallaties gelegen
zijn in streken die te kampen hebben met een tekort aan werkgelegenheid, als
wegens de grote economische belangen die op het spel staan. In deze
omstandigheden zouden eventuele besluiten om installaties te sluiten en
arbeidsplaatsen te schrappen, alsmede de overname van de betrokken
ondernemingen door particuliere bedrijven die uitsluitend volgens de logica van de
markt handelen, zonder steunmaatregelen van de kant van de overheid zeer
ernstige maatschappelijke problemen hebben kunnen doen ontstaan. In dit verband
moet vooral worden gedacht aan een verergering van het werkloosheidsprobleem
en aan het gevaar van het ontstaan van een zeer ernstige economische en sociale
crisissituatie.
- 82.
- In deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de bestreden beschikking,
die de genoemde moeilijkheden wil oplossen door middel van een sanering van het
ijzer- en staalconcern Ilva, onbetwistbaar ten doel heeft, de continuïteit van de
werkgelegenheid te waarborgen en te vermijden, dat in de economie van de
deelnemende staten fundamentele en duurzame moeilijkheden worden
veroorzaakt, zoals artikel 2, tweede alinea, van het Verdrag verlangt. Bovendien
streeft zij de in artikel 3 omschreven doelstellingen na, betreffende, onder meer,
het handhaven van omstandigheden, welke de ondernemingen aansporen tot het
vergroten en verbeteren van hun produktiemogelijkheden (onder d), en het
bevorderen van een regelmatige uitbreiding en modernisering van de produktie,
alsmede [van] een verbetering van de kwaliteit, met dien verstande, dat elke
bescherming tegen concurrerende industrieën (...) is uitgeschakeld (onder g). Zij
beoogt immers de Europese ijzer- en staalindustrie te rationaliseren, met name
door middel van de definitieve sluiting van verouderde of weinig competitieve
installaties, zoals in Bagnoli, en de onherroepelijke vermindering van de
productiecapaciteit voor bepaalde producten (bijvoorbeeld te Taranto in Italië),
teneinde aan de bestaande overcapaciteit het hoofd te bieden (zie artikel 2 van de
bestreden beschikking). Samen met de andere vijf individuele
goedkeuringsbeschikkingen van dezelfde datum vormt zij derhalve een onderdeel
van een algemeen programma voor duurzame herstructurering van de ijzer- en
staalsector en voor vermindering van de productiecapaciteit in de Gemeenschap
(zie hiervóór, r.o. 4-6). Met de in geding zijnde steun wordt dan ook niet beoogd,
het loutere voortbestaan van de begunstigde onderneming te verzekeren hetgeen
in strijd zou zijn met het gemeenschappelijk belang doch haar levensvatbaarheid
te herstellen op een wijze waarbij de gevolgen van de steun voor de mededinging
tot een minimum worden beperkt en waarbij wordt toegezien op het in acht nemen
van eerlijke mededingingsregels, vooral wat de voorwaarden voor de privatisering
van het concern Ilva betreft.
- 83.
- Hieruit volgt, dat de bestreden beschikking overeenkomstig de doelstellingen van
het Verdrag gericht is op bescherming van het gemeenschappelijk belang.
Verzoeksters' stelling, dat die beschikking niet strekt tot verwezenlijking van die
doelstellingen, moet bijgevolg van de hand worden gewezen.
- 84.
- Nu is vastgesteld, dat de bestreden beschikking de doelstellingen van het Verdrag
nastreeft, moet in de tweede plaats worden nagegaan, of zij ook noodzakelijk was
om die doelstellingen te verwezenlijken. Gelijk het Hof heeft gepreciseerd in zijn
arrest Duitsland/Commissie van 3 oktober 1985 (reeds aangehaald, r.o. 30), kan de
Commissie in geen geval toestaan dat staatssteun wordt verleend die niet
onontbeerlijk is voor het bereiken van de in het Verdrag gestelde doelen en tot
concurrentievervalsing op de gemeenschappelijke staalmarkt kan leiden.
- 85.
- In dit verband moet worden beklemtoond, dat luidens artikel 33, eerste alinea, van
het Verdrag het onderzoek door het Hof van Justitie (...) geen betrekking (...) kan
hebben op een beoordeling van de toestand die voortvloeit uit economische feiten
of omstandigheden, met het oog op welke toestand de beschikkingen zijn gegeven
of de aanbevelingen zijn gedaan, tenzij de Commissie het verwijt wordt gemaakt,
dat zij haar bevoegdheden heeft misbruikt of de bepalingen van het Verdrag of
enige op de uitvoering daarvan betrekking hebbende rechtsregel klaarblijkelijk
heeft miskend.
- 86.
- Op het gebied van staatssteun heeft het Hof steeds verklaard, dat de Commissie
beschikt over een discretionaire bevoegdheid, waarvan de uitoefening een afweging
van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een
communautair kader (arresten Hof van 17 september 1980, Philip Morris, reeds
aangehaald, r.o. 24, en 15 juni 1993, zaak C-225/91, Matra, Jurispr. 1993,
blz. I-3203, alsmede arrest Gerecht van 13 september 1995, gevoegde zaken
T-244/93 en T-468/93, TWD, Jurispr. 1995, blz. II-2265).
- 87.
- In het kader van het onderhavige middel, waarbij het gaat om een ingewikkelde
economische en technische beoordeling, moet de toetsing door het Gerecht
overeenkomstig vaste rechtspraak dus beperkt blijven tot het onderzoek van de
materiële juistheid van de feiten en van het ontbreken van kennelijk verkeerde
beoordelingen (zie arresten Gerecht van 22 oktober 1996, zaak T-266/94,
Skibsværftsforeningen e.a., Jurispr. 1996, blz. II-1399, r.o. 170; 15 juli 1994, zaak
T-17/93, Matra Hachette, Jurispr. 1994, blz. II-595, r.o. 104, en 8 juni 1995, zaak
T-9/93, Schöller, Jurispr. 1995, blz. II-1611, r.o. 140).
- 88.
- Tot staving van hun stelling, dat de aan Ilva toegekende steun niet noodzakelijk
was, beklemtonen verzoeksters dat, gelet op de ervaringen uit het verleden en de
in de ijzer- en staalsector bestaande overcapaciteit, elke poging om de
levensvatbaarheid van die onderneming door middel van de toekenning vanstaatssteun te herstellen, gedoemd is te mislukken, met ernstige consequenties voor
de mededinging.
- 89.
- Verzoeksters voeren echter niets aan op grond waarvan kan worden aangenomen,
dat de Commissie een kennelijke fout heeft gemaakt bij haar beoordeling van de
noodzaak van de in geding zijnde steunmaatregelen en, in het bijzonder, van hun
vermogen om de sanering van de betrokken onderneming te vergemakkelijken.
- 90.
- De op de enkele ondoeltreffendheid van eerdere steunmaatregelen gebaseerde
bewering, dat de in geding zijnde steunmaatregelen vermoedelijk niet tot de
verwachte resultaten zullen leiden, is niets anders dan een louter speculatieve en
hypothetische anticipatie. Een poging om de in het verleden behaalde resultaten
te projecteren naar de toekomst, zonder een grondig onderzoek van de specifieke
voorwaarden die in de bestreden beschikking worden opgelegd met het oog op de
verwezenlijking van een herstructurering van de begunstigde onderneming, die de
levensvatbaarheid van die onderneming moet verzekeren, kan immers geen bewijs
van schending van het Verdrag door de Commissie opleveren.
- 91.
- Het Gerecht stel bovendien vast, dat, anders dan verzoeksters beweren, uit de
ontstaansgeschiedenis en uit de motivering van de bestreden beschikking blijkt, dat
aan de beschikking een grondige analyse ten grondslag ligt van de huidige
crisissituatie in de Europese ijzer- en staalindustrie en van de meest geschikte
middelen om aan die crisis het hoofd te bieden. De Commissie had een
onafhankelijke deskundige aangesteld, de heer Braun, die primair tot taak had, een
overzicht op te stellen van de plannen voor sluiting van staalondernemingen, en
wiens rapport op 29 januari 1993 werd gepresenteerd. Dit rapport, dat door de
Commissie is overgelegd, bevestigde de gegevens die waren vervat in de
mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement van
23 november 1992 (zie hiervóór, r.o. 4). Bovendien blijkt uit het dossier, dat de
Commissie, bijgestaan door externe deskundigen, het herstructureringsplan dat
samenhing met de door de betrokken Lid-Staat voorgenomen steunmaatregelen,
zeer nauwkeurig heeft onderzocht vanuit het gezichtspunt of hiermee de
levensvatbaarheid van de begunstigde onderneming kon worden hersteld
(onderdeel III van de considerans van de bestreden beschikking).
- 92.
- Bovendien blijkt uit de mededelingen die de Commissie de Raad heeft doen
toekomen in de loop van de procedure die tot de vaststelling van de bestreden
beschikking heeft geleid, dat eerstgenoemde instelling de voorwaarden voor de
levensvatbaarheid van de betrokken onderneming grondig heeft onderzocht. Met
name hoofdstuk 2 van mededeling SEC(93) 2089 def. van de Commissie aan de
Raad en aan het Raadgevend Comité EGKS van 15 december 1993 (verzoek om
instemming van de Raad en raadpleging van het Comité van de EGKS
overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag) bevat een analytische beschrijving van
het perspectief op levensvatbaarheid van de ondernemingen (ILP en AST) die door
de privatisering van het concern Ilva zullen ontstaan (punten 2.5 en 2.6), zoals deze
door de Raad zijn aanvaard, alsmede een verwijzing naar de activiteit van een
onafhankelijke deskundige, belast met de identificatie van warmwalsinstallaties die
voor sluiting in aanmerking komen zonder dat de levensvatbaarheid van de nieuwe
ondernemingen, met name ILP en AST, in gevaar wordt gebracht (ibidem,
punt 2.9). Blijkens het betrokken document heeft de deskundige, wat de mogelijke
sluitingen en capaciteitsverminderingen betreft, zes verschillende opties in
aanmerking genomen, waarvan de tweede door de Italiaanse regering is gekozen.
Deze tweede optie wordt omschreven als volgt: het uit bedrijf nemen van één van
de vier verwarmingsovens in walserij nr. 1 te Taranto en van één van de drie ovens
in de plaatwalserij alsmede de volledige sluiting van de installaties te Bagnoli
(ibidem, punt 2.9). Op basis hiervan heeft de Commissie geoordeeld, dat ILP en
AST levensvatbaar zouden zijn. Zich baserend op het criterium, dat een
staalonderneming levensvatbaar wordt indien haar rendement tussen 1 en 1,5 %
van de omzet van het eigen vermogen ligt (ibidem, punt 3.3.2., blz. 19), heeft zij
in het bijzonder beklemtoond, dat de winst van ILP naar verwachting 1,4 à 1,5 %
van de omzet zou bedragen, zelfs indien haar financiële lasten zouden stijgen. Met
betrekking tot de productieniveaus die moeten worden gehaald om de
levensvatbaarheid van ILP en AST niet in gevaar te brengen, bevatten de
punten 2.5 en 2.6 van het betrokken document (blz. 6-9) een economische analyse
van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, wil uiterlijk tegen het einde van
1996 een bevredigende situatie worden bereikt. Aan de hand hiervan is de inhoud
van artikel 2 van de bestreden beschikking vastgesteld.
- 93.
- Verzoeksters' argumenten betreffende de gevolgen van de bestreden beschikking
voor de mededinging ontberen eveneens iedere grond. Verzoeksters houden
namelijk geen rekening met de voorzorgsmaatregelen die de Commissie in de
bestreden beschikking heeft getroffen om de levensvatbaarheid van Ilva te
verzekeren, in het bijzonder door het schuldenprobleem van deze onderneming op
te lossen (zie onderdeel II van de considerans van de bestreden beschikking) en er
tegelijkertijd voor te zorgen, dat de financiële herstructureringsmaatregelen tot het
absoluut noodzakelijke beperkt blijven, zodat zij de voorwaarden waaronder het
handelsverkeer in de Gemeenschap plaatsvindt niet zodanig veranderen, dat het
gemeenschappelijk belang wordt geschaad, met name gezien de huidige
moeilijkheden op de staalmarkt (onderdeel IV van de considerans van de bestreden
beschikking). In dit verband stelt het Gerecht vast, dat de Commissie, teneinde te
vermijden dat de steunontvangende onderneming een oneerlijk voordeel krijgt ten
opzichte van andere ondernemingen in de sector, in de bestreden beschikking in
het bijzonder erop toeziet, dat in het begin de netto financiële lasten van die
onderneming niet minder dan 3,5 % van de jaaromzet (3,2 % voor AST) bedragen,
wat volgens deze instelling die op dit punt niet door verzoeksters wordt
weersproken het huidige gemiddelde voor staalondernemingen in de
Gemeenschap is. Meer in het algemeen worden in artikel 2 van de bestreden
beschikking een aantal voorwaarden gesteld die moeten waarborgen, dat de
financieringssteun tot het absoluut noodzakelijke beperkt blijft. Gelet op dit een en
ander kan het betoog waarmee verzoeksters willen aantonen, dat in de huidige
situatie van overcapaciteit de in geding zijnde steunmaatregelen uitsluitend tot
gevolg zouden hebben, dat de steunontvangende onderneming haar producten
tegen lagere prijzen kon verkopen, daarmee nadeel berokkenend aan haar
concurrenten, niet worden aanvaard.
- 94.
- Verzoekster hebben derhalve niets aangevoerd op grond waarvan kan worden
aangenomen, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt
door te oordelen, dat de in geding zijnde steunmaatregelen, met daaraan
verbonden de in de bestreden beschikking opgelegde voorwaarden, noodzakelijk
waren om bepaalde doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.
- 95.
- Hieruit volgt, dat de bestreden beschikking niet onwettig is wegens schending van
de voorwaarden voor toepassing van artikel 95, eerste en tweede alinea, van het
Verdrag.
Het derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel
Argumenten van partijen
- 96.
- Verzoeksters betogen, dat de bestreden beschikking de begunstigde onderneming
niet een toereikende vermindering van haar staalproductie oplegt. Zij bestrijden het
standpunt van de Commissie, dat de aan Ilva opgelegde verplichting om haar
productiecapaciteit met 2 miljoen ton per jaar te verminderen, een toereikende
tegenprestatie is voor de toekenning van de in geding zijnde steun en voor de
mededingingsdistorsies die hierdoor kunnen worden veroorzaakt.
- 97.
- Zij verwijten de Commissie met name, bij de bepaling van de omvang van de
capaciteitsvermindering te zijn uitgegaan van het criterium dat in andere zaken
van steunverlening aan staalbedrijven werd toegepast. De Commissie had huns
inziens rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden van het geval,
waaronder met name de rentabiliteit van de installaties van de steunontvangende
onderneming, de herstructureringsinspanningen die deze onderneming had gedaan
voordat zij steun ontving, de essentiële omstandigheid dat zij al eerder steun had
ontvangen en de wijze waarop zij deze had gebruikt, en, ten slotte, haar aandeel
in de overtollige productiecapaciteit. Bij toepassing van deze criteria had de
steunontvangende onderneming moeten worden verplicht tot een
capaciteitsvermindering van veel meer dan 2 miljoen ton per jaar als tegenprestatie
voor de in geding zijnde steun.
- 98.
- Het is volgens verzoekster hoe dan ook zo, dat indien de Commissie hetzelfde
criterium had toegepast als bij de goedkeuring van de steunverlening aan de Oost-Duitse ondernemingen, de door Ilva te realiseren capaciteitsvermindering ongeveer
3 miljoen ton had moeten bedragen.
- 99.
- Bovendien had de Commissie bij de aan Ilva opgelegde capaciteitsvermindering de
eerdere sluitingen buiten beschouwing moeten laten, aangezien deze in Ilva's
geval telkens de tegenprestatie waren geweest voor al eerder ontvangen steun.
- 100.
- Voorts moet de stelling van de Commissie, dat bij de bepaling van de omvang van
de capaciteitsvermindering moet worden uitgegaan van de maximaal mogelijke
productie (MMP), van de hand worden gewezen. Toepassing van dit criterium zal
namelijk niet leiden tot een daadwerkelijke vermindering van de productie van de
steunontvangende onderneming, terwijl dit volgens verzoeksters de enige manier
is waarop de door de steunverlening veroorzaakte mededingingsdistorsies kunnen
worden gecompenseerd. In casu zou de capaciteit voor warmgewalste producten
met veel meer dan 4 miljoen ton moeten worden verminderd, wil die
capaciteitsvermindering enig effect op de markt hebben, aangezien Ilva's capaciteit
momenteel minstens 4 miljoen ton boven haar werkelijke productie ligt.
- 101.
- In dit verband merken verzoeksters op, dat de bestreden beschikking nog niet eens
de door de Commissie verlangde capaciteitsvermindering van 2 miljoen ton
garandeert. Die vermindering omvat namelijk de sluiting van de staalfabriek te
Bagnoli, waar de productie sedert medio 1992 stilligt (zie de mededeling van de
Commissie aan de Raad van 15 december 1993, blz. 22 en 23), alsmede de
capaciteitsvermindering van 1,7 miljoen ton te Taranto, waar de officiële capaciteit
(3,5 miljoen ton) veel groter is dan de feitelijke productie (circa 2 miljoen ton).
- 102.
- De Commissie bestrijdt alle door verzoeksters aangevoerde argumenten. De in casu
verlangde capaciteitsvermindering, die ongeveer 750 000 ton per jaar voor elk
miljard ECU aan steun bedraagt, acht zij passend. Bovendien zijn de andere
zaken van steunverlening aan staalbedrijven, waarvan de Commissie melding
maakt in haar mededeling aan de Raad van 15 december 1993, bij de vijf andere
beschikkingen goedgekeurd, die op dezelfde dag als de bestreden beschikking op
basis van artikel 95 van het Verdrag zijn vastgesteld. Die beschikkingen vormen
samen met de bestreden beschikking het geheel van maatregelen waartoe destijds
ter vergemakkelijking van de herstructurering van de ijzer- en staalindustrie werd
besloten. Van de 5,5 miljoen ton aan capaciteitsvermindering waartoe die zes
beschikkingen de betrokken ondernemingen verplichten, komen er 2 miljoen ton
voor rekening van Ilva.
- 103.
- In casu heeft de Commissie met name rekening gehouden met de bijzondere
situatie van het concern Ilva. Zij heeft niet alleen de te realiseren
capaciteitsvermindering in aanmerking genomen, maar ook andere factoren die van
gebied tot gebied in de Gemeenschap verschillen, zoals de vóór 1981 gedane
herstructureringsinspanningen, de door de crisis in de ijzer- en staalindustrie
veroorzaakte regionale en sociale problemen, de technische ontwikkeling en de
aanpassing van de ondernemingen aan de marktomstandigheden.
- 104.
- In deze context kan de Commissie niet worden verweten, dat zij geen rekening
heeft gehouden met de eerder aan Ilva toegekende steun. Verzoeksters hebben tot
staving van hun beweringen niets aangevoerd op grond waarvan kan worden
aangenomen, dat Ilva die eerdere steun oneigenlijk heeft gebruikt.
- 105.
- Ilva beklemtoont, dat de Commissie in casu beoordelingscriteria heeft toegepast die
vergelijkbaar zijn met die waarvan zij in de overige gevallen van steunverlening is
uitgegaan. De zes beschikkingen van 12 april 1994 voldoen namelijk alle aan
dezelfde vereisten, streven dezelfde doelstellingen na en zijn in overeenstemming
met dezelfde beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het algemene plan voor
herstructurering van de ijzer- en staalindustrie in de Gemeenschap. De aan Ilva
opgelegde capaciteitsverminderingen zijn niet meer dan het gevolg van een
bijzonder strikte en strenge toepassing van die criteria. Ofschoon de Commissie er
niet voor hoeft te zorgen, dat er een precieze relatie tussen de
capaciteitsverminderingen en het steunbedrag bestaat, heeft zij toch zoveel mogelijk
getracht zich te houden aan een constante van 750 000 ton capaciteitsvermindering
voor elk miljard ECU aan uitgekeerde steun. Ilva bestrijdt ook verzoeksters'
stelling, dat de in de bestreden beschikking opgelegde capaciteitsvermindering in
de praktijk geen gevolgen zal hebben voor de gemeenschappelijke staalmarkt. De
huidige situatie zou namelijk rechtvaardigen, dat de fabriek te Bagnoli zonder al
te grote moeilijkheden weer in bedrijf wordt gesteld, terwijl het argument als zou
de Commissie bij de bepaling van het aantal te sluiten installaties te Taranto
rekening hebben gehouden met de capaciteitsverminderingen die reeds waren
gerealiseerd als tegenprestatie voor eerdere investeringen, ongegrond is, aangezien
de tweede verwarmingsoven te Taranto nog operationeel is en het besluit om deze
te ontmantelen, belangrijke gevolgen zal hebben voor de staalmarkt.
Beoordeling door het Gerecht
- 106.
- In het kader van dit middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel stellen
verzoeksters, zakelijk weergegeven, dat de capaciteitsverminderingen waartoe de
bestreden beschikking de steunontvangende onderneming verplicht als
tegenprestatie voor de economische voordelen die de toekenning van de steun voor
haar meebrengt, en voor de daardoor veroorzaakte distorsies van de mededinging,
ontoereikend zijn.
- 107.
- Volgens artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag moeten de beschikkingen die de
Commissie vaststelt om het hoofd te bieden aan situaties die niet in het Verdrag
zijn voorzien, in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 5 van het
Verdrag, volgens hetwelk de Commissie bij het vervullen van haar taak zo weinig
mogelijk rechtstreeks ingrijpt. Deze bepaling moet worden gezien als een
verwijzing naar het evenredigheidsbeginsel (vgl. de conclusie van advocaat-generaal
Roemer bij het arrest van het Hof van 4 april 1960, zaak 31/59, Acciaieria e
Tubificio di Brescia, Jurispr. 1960, blz. 157, 193).
- 108.
- Met betrekking tot staatssteun heeft het Hof in zijn arrest Duitsland/Commissie
(reeds aangehaald) verklaard, dat de Commissie niet kan toestaan dat steun wordt
verleend die tot concurrentievervalsing op de gemeenschappelijke markt voor ijzer
en staal [kan] leiden (r.o. 30). In dezelfde lijn heeft het in zijn arrest van 13 juni
1958 (zaak 15/57, Compagnie des hauts fourneaux de Chasse, Jurispr. 1958,
blz. 165, 198) gezegd, dat deze instelling verplicht is met de nodige omzichtigheid
op te treden en eerst in te grijpen na zorgvuldig de verschillende in het geding
zijnde belangen tegen elkander te hebben afgewogen, waarbij zij voor zover
mogelijk de schade, welke haar optreden voorzienbaar aan derden toe zou
kunnen brengen, moet beperken.
- 109.
- Het is bovendien vaste rechtspraak, dat de Commissie op het betrokken gebied
over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt, in overeenstemming met de
haar toegekende politieke verantwoordelijkheid (zie arrest Hof van 26 juni 1990,
zaak C-8/89, Zardi, Jurispr. 1990, blz. I-2515, r.o. 11). Bijgevolg kan aan de
rechtmatigheid van een door de Commissie vastgestelde beschikking slechts afbreuk
worden gedaan, wanneer deze beschikking kennelijk ongeschikt is ter bereiking
van het door de Commissie ermee nagestreefde doel, of in geen verhouding staat
tot dat doel (zie arresten Hof van 11 juli 1989, zaak 265/87, Schräder, Jurispr. 1989,
blz. 2237, r.o. 22, en 9 juli 1985, zaak 179/84, Bozzetti, Jurispr. 1985, blz. 2301).
- 110.
- In casu moet derhalve in het licht van de aangehaalde rechtspraak worden
nagegaan, of de Commissie de steunontvangende onderneming in de bestreden
beschikking passende sluitingen en capaciteitsverminderingen heeft opgelegd bij
wijze van tegenprestatie voor de goedgekeurde steun.
- 111.
- Daartoe zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof niet van
een precieze kwantitatieve relatie tussen de steunbedragen en de omvang van de
capaciteitsvermindering behoeft te blijken (zie arrest Duitsland/Commissie, reeds
aangehaald, r.o. 33). Voor de vaststelling van de exacte omvang van de goed te
keuren steun moet integendeel niet alleen rekening worden gehouden met het
aantal tonnen capaciteitsvermindering, doch ook met andere factoren die van
gebied tot gebied in de Gemeenschap verschillen, zoals bij voorbeeld de [eerder]
gedane herstructureringsinspanningen, de door de crisis in de ijzer- en staalindustrie
veroorzaakte regionale en sociale problemen, de technische ontwikkeling en de
aanpassing van de ondernemingen aan de marktomstandigheden (ibidem, r.o. 34).
De beoordeling door de Commissie kan bijgevolg niet uitsluitend op basis van
economische criteria worden getoetst. De Commissie mag bij de uitoefening van
de haar krachtens artikel 95 van het Verdrag toekomende discretionaire
bevoegdheid rekening houden met een grote verscheidenheid aan politieke,
economische of sociale overwegingen.
- 112.
- In casu blijkt bij onderzoek van zowel de motivering en de inhoud van het
dispositief van de bestreden beschikking, als de context waarin zij is vastgesteld, dat
de Commissie de steunontvangende onderneming als tegenwicht voor de steun
passende voorwaarden heeft opgelegd, teneinde bij te dragen tot de
herstructurering van de gehele ijzer- en staalsector en tot vermindering van de
capaciteit, terwijl zij daarbij tegelijkertijd rekening heeft gehouden met de met de
goedkeuring van die steun nagestreefde economische en sociale doelstellingen (zie
hiervóór, r.o. 81).
- 113.
- Uit de onderdelen V en VI van de considerans van de bestreden beschikking blijkt
namelijk, dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel in acht heeft genomen. Zo
verklaart zij in onderdeel V: Om de gevolgen voor de mededinging tot een
minimum te beperken, is het van belang dat de openbare ondernemingen in de
Italiaanse ijzer- en staalindustrie in hoge mate bijdragen tot de structurele
aanpassingen die in deze sector nog noodzakelijk zijn, door als tegenprestatie voor
de (...) steun hun capaciteit te reduceren. En in onderdeel VI: Het verlenen van
bedrijfssteun moet tot het absolute minimum beperkt worden. In overeenstemming
hiermee verlangt zij in artikel 2 van de beschikking, dat de productiecapaciteit voor
warmgewalste eindproducten in Taranto met 1,7 miljoen ton per jaar wordt
verminderd door middel van de sloop van bepaalde verwarmingsovens of met
0,5 miljoen ton per jaar door de sloop van andere installaties, die tot het tijdstip
van Ilva's privatisering dit soort producten hebben vervaardigd en eigendom zijn
van de nieuwe eigenaar van ILP en dat de installaties in Bagnoli volledig worden
gesloten. Volgens de door de Commissie verstrekte gegevens, volgens welke de
sluiting van de fabriek te Bagnoli die over een maximumproductiecapaciteit van
1,25 miljoen ton beschikte slechts goed was voor 0,3 miljoen ton
capaciteitsvermindering, bedroeg de aldus verlangde totale capaciteitsvermindering
2 miljoen ton per jaar. Deze vermindering is, gelet op de economische en sociale
situatie in de ijzer- en staalsector van de betrokken Lid-Staat, niet kennelijk
onevenredig, in aanmerking genomen de totale capaciteitsvermindering van
19 miljoen ton, die de Commissie in het kader van haar algemene programma voor
herstructurering van de Europese ijzer- en staalindustrie, waarvan de bestreden
beschikking een onderdeel is, gerealiseerd wenst te zien.
- 114.
- Met name de argumenten die verzoeksters hebben aangevoerd om aan te tonen,
dat de in de bestreden beschikking opgelegde capaciteitsverminderingen niet
passend zijn, moeten van de hand worden gewezen. Dienaangaande stelt het
Gerecht in de eerste plaats vast, dat de in de bestreden beschikking gespecificeerde
capaciteitsverminderingen niet bepaalde verminderingen omvatten die reeds zouden
zijn opgelegd in de eerdere beschikkingen waarbij de toekenning van steun aan Ilva
werd goedgekeurd. Verzoeksters' beweringen op dit punt worden ontkracht door
de nauwkeurige en gedetailleerde gegevens die de Commissie heeft verstrekt met
betrekking tot de soorten producten en de installaties die ingevolge de eerdere
beschikkingen het voorwerp waren van capaciteitsverminderingen, en met
betrekking tot de daadwerkelijke verwezenlijking van die verminderingen onder
haar toezicht. Wanneer verzoeksters wijzen op de uitbreiding van Ilva's
productiecapaciteit na de investeringen die dit concern in de voorgaande jaren
heeft gedaan in Taranto en Novi Ligure, houden zij geen rekening met het feit dat
beschikking 89/218, waarbij de toekenning van steun aan Ilva was goedgekeurd,
deze onderneming niet verbood dergelijke investeringen te doen. Bovendien en hoe
dan ook vormde de modernisering van de installaties in Novi Ligure slechts het
tegenwicht voor een overeenkomstige capaciteitsvermindering, zoals uit de door de
Commissie verstrekte en door verzoeksters niet betwiste informatie blijkt. In deze
omstandigheden kan niet worden betoogd, dat de Commissie, door in de bestreden
beschikking niet een met die investeringen overeenkomende extra
capaciteitsvermindering op te leggen, een kennelijke beoordelingsfout heeft
gemaakt.
- 115.
- De stelling, dat de Commissie in de bestreden beschikking rekening had moeten
houden met de eerder aan Ilva uitgekeerde steun, kan evenmin worden aanvaard.
De goedkeuring voor die steun werd immers in andere omstandigheden verleend
en ook aan die goedkeuring was, zoals gezegd, destijds een verplichting tot
capaciteitsvermindering verbonden. In casu kon en hoefde de bestreden beschikking
uitsluitend een capaciteitsvermindering op te leggen die passend was gelet op het
door haar goedgekeurde steunbedrag en op haar doel.
- 116.
- In de tweede plaats kan verzoeksters' betoog, dat de in casu opgelegde
capaciteitsverminderingen onevenredig zijn omdat daarbij geen rekening is
gehouden met de eerdere herstructureringsinspanningen van Ilva, haar rentabiliteit
en haar aandeel in de overtollige productiecapaciteit van de ijzer- en staalindustrie,
niet worden aanvaard. In de eerste plaats immers moet de gestelde uitbreiding van
de productiecapaciteit voor ruwstaal op de Italiaanse markt, zoals blijkt uit het
dossier, voor een belangrijk deel worden toegerekend aan de in Italië gevestigde
grote particuliere staalbedrijven en niet aan de openbare onderneming Ilva, en in
de tweede plaats heeft Ilva overeenkomstig beschikking 89/218 tussen 1980 en 1986
met name haar productiecapaciteit voor ruwijzer en staal met 5,78 miljoen ton per
jaar verminderd. Bovendien en hoe dan ook gaat verzoeksters' stelling, dat de
verplichting tot capaciteitsvermindering uitsluitend op de door de steunmaatregelen
begunstigde ondernemingen moet rusten en dat daarbij rekening moet worden
gehouden met hun rentabiliteit, terwijl de andere ondernemingen, zolang hun
economische situatie het toelaat, een overcapaciteit in stand kunnen houden,
voorbij aan het eigenlijke doel van de bestreden beschikking. De toekenning van
de litigieuze steun is immers niet uitsluitend bedoeld om de vermindering van de
totale overtollige productiecapaciteit te vergemakkelijken, doch beoogt ook de
levensvatbaarheid van Ilva te herstellen, teneinde in de specifieke context van het
onderhavige geval bepaalde economische en sociale prioriteiten na te streven. Bij
de bepaling van de omvang van de in de bestreden beschikking aan Ilva opgelegde
capaciteitsverminderingen moest derhalve niet uitsluitend rekening worden
gehouden met de noodzaak, dat deze onderneming als tegenprestatie voor de steun
in hoge mate zou bijdragen tot de structurele aanpassingen in de ijzer- en
staalsector, maar ook met de met het herstel van haar levensvatbaarheid verband
houdende eisen.
- 117.
- In de derde plaats kan tegen deze achtergrond verzoeksters' stelling, dat bij de
bepaling van de omvang van de capaciteitsvermindering had moeten worden
uitgegaan van de daadwerkelijke productie van de steunontvangende onderneming
en niet van haar maximaal mogelijke productie, evenmin worden aanvaard. Gelijk
de Commissie beklemtoont, is immers in een door overcapaciteit gekenmerkte
situatie de door een onderneming geproduceerde hoeveelheid hoofdzakelijk
afhankelijk van de conjunctuurontwikkeling. Zij weerspiegelt dus eerder de
marktsituatie dan de productiecapaciteit van die onderneming. Alleen de
maximumproductiecapaciteit die door de betrokken onderneming snel en tegen
weinig kosten kan worden gemobiliseerd vormt een constante waarde, die het
mogelijk maakt de capaciteit waarover de onderneming daadwerkelijk beschikt,
onafhankelijk van de conjunctuurschommelingen te beoordelen. Bovendien heeft,
anders dan verzoeksters stellen, een vermindering van die
maximumproductiecapaciteit gevolgen voor de markt, voor zover de gesloten
installaties niet langer beschikbaar zijn, met name wanneer andere installaties
uitvallen of in geval van een toename van de vraag.
- 118.
- Om al deze redenen kan verzoeksters' betoog, dat de in casu opgelegde
capaciteitsverminderingen moeten worden vergeleken met die welke werden
opgelegd in andere beschikkingen, betreffende, bijvoorbeeld, in het voormalige
Oost-Duitsland gevestigde ondernemingen, niet worden aanvaard, aangezien de
capaciteitsverminderingen worden bepaald door de specifieke situatie op de
betrokken markt. Verzoeksters geven niet alleen niet aan, welke andere
beschikkingen zij precies bedoelen, maar zeggen ook niets over de betrokken
sector, noch over de situatie van de ondernemingen waarom het in die
beschikkingen gaat. Bovendien zijn, zoals reeds is vastgesteld, de enige precieze
argumenten die verzoeksters hebben aangevoerd ten betoge, dat de bijzondere
situatie van de Italiaanse openbare ijzer- en staalindustrie aanzienlijk grotere
capaciteitsverminderingen zou hebben gerechtvaardigd dan die welke volgens de
bestreden beschikking moeten worden gerealiseerd, niet steekhoudend.
- 119.
- Het middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel is mitsdien ongegrond.
Het vierde middel: schending van het discriminatieverbod
Argumenten van partijen
- 120.
- Volgens verzoeksters is de bestreden beschikking in strijd met het
discriminatieverbod van artikel 4, sub b, van het Verdrag, volgens hetwelk
maatregelen of praktijken, die een discriminatie tussen producenten, tussen kopers
of tussen verbruikers inhouden, verboden zijn. In zijn arrest van 24 februari 1987
(zaak 304/85, Falck, Jurispr. 1987, blz. 871, r.o. 27) heeft het Hof beslist, dat
hoewel elke steuninterventie kan leiden tot bevoordeling van de ene onderneming
ten opzichte van de andere, de Commissie niettemin geen steun mag goedkeuren
die een kennelijke discriminatie tussen de publieke en de particuliere sector zou
kunnen veroorzaken. Toekenning van die steun zou dan immers zodanige distorsies
van de mededinging teweegbrengen dat het gemeenschappelijk belang erdoor wordt
geschaad.
- 121.
- De bestreden beschikking schendt het discriminatieverbod in tweeërlei opzicht: zij
leidt tot ongelijke behandeling van bepaalde ondernemingen die zich in dezelfde
situatie als Ilva bevinden, en tot ongelijke behandeling van de particuliere sector
ten opzichte van de publieke sector, waartoe Ilva behoort. In het bijzonder Thyssen
Stahl, Preussag Stahl en de overige bij de Duitse Wirtschaftsvereinigung Stahl
aangesloten ondernemingen, alsmede de Hoogovens Groep, die alle een beduidend
kleinere overcapaciteit hebben dan Ilva, worden op ongerechtvaardigde wijze
gediscrimineerd door de beschikking waarbij de toekenning van steun aan
laatstgenoemde onderneming wordt goedgekeurd. Hetzelfde geldt voor de gehele
particuliere sector, daar de overeenkomstig artikel 95, eerste en tweede, van het
Verdrag goedgekeurde steun in de praktijk uitsluitend ten goede komt aan
openbare ondernemingen.
- 122.
- Ilva's bewering, dat het arrest van het Gerecht het bestaande evenwicht tussen de
posities van de verschillende steunontvangende ondernemingen niet aan het
wankelen zou mogen brengen, is volgens verzoeksters kennelijk onjuist. Ilva zou
namelijk niet worden gediscrimineerd, indien het Gerecht de bestreden beschikking
nietig verklaarde en indien de overige beschikkingen in stand bleven. Er is geen
gelijkheid in onrechtmatigheid, noch bestaat er een recht op gelijke onwettige
behandeling.
- 123.
- De Commissie, ondersteund door de Italiaanse Republiek, beklemtoont om te
beginnen, dat elk besluit inzake de omvang van de steun tot de bevoegdheid van
de Lid-Staten behoort, die de Commissie in kennis moeten stellen van de inhoud
van een dergelijk besluit. De Commissie heeft enkel na te gaan, of de belangen van
de Gemeenschap over het geheel genomen veilig zijn gesteld, en of met de
voorgenomen steunmaatregelen de verwezenlijking van de doelstellingen van het
Verdrag wordt nagestreefd, zonder dat daarbij de mededinging wordt vervalst. In
casu draagt de bestreden beschikking onbetwistbaar bij tot de herstructurering van
de Europese ijzer- en staalindustrie in haar totaliteit, daar zij een onderdeel vormt
van een algemeen plan en zeer strikte voorwaarden stelt op het punt van de
privatisering van Ilva en de sluiting van bepaalde installaties. Zo gezien, kan er
geen sprake zijn van discriminatie tussen Ilva en de overige concurrerende
staalondernemingen of tussen de particuliere ijzer- en staalsector en de openbare
staalondernemingen. Overigens kunnen ook sluitingen door particuliere
staalondernemingen aanleiding geven tot financiële steunmaatregelen. In het
bijzonder hebben verscheidene ondernemingen, waaronder de drie verzoeksters, via
Eurofer verzocht om goedkeuring voor de totstandbrenging van
gemeenschappelijke financiële voorzieningen met het oog op de uitvoering van
programma's voor de individuele stillegging van productiecapaciteit, welke
goedkeuring hun is verleend bij beschikking 94/6/EGKS van de Commissie van
21 december 1993 tot goedkeuring van gemeenschappelijke financiële
voorzieningen met het oog op de uitvoering van programma's voor de individuele
stillegging van productiecapaciteit van de communautaire ijzer- en staalindustrie
voor zware profielen, bandstaal en warmgewalst breedband alsmede kwartoplaat
(PB 1994, L 6, blz. 30).
- 124.
- Volgens de Raad is de bestreden beschikking niet in strijd met het
discriminatieverbod. Uit de door verzoeksters in dit verband aangevoerde
argumenten blijkt namelijk geenszins, dat die beschikking heeft geleid tot een
verschil in behandeling tussen Ilva en verzoeksters, dat niet objectief
gerechtvaardigd zou zijn.
- 125.
- Volgens Ilva kan pas worden gesteld, dat steunontvangende ondernemingen anders
worden behandeld dan hun concurrenten, indien wordt aangetoond dat tegenover
het aldus aan hen toegekende voordeel niet een uit het oogpunt van het
gemeenschappelijk belang passende tegenprestatie staat. In casu nu stond
tegenover de in geding zijnde steun een passende compensatie in de vorm van
financiële herstructurering, capaciteitsvermindering en privatisering.
Beoordeling door het Gerecht
- 126.
- Luidens artikel 4, aanhef en sub b, van het Verdrag worden maatregelen of
praktijken, die een discriminatie tussen producenten (...) inhouden, als zijnde
onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en dus binnen
de Gemeenschap verboden beschouwd.
- 127.
- Volgens vaste rechtspraak is er sprake van discriminatie, wanneer vergelijkbare
situaties op verschillende wijze worden behandeld en daardoor bepaalde
handelaren in verhouding tot andere worden benadeeld, zonder dat dit onderscheid
in behandeling door het bestaan van objectieve verschillen van een zeker gewicht
wordt gerechtvaardigd (zie arrest Hof van 15 januari 1985, zaak 250/83, Finsider,
Jurispr. 1985, blz. 131, r.o. 8). In het bijzonder op het gebied van steun aan ijzer-
en staalondernemingen heeft het Hof vastgesteld, dat er sprake is van ongelijkheid
van behandeling en dus van discriminatie, wanneer een goedkeuringsbeschikking
uiteenlopende voordelen meebrengt voor staalondernemingen die zich in dezelfde
situatie bevinden, of gelijke voordelen voor ondernemingen die zich in zeer
verschillende situaties bevinden (arrest Duitsland/Commissie, reeds aangehaald,
r.o. 36).
- 128.
- Het probleem van de discriminatie op steungebied tussen de publieke en de
particuliere sector in het kader van het EGKS-Verdrag is aan de orde geweest in
het eerder aangehaalde arrest Falck. Na te hebben beklemtoond, dat de
verantwoordelijkheid voor de toekenning van de steun in eerste instantie bij de
betrokken regering ligt, preciseerde het Hof in verband met de rol van de
Commissie terzake, dat hoewel elke steuninterventie kan leiden tot bevoordeling
van de ene onderneming ten opzichte van de andere, de Commissie niettemin geen
steun mag goedkeuren die een kennelijke discriminatie tussen de publieke en de
particuliere sector zou kunnen veroorzaken. Toekenning van die steun zou dan
immers zodanige distorsies van de mededinging teweegbrengen dat het
gemeenschappelijk belang erdoor wordt geschaad (r.o. 27).
- 129.
- Om uit te maken, of de thans bestreden beschikking discriminatie oplevert, moet
worden nagegaan, of zij de steunontvangende onderneming anders behandelt dan
zij zou hebben gedaan met andere ondernemingen die zich in dezelfde situatie
bevinden, dan wel of zij zodanige distorsies van de mededinging teweegbrengt, dat
het gemeenschappelijk belang erdoor wordt geschaad.
- 130.
- Daartoe moet allereerst worden opgemerkt, dat verzoeksters geen enkel argument
aanvoeren ten bewijze, dat de in geding zijnde steun door de Commissie gunstiger
is behandeld dan vergelijkbare andere staatssteun die bij deze instelling is
aangemeld (zie hiervóór, r.o. 118). Zij voeren ook helemaal niets aan op grond
waarvan kan worden aangenomen, dat de bestreden beschikking een zodanige
vervalsing van de mededingingsvoorwaarden teweegbrengt, dat het
gemeenschappelijk belang erdoor wordt geschaad, en daardoor kennelijke
discriminaties ten nadele van met name particuliere ondernemingen veroorzaakt.
- 131.
- Gelijk de Italiaanse regering stelt, kan bovendien noch uit de context waarin de
beschikking is vastgesteld, noch uit de beschikking zelf worden afgeleid, dat zij op
doorslaggevende wijze is beïnvloed door de omstandigheid dat de betrokken
onderneming een openbare onderneming was, en dat zij dus in het geval van
particuliere ondernemingen anders zou zijn geweest. Bovendien was het de
Commissie niet toegestaan, de betrokken steun met een beroep op het openbare
karakter van de onderneming te weigeren, omdat zij zich anders schuldig zou
maken aan schending van het beginsel van gelijke behandeling van openbare en
particuliere ondernemingen.
- 132.
- Voorts zij eraan herinnerd dat, zoals reeds is vastgesteld (zie hiervóór,
r.o. 112-121), de aan de begunstigde onderneming toegekende voordelen evenredig
zijn aan de nagestreefde doelstellingen, met name dankzij de in ruil voor deze
voordelen aan de onderneming opgelegde verplichting tot capaciteitsvermindering.
Bovendien zijn de door de bestreden beschikking veroorzaakte distorsies van de
mededinging tot het absoluut noodzakelijke beperkt (zie hiervóór, r.o. 93) en
worden zij gerechtvaardigd door het doel van deze beschikking het herstel van
een gezonde en rendabele structuur van de steunontvangende onderneming
waarvan is vastgesteld dat het verenigbaar is met het Verdrag (zie hiervóór,
r.o. 77-83). Ten slotte is in artikel 1, lid 3, van de beschikking bepaald, dat de
steun niet voor oneerlijke mededingingspraktijken mag worden gebruikt. Ingevolge
artikel 6, lid 1, van de bestreden beschikking kan de Commissie in geval van
schending van een van die verplichtingen eisen, dat de uitkering van de steun wordt
opgeschort of reeds uitgekeerde steun wordt teruggevorderd.
- 133.
- In deze omstandigheden stelt het Gerecht vast, dat de Commissie in het
gemeenschappelijk belang heeft gehandeld, door de verschillende in geding zijnde
belangen te wegen en door te verzekeren dat wezenlijke economische en sociale
belangen worden beschermd, daarbij tegelijkertijd nadelige consequenties voor
andere marktdeelnemers vermijdend in de mate waarin voorwerp en doel van de
bestreden beschikking dit mogelijk maakten.
- 134.
- Deze analyse is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof, dat in zijn
arrest Valsabbia (reeds aangehaald) heeft verklaard: Weliswaar is de Commissie
krachtens artikel 3 van het Verdrag verplicht in het gemeenschappelijk belang te
handelen; dat wil evenwel niet zeggen dat haar het belang van allen gelijkelijk voor
ogen heeft te staan, immers haar rol brengt niet mede dat zij slechts zou mogen
optreden als daardoor aan niemands belang afbreuk wordt gedaan. Integendeel, zij
heeft bij haar handelen de onderscheiden belangen te wegen en, indien de te
nemen beschikking zulks redelijkerwijs gedoogt, te vermijden dat er nadelige
consequenties aan verbonden zijn. De Commissie kan, in het algemeen belang, naar
de eis der omstandigheden van haar beschikkingsbevoegdheid gebruik maken,
desnoods ten nadele van bepaalde particulieren belangen (r.o. 49).
- 135.
- Mitsdien kan verzoeksters stelling, dat de bestreden beschikking een schending van
het discriminatieverbod oplevert, niet worden aanvaard.
Het vijfde middel: schending van de motiveringsverplichting
Argumenten van partijen
- 136.
- Verzoeksters menen, dat de bestreden beschikking in een aantal opzichten in strijd
is met de in artikel 15 van het Verdrag geformuleerde motiveringsverplichting.
- 137.
- In de eerste plaats bevat de bestreden beschikking geen enkele motivering waar het
gaat om de mogelijkheid voor de Commissie om de betrokken steun, die
onverenigbaar is met de geldende steuncode, buiten de door deze code ingestelde
voorwaarden en procedures om goed te keuren.
- 138.
- In de tweede plaats geeft de Commissie in de bestreden beschikking niet aan,
welke van de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag genoemde doelstellingen zij
met de goedkeuring van de steunverlening aan Ilva nastreeft.
- 139.
- In de derde plaats heeft de Commissie evenmin op bevredigende wijze
gemotiveerd, waarom de goedgekeurde steun onontbeerlijk zou zijn in de zin van
's Hofs rechtspraak betreffende de voorwaarden voor toepassing van artikel 95,
eerste en tweede alinea, van het Verdrag. Zij gaat voorbij aan het feit dat in het
verleden aan Ilva herhaaldelijk aanzienlijke steunbedragen zijn toegekend onder
de voorwaarde, dat deze onderneming binnen een bepaalde termijn dankzij een
herstructureringsprogramma haar levensvatbaarheid zou herstellen, en dat Ilva die
verplichting nooit is nagekomen.
- 140.
- Ten slotte heeft de Commissie in de bestreden beschikking niet aangegeven,
waarom een capaciteitsvermindering van 2 miljoen ton per jaar als tegenprestatie
voor een steunbedrag van 2,6 miljard ECU redelijk en toereikend zou zijn.
Bovendien staat nergens in de beschikking vermeld, dat de Commissie de gevolgen
van de steun voor de mededinging en het gevaar van discriminatie van andere
staalondernemingen heeft onderzocht.
- 141.
- De Commissie, ondersteund door de Italiaanse Republiek, herinnert eraan, dat de
omvang van de motiveringsverplichting afhankelijk is van de aard van de in geding
zijnde handeling en van de context waarin deze is vastgesteld (zie bijvoorbeeld
arrest Hof van 11 januari 1973, zaak 13/72, Nederland/Commissie, Jurispr. 1973,
blz. 27). In casu is de motivering toereikend, zowel wegens de algehele context van
de bestreden beschikking als wegens het feit dat verzoeksters betrokken zijn
geweest bij de beschouwingen van de Commissie ten aanzien van de
herstructurering van de ijzer- en staalindustrie in de Gemeenschap.
Beoordeling door het Gerecht
- 142.
- Luidens artikel 5, tweede alinea, vierde streepje, van het Verdrag maakt de
Gemeenschap de beweegredenen voor haar handelingen openbaar. Artikel 15,
eerste alinea, preciseert: De beschikkingen, aanbevelingen en adviezen van de
Commissie worden met redenen omkleed en vermelden de adviezen, welke zij
verplicht heeft ingewonnen. Uit deze bepalingen en uit de algemene beginselen
van het EGKS-Verdrag blijkt, dat de Commissie door haar vastgestelde algemene
of individuele beschikkingen met redenen dient te omkleden, ongeacht de gekozen
rechtsgrondslag.
- 143.
- Volgens vaste rechtspraak moet de motivering aangepast zijn aan de aard van de
betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft
verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de
belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen
kennen en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet
noodzakelijk, dat alle relevante gegevens, feitelijk en rechtens, in de motivering
worden gespecificeerd. Bij de beoordeling van de motivering van een handeling
moet niet alleen acht worden geslagen op de tekst ervan, maar ook op haar context
en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arresten
Hof van 29 februari 1996, zaak C-56/93, België/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-723,
en 22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen, reeds aangehaald, r.o. 230). Bovendien
dient toetsing aan het motiveringsvereiste plaats te vinden met inachtneming van,
onder meer, het belang dat de adressaten of andere betroffenen in de zin van
artikel 33, tweede alinea, EGKS-Verdrag, bij een toelichting kunnen hebben
(arrest Hof van 19 september 1985, gevoegde zaken 172/83 en 226/83, Hoogovens
Groep, Jurispr. 1985, blz. 2831, r.o. 24).
- 144.
- In casu moeten de verschillende grieven die verzoeksters hebben aangevoerd in
verband met de door hen gestelde ontoereikende motivering van de bestreden
beschikking, achtereenvolgens worden onderzocht. Wat in de eerste plaats de
redenen betreft waarom de Commissie van mening was, dat zij bevoegd was de in
geding zijnde steunmaatregelen buiten de bepalingen van de steuncode om op basis
van artikel 95, eerste en tweede alinea, van het Verdrag goed te keuren, moet
worden vastgesteld, dat de beschikking in de onderdelen I en IV van de
considerans een toereikende motivering bevat, waarin duidelijk en omstandig wordt
uiteengezet, dat de Gemeenschap zich, gelet op de sterke verslechtering van de
situatie op de staalmarkt en gezien de ernstige moeilijkheden die zich in
verscheidene Lid-Staten, waaronder Italië, in deze sector hadden voorgedaan, in
een onvoorziene situatie bevond, die een beroep op genoemd artikel
rechtvaardigde.
- 145.
- Wat in de tweede plaats de redenen betreft waarom de Commissie van oordeelwas, dat de in geding zijnde steunmaatregelen, waarmee het herstel van de
levensvatbaarheid van de betrokken onderneming werd beoogd, bijdroegen tot de
verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag, moet worden beklemtoond,
dat die redenen worden uiteengezet in onderdeel IV van de considerans en ook in
andere onderdelen daarvan naar voren komen. Meer bepaald blijkt uit
onderdeel IV, dat volgens de Commissie wegens de ernstige problemen waarmee
de ijzer- en staalsector, in casu in Italië, sedert medio 1990 te kampen heeft, de
sanering van Ilva moet worden geacht in overeenstemming te zijn met de in de
artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstellingen. Aangezien de zowel
economische als sociale gevolgen van het herstel van Ilva's levensvatbaarheid voor
de ijzer- en staalsector van de betrokken Lid-Staat in de in de beschikking
omschreven crisisperiode evident waren, kan het feit dat niet uitdrukkelijk wordt
gespecificeerd, welke van de in de artikelen 2 en 3 omschreven doelstellingen
precies worden nagestreefd, niet als een motiveringsgebrek worden beschouwd.
Bovendien preciseert de Commissie in de onderdelen V en VI van de considerans,
dat de bestreden beschikking vooral beoogt bij te dragen tot een structurele
aanpassing van de sector door middel van capaciteitsverminderingen. Zij
beklemtoont ook, dat één van de doelstellingen van de verschillende door haar
opgelegde voorwaarden is, dat de gevolgen van de steun voor de mededinging tot
een minimum worden beperkt. In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel,
dat de bestreden beschikking voldoende gemotiveerd was om verzoeksters in staat
te stellen, de door haar nagestreefde doelstellingen van het Verdrag te
identificeren, en om te beoordelen of de sanering van Ilva met die doelstellingen
in overeenstemming was.
- 146.
- Wat in de derde plaats de vraag betreft, of de in geding zijnde steunmaatregelen
tot een sanering van de steunontvangende onderneming konden leiden, stelt het
Gerecht vast, dat de bestreden beschikking, met name in onderdeel II van haar
considerans, de verschillende onderdelen van het ondersteunde
herstructureringsplan vermeldt en daarmee duidelijk aangeeft, met welke middelen
Ilva's levensvatbaarheid volgens de Commissie moet worden hersteld. Daaruit blijkt
duidelijk, dat het herstel van Ilva's levensvatbaarheid wordt nagestreefd door
middel van de privatisering van het concern, de belangrijkste doelstelling van de
steun, en door middel van een nieuw reorganisatieprogramma, hoofdzakelijk
bestaande in een opsplitsing van de kernactiviteiten van het concern in twee nieuwe
vennootschappen volgens een in de beschikking aangegeven plan.
- 147.
- Bovendien preciseert de Commissie in de bestreden beschikking (onderdeel III van
de considerans), dat zij in het kader van haar onderzoek van het door de Italiaanse
regering aangemelde herstructureringsplan dezelfde criteria heeft toegepast als zij
bij de vorige herstructurering van de ijzer- en staalindustrie in de Gemeenschap
had opgelegd. Die criteria moesten daarom wel bekend zijn bij de betrokken
marktdeelnemers en bij verzoeksters in het bijzonder. In deze omstandigheden
heeft de Commissie, door de hoofdelementen van het betrokken
herstructureringsplan te vermelden, in de bestreden beschikking rechtens
genoegzaam de redenen uiteengezet waarom de in geding zijnde steunmaatregelen
het haars inziens mogelijk zouden maken, dat Ilva een gezonde en levensvatbare
structuur werd gegeven.
- 148.
- Hieruit volgt, dat, anders dan verzoeksters stellen, uit de bestreden beschikking
duidelijk de redenen blijken waarom de Commissie van mening was, dat met de in
geding zijnde steunmaatregelen anders dan het geval was met de in de periode
1988-1991 aan Ilva toegekende steun de nagestreefde doelstellingen zouden
kunnen worden bereikt. In onderdeel II van de considerans van de beschikking
maakt de Commissie overigens een balans op van die eerdere steun, die het
mogelijk moest maken onder normale marktomstandigheden en in het kader van
strikte tenuitvoerlegging van het plan en stringent management te zorgen voor een
levensvatbare onderneming. Zij wijst erop, dat Ilva het beoogde doel ondanks een
aanzienlijke herstructureringsinspanning niet heeft bereikt en sedert 1991 tekorten
is blijven accumuleren. In onderdeel IV van de considerans van de beschikking
brengt de Commissie die situatie in verband met de sterke verslechtering van de
toestand op de staalmarkt sedert medio 1990, om de vaststelling van de bestreden
beschikking overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag te rechtvaardigen.
- 149.
- Wat de motivering van de bestreden beschikking op het punt van de
levensvatbaarheid van de begunstigde onderneming betreft, is bovendien veel
aanvullende informatie te vinden in het dossier. De Commissie heeft met name
de volledige tekst overgelegd van haar mededeling van 15 december 1993 aan de
Raad [doc. SEC(93) 2089 def.], waarbij zij verzocht om instemming van de Raad
overeenkomstig artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag. Deze mededeling, die
voor een deel de inhoud van een eerdere mededeling van 10 november 1993
[doc. SEC(93) 1745 def.] herhaalt, bevat een grondige analyse van de voorwaarden
voor de levensvatbaarheid van de steunontvangende onderneming (zie hiervóór,
r.o. 92).
- 150.
- In de vierde plaats ten slotte moet ook de grief van de hand worden gewezen, dat
de motivering ontoereikend is op het punt van de vraag, of de als tegenwicht voor
de steun opgelegde capaciteitsverminderingen passend zijn, en op het punt van de
beperking van de door de steun veroorzaakte mededingingsdistorsies. Zoals reeds
is vastgesteld (zie hiervóór, r.o. 93 en 113), zijn deze aspecten in de bestreden
beschikking uitvoerig onderzocht.
- 151.
- Uit alle voorgaande overwegingen volgt, dat de bestreden beschikking niet onwettig
is wegens een ontoereikende motivering.
Het zesde middel: onregelmatigheid van de besluitvormingsprocedure
- 152.
- Dit middel bestaat uit twee onderdelen. Verzoeksters stellen in de eerste plaats, dat
de bestreden beschikking afwijkt van de tekst waarmee de Raad had ingestemd, en
in de tweede plaats, dat bij de vaststelling ervan de bij de artikelen 97 en volgende
van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna:
EER-overeenkomst) ingestelde procedure is miskend.
Afwijking van de tekst waarmee de Raad had ingestemd
Argumenten van partijen
- 153.
- Verzoeksters stellen, dat de bestreden beschikking niet in overeenstemming is met
het eenstemmig advies van de Raad. De datum 30 juni 1994 als uiterste datum
waarop Ilva de aan haar opgelegde capaciteitsverminderingen en sluitingen van
installaties zou moeten hebben gerealiseerd, die werd genoemd in de mededeling
van 15 december 1993, waarop het advies van de Raad is gebaseerd, komt niet
terug in het dispositief van de bestreden beschikking. Hij wordt enkel in de
considerans van de beschikking genoemd als één van de elementen van het door
de Italiaanse regering voorgelegde herstructureringsprogramma.
- 154.
- De Commissie bestrijdt, dat de bestreden beschikking afwijkt van de tekst waarmee
de Raad had ingestemd. De datum 30 juni 1994 wordt weliswaar in het dispositief
van de beschikking niet met zoveel woorden genoemd, maar in de beschikking
wordt met klem gewezen op de noodzaak van inachtneming van het
herstructureringsprogramma, waarnaar wordt verwezen in de achtste alinea van
onderdeel II van de considerans, waarin die datum wordt vermeld. Volgens de
rechtspraak van het Hof nu is de motivering een essentieel bestanddeel van een
rechtshandeling (zie arrest Hof van 23 februari 1988, zaak 131/86, Verenigd
Koninkrijk/Raad, Jurispr. 1988, blz. 905, r.o. 37).
- 155.
- Ilva beklemtoont, dat de door de Raad vastgestelde uiterste datum voor de sluiting
van de betrokken installaties voorkomt in de considerans van de beschikking. Deze
datum is door haar in acht genomen, zodat niet kan worden ontkend, dat
vermelding ervan in de considerans van de beschikking volstaat om het
nagestreefde doel te verwezenlijken.
Beoordeling door het Gerecht
- 156.
- Verzoeksters menen, dat de bestreden beschikking is vastgesteld in strijd met de
door artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag dwingend voorgeschreven
instemming van de Raad, daar de datum 30 juni 1994 als uiterste datum waarop
Ilva de voorgeschreven capaciteitsvermindering te Taranto zou moeten hebben
gerealiseerd, is opgenomen in de mededeling van de Commissie van 15 december
1993 (punt 3.3.4., blz. 24), waarop het advies van de Raad van 22 december 1993
is gebaseerd, maar niet terugkomt in het dispositief van de bestreden beschikking,
doch enkel in de considerans ervan (onderdeel II, achtste alinea).
- 157.
- Niet betwist wordt, dat de datum 30 juni 1994 voorkwam in het programma voor
de reorganisatie en privatisering van het concern Ilva, dat in september 1993 door
het Instituto nazionale per la ricostruzione industriale (IRI) werd goedgekeurd en
door de Italiaanse regering bij brief van 13 december 1993 aan de Commissie ter
kennis werd gebracht (zie onderdeel II van de considerans van de betrokken
beschikking). Evenmin wordt betwist, dat die datum werd genoemd in punt 3.3.4
op blz. 24 van de mededeling van de Commissie aan de Raad van 15 december
1993, op basis waarvan de Raad zijn instemming verleende, en dat hij niet
voorkomt in het dispositief van beschikking 94/259, doch uitsluitend in de
considerans ervan (onderdeel II).
- 158.
- Artikel 95 bepaalt weliswaar, dat de beschikking van de Commissie moet worden
gegeven met instemming van de Raad, bij eenstemmigheid bepaald, maar schrijft
niet voor, hoe de Commissie aan die instemming moet komen. Met name blijkt niet
duidelijk, of de Commissie de Raad een ontwerpbeschikking dient voor te leggen.
De Commissie pleegt sedert de jaren zestig aldus te werk te gaan, dat zij de Raad
een mededeling voorlegt waarin de belangrijkste elementen van het nationale
steunprogramma en de hoofdlijnen van de voorgenomen actie vermeld staan. De
procedure die in verband met de vaststelling van de beschikking betreffende Ilva
is gevolgd, is met deze gedragslijn in overeenstemming.
- 159.
- Verzoeksters maken geen bezwaar tegen de praktijk die erin bestaat, dat aan de
Raad een mededeling in plaats van een ontwerpbeschikking wordt voorgelegd. Zij
betogen enkel, dat een belangrijk element uit de aan de Raad voorgelegde
mededeling niet is overgenomen in het dispositief van de bestreden beschikking.
- 160.
- Deze grief zou enkel tot nietigverklaring van de bestreden beschikking wegens
schending van wezenlijke vormvoorschriften kunnen leiden, indien de Raad zijn
instemming zou hebben onthouden zo hij op de hoogte was geweest van het feit
dat de Commissie de datum 30 juni 1994 zou vermelden in de considerans en niet
in het dispositief van de beschikking die zij ging vaststellen (zie arresten Hof van
21 maart 1990, zaak C-142/87, België/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-959, en
22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen, reeds aangehaald, r.o. 243).
- 161.
- De Raad zelf stelt evenwel, dat hij bepaalde voorwaarden voor de toekenning van
de steun heeft gepreciseerd, waarmee de Commissie (...) rekening heeft gehouden,
en dat de door de Commissie getroffen maatregelen zijn volledige steun hadden.
- 162.
- Het Gerecht leidt hieruit af, dat de instemming van de Raad betrekking had op de
essentie van het voorstel van de Commissie, waarbij deze instelling een zekere mate
van vrijheid werd gelaten ten aanzien van de exacte vorm waarin de uiteindelijke
beschikking zou worden gegoten. In het dispositief van de bestreden beschikking
(artikelen 1, lid 1, 4, lid 1, en 6) wordt gewezen op de absolute noodzaak om te
voldoen aan het herstructureringsprogramma dat is omschreven in onderdeel II van
de considerans van de beschikking, waarin de datum 30 juni 1994 met zoveel
woorden wordt genoemd. In deze omstandigheden kan niet staande worden
gehouden, dat de bestreden beschikking op een wezenlijk punt afwijkt van wat de
Raad had goedgekeurd.
- 163.
- Hieruit volgt, dat beschikking 94/259 niet onwettig is wegens afwijking van de tekst
waarmee de Raad had ingestemd.
Schending van artikel 97 van de EER-overeenkomst
Argumenten van partijen
- 164.
- Verzoeksters stellen, dat de Commissie in strijd heeft gehandeld met de
besluitvormingsprocedure zoals omschreven in de artikelen 97 en volgende van de
EER-overeenkomst, die onder meer verlangen dat de betrokken
overeenkomstsluitende partij de overige overeenkomstsluitende partijen inlicht over
de wijzigingen van haar interne wetgeving, en dat het Gemengd Comité van de
EER oordeelt dat de gewijzigde wetgeving geen afbreuk doet aan de goede werking
van de overeenkomst. De verplichting om die procedure in acht te nemen, vloeit
voort uit artikel 27 van de EER-overeenkomst juncto artikel 5 van protocol 14 van
deze overeenkomst. Daar deze bepalingen een integrerend bestanddeel van het
gemeenschapsrecht vormen en de gemeenschapsorganen bij de uitoefening van de
hun verleende discretionaire bevoegdheid binden, levert schending ervan volgens
verzoeksters misbruik van bevoegdheid op.
- 165.
- Volgens de Commissie is de verwijzing naar de artikelen 97 en volgende van de
EER-overeenkomst misplaatst. In de eerste plaats gaat het bij de bestreden
beschikking niet om een geval van wijziging van wetgeving. In de tweede plaats
kunnen verzoeksters geen individuele rechten ontlenen aan een eventuele
schending van de in de EER-overeenkomst neergelegde procedurevoorschriften.
Hoe dan ook kan op een eventuele schending van die procedurevoorschriften enkel
een beroep worden gedaan in het kader van de EER en niet in verband met het
onderhavige geding.
Beoordeling door het Gerecht
- 166.
- De bepalingen van de EER-overeenkomst waarop verzoeksters zich beroepen,
bevatten procedurevoorschriften die de betrekkingen tussen de
overeenkomstsluitende partijen in het kader van die overeenkomst betreffen, bij
schending waarvan een speciale toezicht- (artikelen 108 e.v. EER-overeenkomst)
en geschillenbeslechtingsregeling (artikelen 111 e.v. EER-overeenkomst) geldt.
Zonder dat behoeft te worden onderzocht, of het standpunt van de Commissie, dat
verzoeksters geen individuele rechten kunnen ontlenen aan een eventueleschending van de in de EER-Overeenkomst neergelegde procedurevoorschriften,
juist is, kan worden volstaan met vast te stellen, dat de vaststelling van de bestreden
beschikking duidelijk niet een geval van wijziging van de gemeenschapswetgeving
in de zin van de artikelen 97 en 99, lid 1, van de EER-Overeenkomst is, daar het
hier een individuele en niet een algemene handeling betreft.
Het zevende middel: schending van de rechten van de verdediging
Argumenten van partijen
- 167.
- Verzoeksters zijn van mening, dat bij de vaststelling van de bestreden beschikking
de rechten van de verdediging zijn geschonden. Ofschoon dit in artikel 95 van het
Verdrag niet met zoveel woorden is bepaald, had de Commissie de
belanghebbenden in de gelegenheid moeten stellen, in het kader van een
consultatieprocedure hun opmerkingen te maken, of had zij toch op zijn minst de
bij haar ingediende verzoeken om goedkeuring van steun in het Publikatieblad
moeten bekendmaken in plaats van te volstaan met de mededeling, dat zij een
procedure inleidde tegen Ilva. Gelet op 's Hofs rechtspraak betreffende artikel 93,
lid 2, EG-Verdrag (zie onder meer arrest van 14 november 1984, zaak 323/82,
Intermills, Jurispr. 1984, blz. 3809, r.o. 15-18), vloeit een dergelijke verplichting
voort uit de algemene beginselen van procesrecht. Dit is ook de reden waarom
artikel 6, lid 4, van de steuncode bepaalt, dat de Commissie, alvorens vast te stellen
dat een steunmaatregel onverenigbaar is met het Verdrag, de belanghebbenden in
de gelegenheid dient te stellen hun opmerkingen te maken. Deze verplichting moet
a fortiori gelden in gevallen die niet door de steuncode worden gedekt.
- 168.
- Verzoeksters bestrijden het standpunt van de Commissie, dat zij wegens het
uitzonderlijke karakter van een ad-hocbeschikking in de zin van artikel 95 van het
Verdrag niet verplicht was, Ilva's concurrenten voor de vaststelling van de
beschikking te horen. Zij achten dit standpunt onverenigbaar met het
rechtsstaatbeginsel en in strijd met vaste rechtspraak van het Hof. Bovendien
volstaat het huns inziens niet, dat de belanghebbende partijen indirect via Eurofer
of in het kader van het Raadgevend Comité EGKS kennis krijgen van het feit dat
een goedkeuringsprocedure is ingeleid. In de eerste plaats was in casu de via
Eurofer verkregen informatie niet van dien aard, dat de belanghebbenden zich een
goed beeld konden vormen van de details van de zaak, en in de tweede plaats
hebben individuele ondernemingen geen reële mogelijkheid om in het Raadgevend
Comité EGKS hun eigen standpunt naar voren te brengen.
- 169.
- De Commissie, ondersteund door de Italiaanse Republiek, wijst op het ontbreken
van voorschriften inzake het horen van concurrenten in het kader van
ad-hocbeschikkingen ex artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag. Gelet op het
uitzonderlijke karakter van dergelijke beschikkingen, lijkt hiervoor evenmin 's Hofs
rechtspraak inzake artikel 93, lid 2, EG-Verdrag te gelden. Er is ook geen sprake
van schending van de in artikel 6 van de steuncode neergelegde
procedurevoorschriften. Wanneer de Commissie voornemens is een negatieve
beschikking inzake steunvoornemens vast te stellen, omdat deze onverenigbaar zijn
met artikel 4, sub c, van het Verdrag, dan moet de in de bepalingen van de code
omschreven procedure worden ingeleid. Komt de Commissie daarentegen met
instemming van de Raad en na raadpleging van het Raadgevend Comité EGKS tot
de conclusie, dat een steunmaatregel overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag
moet worden goedgekeurd, dan gelden de procedurevoorschriften van dit artikel,
dat niet bepaalt dat concurrenten vooraf moeten worden gehoord. Volgens de
Commissie hebben verzoeksters hoe dan ook voldoende gelegenheid gehad zich uit
te spreken in alle fasen van de procedure, waarvan zij het verloop hebben kunnen
volgen via Eurofer en in hun hoedanigheid van lid van het Raadgevend Comité
EGKS, dat ingevolge artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag moet worden
geraadpleegd. Uit de notulen van de bijeenkomsten van het Raadgevend Comité
EKGS blijkt, dat de meeste verzoeksters een vertegenwoordiger hadden in het
Raadgevend Comité, waarvan sommigen zich over het steunvoornemen hebben
uitgesproken.
Beoordeling door het Gerecht
- 170.
- De bestreden beschikking is vastgesteld op basis van artikel 95, eerste en tweede
alinea, van het Verdrag. Volgens deze bepalingen moet de Raad zijn instemming
verlenen en dient het Raadgevend Comité EGKS te worden geraadpleegd. Aan de
adressaten van de beschikkingen en de belanghebbende partijen wordt niet het
recht verleend om te worden gehoord. Artikel 6, lid 4, van de vijfde steuncode
voorziet daarentegen wél in een dergelijk recht, voor zover het bepaalt: Indien de
Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te
maken, vaststelt dat een steunmaatregel niet verenigbaar is met het bepaalde in
deze beschikking, stelt zij de betrokken Lid-Staat van haar beslissing in kennis.
Deze bepaling kwam voor in alle voorgangers van de huidige steuncode, te
beginnen met de eerste (zie beschikking 257/80/EGKS van de Commissie van
1 februari 1980 tot instelling van communautaire bepalingen voor specifieke
steunmaatregelen ten behoeve van de ijzer- en staalindustrie; PB 1980, L 29,
blz. 5).
- 171.
- Verzoeksters menen, dat de Commissie de rechten van de verdediging heeft
geschonden, aangezien zij, ook al is dit in artikel 95 EGKS-Verdrag niet met zoveel
woorden bepaald, tegenover hen een contradictoire procedure als die van artikel 6
van de vijfde steuncode had moeten inleiden. Zij trachten ook een parallel te
trekken tussen artikel 95 EGKS-Verdrag en artikel 93, lid 2, EG-Verdrag, teneinde
hieruit een algemeen beginsel af te leiden op grond waarvan de Commissie
verplicht zou zijn om, telkens wanneer zij een staatssteunmaatregel toetst op zijn
verenigbaarheid met het Verdrag, de belanghebbenden bij de procedure te
betrekken.
- 172.
- Zonder dat behoeft te worden onderzocht, of er een algemeen beginsel van
gemeenschapsrecht bestaat op grond waarvan de belanghebbenden het recht
hebben te worden gehoord in de loop van een besluitvormingsprocedure op het
gebied van staatssteun, moet worden beklemtoond, dat verzoeksters in het kader
van de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden beschikking
op grond van artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag, volgens hetwelk het
Raadgevend Comité EGKS moet worden geraadpleegd, hoe dan ook in de
gelegenheid zijn geweest hun standpunt kenbaar te maken in dit comité. Volgens
artikel 18 van het Verdrag bestaat het Raadgevend Comité EGKS namelijk uit
leden die producenten, werknemers, verbruikers en handelaren vertegenwoordigen.
Uit de lijst van de leden van het comité blijkt, dat drie van de verzoeksters, te
weten de Wirtschaftsvereinigung Stahl, Preussag Stahl en de Hoogovens Groep, op
het hoogste niveau in het comité vertegenwoordigd waren. Thyssen Stahl kon haar
standpunt naar voren brengen via de Wirtschaftsvereinigung Stahl, waarin zij een
belangrijke rol speelde, zoals de Commissie stelt, zonder op dit specifieke punt
door Thyssen Stahl te worden weersproken. Het staat buiten kijf, dat de
steunverlening aan Ilva in het comité uitvoerig werd besproken en dat verzoeksters'
vertegenwoordigers daarbij aanwezig waren en hun mening gaven over de door de
Commissie voorgestelde maatregelen, hetzij individueel, hetzij via de
Wirtschaftsvereinigung Stahl.
- 173.
- Bovendien staat vast, dat verzoeksters in casu vóór de vaststelling van de bestreden
beschikking hun standpunt inzake de in geding zijnde steunmaatregelen kenbaar
hadden kunnen maken in het kader van de procedure die overeenkomstig artikel 6,
lid 4, van de steuncode was ingeleid toen de Italiaanse Republiek de Commissie
nog niet in kennis had gesteld van het nieuwe programma voor reorganisatie en
privatisering van het concern Ilva (onderdeel II van de considerans van de
bestreden beschikking). Zoals uit onderdeel VIII van de considerans van de
bestreden beschikking blijkt, werd die procedure gesloten toen de bestreden
beschikking werd vastgesteld.
- 174.
- Hieruit volgt, dat de bestreden beschikking in geen geval onwettig is wegens
schending van de verplichting om een contradictoire procedure in te leiden.
- 175.
- Blijkens al het voorgaande moet het beroep tot nietigverklaring worden afgewezen.
Kosten
- 176.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Blijkens
het voorgaande zijn verzoeksters in het ongelijk gesteld. Aangezien de Commissie
en Ilva, die zich aan de zijde van deze instelling in het geding heeft gevoegd, in die
zin hebben geconcludeerd, dienen verzoeksters in hun kosten te worden verwezen.
- 177.
- Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering
dragen de Lid-Staten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun
eigen kosten. Bijgevolg moeten de Raad en de Italiaanse Republiek, die zich in het
geding hebben gevoegd, hun eigen kosten dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer uitgebreid),
rechtdoende,
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst verzoeksters in de kosten van verweerster en van interveniënte Ilva
Laminati Piani SpA.
3) Verstaat dat de Raad en de Italiaanse Republiek hun eigen kosten zullen
dragen.
SaggioKalogeropoulos
Tiili
Potocki Moura Ramos
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 oktober 1997.
De griffier
De president
H. Jung
A. Saggio