Language of document : ECLI:EU:T:2015:819

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

29 oktober 2015 (*)

„Overheidsopdrachten voor diensten – Aanbestedingsprocedure – Vervoer van de leden van het Europees Parlement – Besluit houdende vaststelling dat de aanbestedingsprocedure niet tot de gewenste resultaten heeft geleid, tot afsluiting van deze procedure en tot inleiding van de procedure van gunning via onderhandelingen – Gunning van de opdracht aan een andere inschrijver – Gelijke behandeling – Wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht”

In zaak T‑126/13,

Direct Way, gevestigd te Machelen (België),

Directway Worldwide, gevestigd te Machelen,

vertegenwoordigd door E. van Nuffel d’Heynsbroeck, advocaat,

verzoeksters,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door L. Darie en P. Biström als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van drie besluiten van het Parlement betreffende de gunning van de opdracht voor het verzorgen van het vervoer van de leden van het Parlement naar Brussel,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, F. Dehousse en A. M. Collins (rapporteur), rechters,

griffier: M. L. Grzegorczyk, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 april 2015,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 8 mei 2012 heeft het Europees Parlement in het kader van een openbare procedure een aankondiging van opdracht gepubliceerd met betrekking tot aanbesteding INLO.AO-2012‑008-LUX-UTP-02, met als opschrift „Vervoer van de leden van het Europees Parlement naar Brussel” (PB 2012/S 88‑143608).

2        Volgens de aankondiging van de opdracht bestreek deze opdracht ongeveer 3 050 wagenuren per week gedurende ongeveer 26 weken per jaar en ongeveer 675 wagenuren per week gedurende ongeveer 7 weken per jaar. De totale waarde van de opdracht (zonder btw) werd geraamd tussen 10 000 000 en 12 000 000 EUR, voor een maximale looptijd van 4 jaar.

3        Volgens de aankondiging van de opdracht zou de opdracht worden gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige offerte, te beoordelen op basis van de volgende criteria: de prijs (60 punten), de relevantie van de voorgestelde organisatie voor het beheer van de overeenkomst (20 punten), de voorgestelde milieumaatregelen (10 punten) en het beheer en de ontwikkeling van personele middelen (10 punten).

4        Er zijn slechts twee offertes ingediend, namelijk door Direct Way en Directway Worldwide, verzoeksters, en door TMS Limousine.

5        De offerte van TMS Limousine is met een totale score van 83,43 punten als eerste gerangschikt. De in deze offerte voorgestelde prijs bedroeg 38,90 EUR per uur. De offerte van verzoeksters is met een totale score van 80,25 punten als tweede gerangschikt. De in hun offerte voorgestelde prijs bedroeg 34,34 EUR per uur voor 123 000 wagenuren.

6        Bij brief van 3 september 2012 heeft het Parlement verzoeksters ingelicht over zijn besluit om de openbare gunningsprocedure af te sluiten en over zijn plan om een procedure van gunning via onderhandelingen op te starten op grond dat de in het kader van deze eerste procedure ingediende offertes „onaanvaardbaar [waren] in het licht van de gunningscriteria, in het bijzonder de voorgestelde prijzen, die te hoog [waren] ten opzichte van de in de aankondiging van de opdracht vermelde waarde”. Over het besluit om de eerste procedure af te sluiten is een aankondiging gepubliceerd op 2 oktober 2012 (PB 2012/S 189‑310052).

7        Bij brief van 20 september 2012 heeft het Parlement verzoeksters en TMS Limousine uitgenodigd om in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking een offerte in te dienen met betrekking tot aanbesteding INLO.AO‑2012‑018‑LUX‑UTP-05, met als opschrift „Vervoer van de leden van het Europees Parlement naar Brussel”. Deze offerte vertoonde grotendeels dezelfde kenmerken als de vorige, met name wat betreft de geschatte waarde, de omvang van de opdracht en de gunningscriteria, namelijk de prijs en de drie hierboven in punt 3 genoemde kwalitatieve criteria.

8        Tijdens de onderhandelingsprocedure hebben de twee inschrijvers de oorspronkelijk ingediende offertes grotendeels gehandhaafd. TMS Limousine heeft evenwel een verlaagde prijs van 36,15 EUR per uur voorgesteld, terwijl verzoeksters dezelfde prijs als voordien hebben voorgesteld, namelijk 34,34 EUR per uur.

9        Vervolgens hebben twee bijeenkomsten plaatsgevonden tussen het Parlement en elk van de inschrijvers, waarna verzoeksters de voorgestelde prijs lichtjes hebben verhoogd naar 34,63 EUR per uur, terwijl TMS Limousine de voorgestelde prijs heeft verlaagd naar 34,95 EUR per uur.

10      Bij e-mail van 21 december 2012 en bij aangetekende brief van 3 januari 2013 heeft het Parlement verzoeksters in kennis gesteld van zijn besluit om hun offerte af te wijzen omdat zij niet de economisch meest voordelige offerte was (hierna: „afwijzingsbesluit”). Deze offerte is met een score van 85,39 punten als tweede gerangschikt. Voorts zijn verzoeksters op de hoogte gebracht van het besluit van het Parlement om de opdracht te gunnen aan TMS Limousine, die 87,99 punten heeft gekregen (hierna: „gunningsbesluit”). Ten slotte heeft het Parlement verzoeksters te kennen gegeven dat zij om aanvullende inlichtingen konden verzoeken betreffende de redenen waarom hun offerte was afgewezen, de kenmerken en de relatieve voordelen van de gekozen offerte en de naam van de onderneming waaraan de opdracht was gegund. Verzoeksters hebben bij e-mail van 26 december 2012 om deze aanvullende inlichtingen verzocht.

11      Op 8 januari 2013 heeft het Parlement een aankondiging van een gegunde opdracht gepubliceerd (PB 2013/S 5‑4640).

12      Op 10 januari 2013 heeft het Parlement verzoeksters bij e-mail en bij aangetekende brief zijn antwoord op hun e-mail van 26 december 2012 toegezonden. Daarin heeft het een gedetailleerde toelichting verstrekt bij de beoordeling van elk van de offertes per gunningscriterium, en tevens de prijs vermeld die uiteindelijk is voorgesteld door de onderneming waaraan de opdracht is gegund (namelijk 34,95 EUR per uur).

 Procesverloop en conclusies van partijen

13      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 1 maart 2013, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld. Zij verzoeken het Gerecht in wezen:

–        het besluit van het Parlement van 3 september 2012 tot afsluiting van de „openbare” aanbestedingsprocedure nietig te verklaren;

–        het besluit van het Parlement van 20 september 2012 tot inleiding van de procedure van gunning via „onderhandelingen zonder bekendmaking” nietig te verklaren;

–        het gunningsbesluit nietig te verklaren;

–        de met de opdrachtnemer gesloten overeenkomst nietig te verklaren;

–        schadevergoeding toe te kennen aan verzoeksters;

–        het Parlement te verwijzen in de kosten.

14      Het Parlement verzoekt het Gerecht:

–        het beroep tot nietigverklaring van het besluit van 3 september 2012 tot afsluiting van de openbare procedure en van het besluit van 20 september 2012 tot inleiding van de procedure van gunning via onderhandelingen niet-ontvankelijk te verklaren;

–        het beroep tegen het gunningsbesluit ongegrond te verklaren;

–        het verzoek tot nietigverklaring van de overeenkomst af te wijzen;

–        het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

15      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Zesde kamer) besloten om tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 64 van het Reglement van de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 heeft het de partijen verzocht om te preciseren op welke datum verzoeksters de mededeling van het Parlement van 10 januari 2013 hebben ontvangen.

16      In antwoord op dit verzoek hebben verzoeksters opgemerkt dat zij de e‑mail met deze mededeling hebben ontvangen op 10 januari 2013, maar dat zij niet juist kunnen zeggen op welke datum zij de desbetreffende aangetekende brief hebben ontvangen.

17      De partijen hebben ter terechtzitting van 23 april 2015 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht. Tijdens deze terechtzitting hebben verzoeksters naar aanleiding van een schriftelijke vraag van het Gerecht bevestigd dat zij niet formeel verzochten om nietigverklaring van het besluit van het Parlement tot afwijzing van hun offerte, dat was meegedeeld bij e-mail van 21 december 2012 en bij aangetekende brief van 3 januari 2013.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

18      Het Parlement werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid op tegen het beroep dat is ingesteld tegen de besluiten tot afsluiting van de openbare procedure en tot inleiding van de procedure van gunning via onderhandelingen. Dienaangaande betoogt het dat de beroepstermijn was verstreken. Wat de ontvankelijkheid van het beroep tegen het gunningsbesluit betreft, geeft het Parlement enkel te kennen dat het zich verlaat op de wijsheid van het Gerecht.

19      Verzoeksters betwisten deze exceptie van niet-ontvankelijkheid. Zij stellen in wezen dat de gunning van een overheidsopdracht een complexe operatie is waarbij de aanbestedende dienst ertoe gebracht kan worden tussentijdse besluiten te nemen alvorens de opdracht te gunnen. Daarbij kan het gebeuren dat de onregelmatigheid van een besluit niet onmiddellijk, maar pas via daaropvolgende besluiten aan het licht komt. Volgens verzoeksters heeft pas het gunningsbesluit, en meer bepaald de mededeling van de redenen voor de afwijzing van hun offerte op 10 januari 2013, de onregelmatigheid van de voorgaande besluiten aan het licht gebracht. Uit deze mededeling is immers gebleken dat de prijs die is voorgesteld door de onderneming waaraan de opdracht is gegund, hoger was dan die welke verzoeksters oorspronkelijk hadden voorgesteld in het kader van de afgesloten procedure. Verzoeksters, die een prijs hadden voorgesteld die hoger was dan de in de aankondiging van de opdracht genoemde geschatte waarde, hadden voordien geen reden om die afwijzingsgrond in twijfel te trekken.

20      Wat het besluit tot afsluiting van de openbare procedure betreft, zij opgemerkt dat dit weliswaar niet tot verzoeksters is gericht, maar dat vaststaat dat het Parlement verzoeksters over dit besluit heeft ingelicht bij aangetekende brief van 3 september 2012. Bovendien heeft het Parlement in het Publicatieblad van 2 oktober 2012 een aankondiging gepubliceerd waarin werd verklaard dat de openbare procedure werd afgesloten.

21      Aangezien verzoeksters aan de openbare procedure deelnamen, kon het besluit om die procedure af te sluiten de rechtspositie van verzoeksters aantasten en konden zij dus een beroep tot nietigverklaring van dat besluit instellen. Evenwel moet worden vastgesteld dat verzoeksters het in de brief van 3 september 2012 vervatte besluit om de openbare procedure af te sluiten niet hebben betwist vóór de inleiding van het onderhavige beroep op 1 maart 2013.

22      Krachtens artikel 263, zesde alinea, VWEU moet het beroep tot nietigverklaring worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naargelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen. Aangezien het beroep tot nietigverklaring duidelijk na het verstrijken van de termijn is ingesteld voor zover het is gericht tegen het in de brief van 3 september 2012 vervatte besluit, is het kennelijk niet-ontvankelijk.

23      Geen van de door verzoeksters aangevoerde argumenten kan afdoen aan deze conclusie. Meer bepaald hadden zij binnen een redelijke termijn na kennisname van dat besluit de volledige tekst ervan moeten opvragen bij het Parlement of, bij gebreke daarvan, om alle noodzakelijke informatie moeten verzoeken om kennis te nemen van de precieze inhoud en motivering ervan teneinde hun beroepsrecht naar behoren te kunnen uitoefenen (zie in die zin arrest van 20 november 2011, Evropaïki Dynamiki/EIB, T‑461/08, Jurispr., EU:T:2011:494, punt 107).

24      Verzoeksters hebben geen dergelijk verzoek tot het Parlement gericht. Het onderhavige beroep tot nietigverklaring is dus na het verstrijken van de termijn ingesteld, voor zover het is gericht tegen het besluit om de openbare procedure af te sluiten.

25      Wat het besluit betreft om de procedure van gunning via onderhandelingen in te leiden, die aan verzoeksters is meegedeeld bij aangetekende brief van 20 september 2012, dient ambtshalve te worden onderzocht of daartegen een middel tot nietigverklaring kan worden ingesteld in de zin van artikel 263 VWEU – ook al betwist het Parlement niet de ontvankelijkheid van het beroep op die grond – aangezien het gaat om een niet-ontvankelijkheidsgrond die de openbare orde raakt.

26      Volgens vaste rechtspraak zijn slechts maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen die de belangen van de verzoekers aantasten doordat zij hun rechtssituatie aanmerkelijk wijzigen, te beschouwen als handelingen of besluiten die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 263 VWEU (zie arrest van 8 oktober 2008, Sogelma/AER, T‑411/06, Jurispr., EU:T:2008:419, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      In de regel is het besluit om een aanbesteding uit te schrijven niet bezwarend, aangezien het de geïnteresseerden enkel de mogelijkheid biedt om deel te nemen aan de procedure en een offerte in te dienen. (arrest Sogelma/AER, aangehaald in punt 26, EU:T:2008:419, punt 86). Aangezien verzoeksters in casu hebben deelgenomen aan de procedure van gunning via onderhandelingen, kan het besluit om deze procedure in te leiden niet bezwarend zijn geweest voor hen.

28      Bovendien kan de onderhandelingsprocedure weliswaar slechts in specifieke gevallen worden toegepast, bijvoorbeeld wanneer in het kader van een van tevoren afgesloten openbare procedure onregelmatige of onaanvaardbare inschrijvingen zijn gedaan, zoals bedoeld in artikel 127, lid 1, onder a), van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1; hierna: „uitvoeringsvoorschriften”), maar dit neemt niet weg dat het gaat om een autonome procedure die te onderscheiden is van elke andere aanbestedingsprocedure, met name van de openbare procedure in de zin van artikel 91 van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1; hierna: „financieel reglement”) (beschikking van 16 december 2009, Bull e.a./Commissie, T‑333/08, EU:T:2009:514, punt 14).

29      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat verzoeksters niet kunnen opkomen tegen het besluit tot inleiding van de procedure van gunning via onderhandelingen, dat hun ter kennis is gebracht bij aangetekende brief van 20 september 2012.

30      Hoewel het Parlement geen exceptie van niet-ontvankelijkheid opwerpt tegen het beroep voor zover dit is gericht tegen het gunningsbesluit, op grond dat dit eveneens te laat zou zijn ingesteld, dient de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve te worden onderzocht krachtens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, aangezien het gaat om een niet-ontvankelijkheidsgrond die van openbare orde is (zie in die zin arresten van 15 juni 1993, Matra/Commissie, C‑225/91, Jurispr., EU:C:1993:239, punten 11‑13, en 15 september 2011, CMB en Christof/Commissie, T‑407/07, EU:T:2011:477, punt 74).

31      Uit de formulering van artikel 263, zesde alinea, VWEU blijkt dat het criterium van de datum waarop kennis is gekregen van de handeling, voor het ingaan van de beroepstermijn subsidiair is ten opzichte van de criteria bekendmaking of kennisgeving van de handeling (arrest van 11 maart 2009, TF1/Commissie, T‑354/05, Jurispr., EU:T:2009:66, punt 33).

32      Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt dat verzoeksters niet de adressaten zijn van het gunningsbesluit, ook al houdt dit nauw verband met het afwijzingsbesluit, dat wel tot hen is gericht. Het gunningsbesluit is dus niet ter kennis gebracht van verzoeksters.

33      Voorts moet worden vastgesteld dat het gunningsbesluit geen handeling is die als zodanig in het Publicatieblad moet worden gepubliceerd (zie met name artikel 90, lid 1, van het financieel reglement en artikel 118 van de uitvoeringsvoorschriften).

34      Het gaat evenmin om een handeling die volgens een vaste praktijk van de betrokken instelling in het Publicatieblad wordt gepubliceerd. Anders dan in de gevallen die aan de orde komen in de rechtspraak betreffende de kennisgevingsplicht (arrest van 19 juni 2009, Qualcomm/Commissie, T‑48/04, Jurispr., EU:T:2009:212, punten 43‑58) en dan in de praktijkgevallen waarin een bekendmaking heeft plaatsgevonden (arresten van 15 juni 2005, Olsen/Commissie, T‑17/02, Jurispr., EU:T:2005:218, punten 72‑87, en TF1/Commissie, aangehaald in punt 31, EU:T:2009:66, punten 34‑36), moet in casu worden vastgesteld dat het gunningsbesluit niet in het Publicatieblad of op het internet is gepubliceerd. Het Parlement heeft enkel op 8 januari 2013 een aankondiging van een gegunde opdracht gepubliceerd die summiere inlichtingen bevatte die verzoeksters niet in staat stelden om hun beroepsrecht voor de rechter van de Europese Unie naar behoren uit te oefenen. Die datum kan dus niet het tijdstip vormen waarop de termijn voor het instellen van het beroep tot nietigverklaring begon te lopen.

35      Gelet op het voorgaande moet worden uitgegaan van de datum waarop verzoeksters kennis hebben gekregen van de bestreden handeling. Uit de hierboven uiteengezette feiten blijkt dat verzoeksters tussen 21 en 26 december 2012 kennis hebben gekregen van het bestaan van het gunningsbesluit. Op laatstgenoemde datum hebben zij het Parlement om aanvullende inlichtingen over dit besluit verzocht. Op dat ogenblik waren verzoeksters niet zo grondig op de hoogte van de inhoud en de onderliggende redenen van de betrokken handeling dat zij hun beroepsrecht naar behoren konden uitoefenen (zie in die zin arrest Evropaïki Dynamiki/EIB, aangehaald in punt 23, EU:T:2011:494, punt 107).

36      Verzoeksters konden hun beroepsrecht pas naar behoren uitoefenen na ontvangst van de mededeling van het Parlement, die op 10 januari 2013 bij e-mail en bij aangetekende brief is verstuurd.

37      Wat de vraag betreft of handelingen van de Unie regelmatig ter kennis zijn gebracht, heeft de rechtspraak gepreciseerd dat een besluit naar behoren ter kennis is gebracht zodra het aan de adressaat ervan is meegedeeld en deze in de gelegenheid is gesteld om er kennis van te nemen (beschikking van 2 oktober 2014, Page Protective Services/SEAE, C‑501/13 P, EU:C:2014:2259, punt 30), zodat een kennisgeving geldig per e-mail kan geschieden (beschikking Page Protective Services/SEAE, reeds aangehaald, EU:C:2014:2259, punten 31‑33). Dezelfde redenering kan worden toegepast op het onderhavige geval, meer bepaald op de mededeling van het Parlement van 10 januari 2013, die verzoeksters in staat stelde om kennis te nemen van de inhoud en de gronden van het gunningsbesluit.

38      Volgens de rechtspraak garandeert de verzending van een e-mail echter niet noodzakelijkerwijs dat de geadresseerde deze daadwerkelijk ontvangt. Een e-mail kan om technische redenen niet bij hem aankomen. Zelfs wanneer een e-mail daadwerkelijk ter bestemming komt, is het bovendien mogelijk dat de ontvangst ervan niet plaatsvindt op de dag van verzending (arrest Sogelma/AER, aangehaald in punt 26, EU:T:2008:419, punt 77).

39      In casu heeft het Parlement zijn mededeling op 10 januari 2013 bij e‑mail en bij aangetekende brief verzonden. Zoals hierboven in punt 16 is vermeld, hebben verzoeksters in antwoord op een vraag van het Gerecht aangegeven dat zij niet juist konden zeggen op welke dag zij de desbetreffende aangetekende brief hadden ontvangen. Zij hebben niettemin bevestigd dat zij de e-mail van 10 januari 2013 op diezelfde dag hadden ontvangen, en hebben een kopie van deze e-mail overgelegd.

40      Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het gunningsbesluit, dat is ingesteld op 1 maart 2013, ontvankelijk is, aangezien het is ingesteld vóór het verstrijken van de in artikel 263, zesde alinea, VWEU gestelde termijn van twee maanden, verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

41      Gelet op het feit dat verzoeksters niet formeel hebben verzocht om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van hun offerte, heeft het Parlement ter terechtzitting een voorbehoud geformuleerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep voor zover dit is ingesteld tegen het gunningsbesluit, door aan te voeren dat verzoeksters mogelijkerwijs geen procesbelang hebben.

42      Aangezien het ontbreken van procesbelang een grond van niet-ontvankelijkheid van openbare orde is die ambtshalve door de Unierechter kan worden onderzocht, dient te worden opgemerkt dat een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring volgens vaste rechtspraak slechts ontvankelijk is indien deze persoon belang heeft bij de nietigverklaring van de bestreden handeling. Een dergelijk belang veronderstelt dat de nietigverklaring van die handeling op zich rechtsgevolgen kan hebben, en dat de uitslag van het beroep de verzoeker dus een voordeel kan opleveren (arrest van 23 mei 2014, European Dynamics Luxembourg/ECB, T‑553/11, EU:T:2014:275, punt 94).

43      Wanneer de offerte van een inschrijver is afgewezen omdat de opdracht na vergelijking van de offertes aan de enige andere inschrijver is gegund, is het belang van de afgewezen inschrijver om op te komen tegen het gunningsbesluit niet afhankelijk van de voorwaarde dat het besluit tot afwijzing van zijn inschrijving nietig wordt verklaard.

44      Wanneer het gunningsbesluit nietig wordt verklaard, dient het Parlement de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het betrokken arrest (zie in die zin arrest Evropaïki Dynamiki/EIB, aangehaald in punt 23, EU:T:2011:494, punt 66). In casu hebben verzoeksters er belang bij, nietigverklaring van het bestreden gunningsbesluit te vorderen om te verkrijgen dat het Parlement op grond van de uit artikel 266 VWEU voortvloeiende verplichting zorgt voor een passend herstel van haar situatie. Dit herstel kan in voorkomend geval bestaan in een passende financiële compensatie voor de geleden schade, wat verzoeksters overigens in casu vorderen.

45      Bijgevolg hebben verzoeksters er belang bij om het gunningsbesluit aan te vechten, zodat hun verzoek tot nietigverklaring van dit besluit ontvankelijk is.

 Ten gronde

46      Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters twee middelen aan: ten eerste, schending van het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers en, ten tweede, schending van artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften, dat verbiedt om de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht wezenlijk te wijzigen.

 Eerste middel: schending van het gelijkheidsbeginsel

–       Argumenten van partijen

47      Met hun eerste middel betogen verzoeksters dat, voor zover de prijs van de geselecteerde inschrijver aanvaardbaar zou worden geacht in het kader van de onderhandelingsprocedure, het Parlement het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers heeft geschonden, aangezien het de door hen voorgestelde prijs, die iets lager was, tijdens de openbare procedure onaanvaardbaar had geacht. Bijgevolg moeten volgens verzoeksters het besluit tot afsluiting van de openbare aanbestedingsprocedure, het besluit tot inleiding van de procedure van gunning „via onderhandelingen zonder bekendmaking” en het gunningsbesluit nietig worden verklaard.

48      Verzoeksters merken op dat het Parlement in zijn brief van 3 september 2012 duidelijk heeft aangegeven dat het besluit tot afsluiting van de openbare procedure enkel was ingegeven door de hoogte van de voorgestelde prijzen. Voorts hadden de onderhandelingen die vervolgens in het kader van de procedure van gunning via onderhandelingen plaatsvonden enkel betrekking op de prijs van de offertes. Het Parlement heeft verzoeksters nooit verzocht om hun technische voorstellen te verbeteren.

49      Verzoeksters bekritiseren het gedrag van het Parlement, dat uiteindelijk de offerte van een inschrijver heeft aanvaard die een hogere prijs voorstelde dan die welke zij oorspronkelijk hadden voorgesteld, terwijl de kwaliteitseisen waren verlaagd. Dienaangaande stellen zij dat het Parlement de omvang van de te leveren prestaties heeft verminderd door het aantal wagenuren te verlagen van ongeveer 400 000 naar ongeveer 300 000 voor de gehele duur van de overeenkomst.

50      Gelet op het voorgaande zijn verzoeksters van mening dat het Parlement het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers, artikel 101 van het financieel reglement en artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften heeft geschonden.

51      In repliek hebben verzoeksters het argument van het Parlement betwist dat zij de omvang van de prestaties zoals vastgesteld in de aanbesteding verkeerd hebben ingeschat. Volgens hen is de in het bestek aangegeven omvang van de prestaties in werkelijkheid veel groter dan die welke is aangegeven in de aankondiging van de opdracht. In geval van discrepantie primeert het bestek op de aankondiging van de opdracht. Verzoeksters hebben de omvang van de prestaties dus correct ingeschat.

52      Ter terechtzitting hebben verzoeksters echter in antwoord op een vraag van het Gerecht erkend dat zij de omvang van de te leveren prestaties oorspronkelijk hadden overschat, wat hen ertoe had gebracht om de voorgestelde prijs lichtjes te verhogen in de loop van de procedure van gunning via onderhandelingen.

53      Verzoeksters erkennen dat de oorspronkelijke technische voorwaarden waaronder de opdracht zou worden gegund, niet wezenlijk zijn gewijzigd. Bijgevolg kon het Parlement volgens hen de opdracht niet gunnen voor een prijs die hoger was dan die welke onaanvaardbaar was geacht in het kader van de openbare procedure.

54      Ten slotte voegen verzoeksters hier met betrekking tot artikel 101 van het financieel reglement aan toe dat zij het Parlement niet verwijten dat het zijn besluit niet heeft gemotiveerd, maar dat het dit niet correct heeft gemotiveerd, aangezien de offerte die zij in het kader van de openbare procedure hadden ingediend, niet onaanvaardbaar was.

55      Het Parlement betwist verzoeksters argumenten.

–       Beoordeling door het Gerecht

56      Vooraf zij opgemerkt dat de grieven van verzoeksters enkel hoeven te worden onderzocht voor zover zij dienen ter ondersteuning van het beroep tot nietigverklaring van het gunningsbesluit, aangezien het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk is verklaard voor zover het is gericht tegen de andere besluiten (zie punten 20‑45 hierboven).

57      Volgens vaste rechtspraak is de beroepstermijn van artikel 263, zesde alinea, VWEU van openbare orde en is een strikte toepassing van de Unieregels inzake proceduretermijnen vereist ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden (beschikkingen Page Protective Services/SEAE, aangehaald in punt 37, EU:C:2014:2259, punten 21 en 37, en 5 februari 2010, Pro humanum/Commissie, T‑319/09, EU:T:2010:29, punt 7).

58      Indien werd aanvaard dat een verzoeker in het kader van een beroep tot nietigverklaring van een besluit onregelmatigheden in verband met een eerdere handeling kan aanvoeren waarvan hij de nietigverklaring had kunnen vorderen, zouden indirect eerdere besluiten in geding kunnen worden gebracht die niet binnen de beroepstermijn van artikel 263 VWEU zijn bestreden, en zou aldus deze termijn kunnen worden omzeild (zie in die zin arrest van 29 juni 1995, Spanje/Commissie, C‑135/93, Jurispr., EU:C:1995:201, punt 17).

59      In casu kan het Gerecht het argument van verzoeksters dat de offerte die zij hadden ingediend in het kader van een reeds afgesloten openbare procedure, aanvaardbaar was in het licht van de gunningscriteria, niet in aanmerking nemen bij de beoordeling van het beroep tot nietigverklaring dat is ingesteld tegen het gunningsbesluit, dat is vastgesteld na een onderhandelingsprocedure, die een autonome procedure is die te onderscheiden is van elke andere gunningsprocedure (beschikking Bull e.a./Commissie, aangehaald in punt 28, EU:T:2009:514, punt 14). Zoals hierboven is gezegd, komt elke andere conclusie erop neer dat verzoeksters het besluit om de openbare procedure af te sluiten, dat niet tijdig is betwist en dus definitief is geworden ten opzichte van degenen die het hadden kunnen betwisten, in geding kunnen brengen (arrest van 15 februari 2001, Nachi Europe, C‑239/99, Jurispr., EU:C:2001:101, punt 37).

60      Hetzelfde geldt voor de argumenten waarmee verzoeksters de gegrondheid van het gunningsbesluit betwisten, voor zover deze uitsluitend verband houden met de vermeende onregelmatigheid van het besluit om de openbare procedure af te sluiten. Dienaangaande betogen verzoeksters in punt 45 van het verzoekschrift dat deze procedure niet geldig kon worden afgesloten op grond van de overweging dat de offertes onaanvaardbaar waren. Tegen de vaststelling dat de offertes onaanvaardbaar waren kan echter niet meer worden opgekomen via een beroep tot nietigverklaring van het gunningsbesluit, aangezien dit feit reeds was vastgesteld in het besluit om de openbare procedure af te sluiten.

61      Bijgevolg kan in het kader van het onderhavige beroep niet worden onderzocht of het Parlement ter rechtvaardiging van zijn besluit om de openbare procedure af te sluiten kon aanvoeren dat de ontvangen offertes niet konden worden aanvaard. Het Gerecht zal dus geen uitspraak doen over de gegrondheid van de conclusie die het Parlement na de openbare procedure heeft bereikt (namelijk dat de ontvangen offertes niet konden worden aanvaard), maar enkel nagaan of deze conclusie enig gevolg kan hebben in het kader van de procedure van gunning via onderhandelingen.

62      Volgens artikel 89, lid 1, van het financieel reglement worden bij alle geheel of gedeeltelijk door de begroting van de Unie gefinancierde overheidsopdrachten het transparantiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van non-discriminatie in acht genomen.

63      Volgens vaste rechtspraak vereist het beginsel van gelijke behandeling dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (arrest van 11 juni 2014, Communicaid Group/Commissie, T‑4/13, EU:T:2014:437, punt 50).

64      Op het gebied van overheidsopdrachten moet de aanbestedende dienst met name in elke fase van de procedure ervoor zorgen dat het beginsel van gelijke behandeling in acht wordt genomen en dat alle inschrijvers dus gelijke kansen hebben. Het beginsel van gelijke behandeling betekent eveneens dat de inschrijvers zich in een gelijke positie moeten bevinden, zowel in de fase waarin zij hun offertes voorbereiden als bij de beoordeling ervan door de aanbestedende dienst (arrest Communicaid Group/Commissie, aangehaald in punt 63, EU:T:2014:437, punt 51).

65      Dit impliceert meer bepaald dat de gunningscriteria in het bestek of in de aankondiging van de opdracht zodanig moeten zijn geformuleerd dat alle redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijvers in staat zijn om deze criteria op dezelfde wijze te interpreteren, en dat deze criteria bij de evaluatie van de offertes op objectieve en uniforme wijze op alle inschrijvers moeten worden toegepast (arrest Communicaid Group/Commissie, aangehaald in punt 63, EU:T:2014:437, punt 52).

66      Het Gerecht is van oordeel dat verzoeksters niet rechtens genoegzaam hebben aangetoond dat deze beginselen door het Parlement zijn geschonden.

67      In de eerste plaats zij herinnerd aan de rechtspraak dat de onderhandelingsprocedure weliswaar slechts in specifieke gevallen door de aanbestedende dienst kan worden toegepast, bijvoorbeeld wanneer in het kader van een van tevoren afgesloten openbare procedure onregelmatige of onaanvaardbare inschrijvingen zijn gedaan, zoals bedoeld in artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften, maar dat dit niet wegneemt dat het gaat om een autonome procedure die te onderscheiden is van elke andere aanbestedingsprocedure, met name van de openbare procedure (beschikking Bull e.a./Commissie, aangehaald in punt 28, EU:T:2009:514, punt 14).

68      Voorts heeft de rechtspraak vastgesteld dat een aanbestedingsprocedure na de annulering ervan beëindigd is, en dat de aanbestedende dienst geheel vrij kan beslissen wat hij vervolgens gaat doen (arrest Sogelma/AER, aangehaald in punt 26, EU:T:2008:419, punt 136).

69      Verzoeksters voeren geen enkel argument aan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het beginsel van gelijke behandeling van de inschrijvers tijdens de procedure van gunning via onderhandelingen is geschonden. Zoals het Parlement terecht stelt, kan de prijsofferte die verzoeksters tijdens de openbare procedure hebben ingediend, niet worden vergeleken met de prijsofferte die tijdens de onderhandelingsprocedure is ingediend door de ondernemingen aan wie de offerte is gegund, aangezien het gaat om twee verschillende procedures.

70      Voorts zou het in het kader van twee onderscheiden procedures onlogisch zijn om ervan uit te gaan dat de prijs die verzoeksters hebben voorgesteld tijdens de eerste procedure, op basis waarvan de aanbestedende dienst tot de conclusie is gekomen dat de offertes niet konden worden aanvaard, dient te worden beschouwd als een maximumdrempel die niet mag worden overschreden in het kader van een tweede, daarvan onderscheiden procedure.

71      In casu had er sprake kunnen zijn van discriminatie indien de aanbestedende dienst in het kader van dezelfde procedure, in casu de procedure van gunning via onderhandelingen, soortgelijke offertes van de inschrijvers verschillend had behandeld. Verzoeksters voeren dit evenwel niet aan.

72      In de tweede plaats zij opgemerkt dat, zelfs indien de situatie van verzoeksters tijdens de openbare procedure kan worden geacht vergelijkbaar te zijn met de situatie waarin de geselecteerde inschrijver zich bevond tijdens de procedure van gunning via onderhandelingen, quod non, de prijs slechts een van de vier gunningscriteria is in het kader van een procedure waarbij de opdracht wordt gegund aan de onderneming met de economisch voordeligste offerte. De aanbestedende dienst is dus vrij om in het licht van de andere vastgestelde gunningscriteria de opdracht te gunnen aan een inschrijver die een hogere prijs voorstelt, wanneer diens offerte van hogere kwaliteit is, wat in casu het geval was. Verzoeksters betwisten namelijk niet dat de offerte van de geselecteerde inschrijver in het licht van de gunningscriteria van hogere kwaliteit was dan hun offerte.

73      Derhalve moet de grief inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling worden afgewezen.

74      Geen van de andere argumenten van verzoeksters kan afbreuk doen aan deze conclusie.

75      Het argument dat de onderhandelingen uitsluitend betrekking hadden op de prijs van de offertes is ongegrond. De onderhandelingen hadden immers, zoals met name uit de notulen van de vergaderingen van 13 en 28 november 2012 blijkt, onder meer ook betrekking op de kenmerken van de ingezette voertuigen (namelijk hybride voertuigen).

76      Hetzelfde geldt voor het argument dat het Parlement de kwaliteitseisen heeft verlaagd en de omvang van de te leveren prestaties heeft verminderd, door het aantal wagenuren te verlagen van 400 000 naar 300 000. Dit argument berust op een misvatting van verzoeksters, zoals met name blijkt uit de notulen van de vergadering van 28 november 2012 en zoals verzoeksters ter terechtzitting hebben erkend (zie punt 52 hierboven). Bijgevolg hoeft, anders dan verzoeksters stellen, niet te worden nagegaan of het bestek dient te primeren op de aankondiging van de opdracht indien er verschillen tussen beide bestaan. Bovendien hebben verzoeksters in repliek erkend dat de technische voorwaarden (afgezien van de omvang van de prestaties) niet zijn gewijzigd.

77      Voorts is het Gerecht van oordeel dat de argumenten inzake de vermeende schending van artikel 101 van het financieel reglement en artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften niet kunnen worden aanvaard.

78      Voor zover verzoeksters het Parlement verwijten dat het deze bepalingen heeft geschonden door de besluiten tot afsluiting van de openbare procedure en tot inleiding van de procedure van gunning via onderhandelingen onjuist te motiveren, kunnen deze argumenten niet worden aanvaard om de hierboven in de punten 20 tot en met 29 uiteengezette redenen. Voor zover deze argumenten gericht zijn tegen het gunningsbesluit en in wezen aansluiten bij de hierboven in de punten 63 tot en met 76 onderzochte argumenten, moeten zij worden verworpen om dezelfde redenen als in die punten zijn vermeld.

79      Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel ten dele niet-ontvankelijk en ten dele ongegrond moet worden verklaard.

 Tweede middel: wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht

–       Argumenten van partijen

80      Met hun tweede middel betogen verzoeksters dat het Parlement, door de opdracht te gunnen tegen een prijs die hoger is dan die welke het voordien onaanvaardbaar had geacht (namelijk 34,95 EUR per uur, zoals voorgesteld door de geselecteerde inschrijver, in plaats van 34,45 EUR per uur, zoals oorspronkelijk voorgesteld door verzoeksters), de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht wezenlijk heeft gewijzigd, wat in strijd is met artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften.

81      Verzoeksters zijn van mening dat de toepassing van de procedure van gunning via onderhandelingen volgens de rechtspraak niet de mogelijkheid mag bieden om een wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht door te voeren.

82      Het Parlement betoogt dat het tweede middel ongegrond moet worden verklaard.

–       Beoordeling door het Gerecht

83      Krachtens artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften kunnen de aanbestedende diensten na aankondiging van een opdracht, ongeacht het geraamde bedrag ervan, gebruikmaken van een onderhandelingsprocedure indien in het kader van een van tevoren afgesloten openbare of niet-openbare procedure of concurrentiegerichte dialoog inschrijvingen zijn gedaan die onregelmatig of onaanvaardbaar zijn volgens met name de selectie- of gunningscriteria, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht zoals vermeld in de in artikel 130 van de uitvoeringsvoorschriften bedoelde inschrijvingsdocumenten, niet wezenlijk worden gewijzigd, onverminderd de toepassing van artikel 127, lid 2.

84      In het kader van het onderhavige middel heeft de enige vermeende wezenlijke wijziging van de voorwaarden die dient te worden onderzocht, betrekking op de prijs. In repliek hebben verzoeksters immers het tweede onderdeel van dit middel, dat betrekking heeft op de omvang van de prestaties, ingetrokken en tevens aangegeven dat zij niet stelden dat het Parlement de technische voorwaarden van de opdracht had gewijzigd. Voorts berusten de argumenten van verzoeksters betreffende de vermeende wijziging van de omvang van de prestaties, zoals hierboven in de punten 52 en 76 is uiteengezet, op een misvatting.

85      Volgens verzoeksters vloeit de wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht voort uit het feit dat het Parlement de opdracht heeft gegund tegen een prijs die hoger was dan de oorspronkelijk door hen voorgestelde prijs, die onaanvaardbaar was geacht.

86      Dit betoog kan niet worden aanvaard.

87      Ten eerste betwisten verzoeksters niet dat de totale geraamde waarde van de opdracht ongewijzigd is gebleven, namelijk tussen 10 000 000 en 12 000 000 EUR, voor een maximale looptijd van vier jaar.

88      Ten tweede wordt noch in artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften, noch in artikel 130 van deze voorschriften (waarnaar eerstgenoemde bepaling verwijst) gesuggereerd dat de door een van de inschrijvers tijdens de openbare procedure voorgestelde prijs moet worden beschouwd als een oorspronkelijke voorwaarde van de opdracht die niet wezenlijk mag worden gewijzigd. Artikel 130 van de uitvoeringsvoorschriften wettigt integendeel de conclusie dat de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht met name de uitsluitings- en selectiecriteria, de gunningscriteria en de weging ervan alsook de technische specificaties omvatten. Verzoeksters voeren evenwel niet aan dat deze elementen wezenlijk zijn gewijzigd.

89      Ten derde zou het om de hierboven in de punten 67 tot en met 72 genoemde redenen onlogisch zijn om ervan uit te gaan dat de prijs die verzoeksters tijdens de openbare procedure hebben voorgesteld, moet worden beschouwd als een maximumdrempel die in het kader van een daarvan onderscheiden procedure niet mag worden overschreden, met name wanneer de opdracht wordt gegund aan de onderneming met de economisch voordeligste offerte (namelijk na een evaluatie waarbij ook kwaliteitscriteria in aanmerking worden genomen, en dus niet alleen de voorgestelde prijs).

90      De door verzoeksters aangehaalde rechtspraak biedt geen steun aan hun tweede middel, aangezien de feitelijke en juridische omstandigheden die daarin aan de orde waren, niet vergelijkbaar zijn met die van de onderhavige zaak.

91      Het arrest van 19 juni 2008, pressetext Nachrichtenagentur (C‑454/06, Jurispr., EU:C:2008:351), had betrekking op de wijziging van een nog lopende overeenkomst inzake een overheidsopdracht door nationale autoriteiten in het licht van de bepalingen van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1). Volgens de rechtspraak zijn de richtlijnen betreffende de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten weliswaar niet van toepassing op overheidsopdrachten die worden gegund door het bestuur van de Unie, maar kunnen de in die richtlijnen neergelegde of ontwikkelde regels of beginselen tegen dit bestuur worden aangevoerd, wanneer zij slechts een bijzondere uitdrukking vormen van fundamentele regels van het Verdrag en algemene rechtsbeginselen die rechtstreeks op het bestuur van de Unie van toepassing zijn (arrest van 12 december 2012, Evropaïki Dynamiki/EFSA, T‑457/07, EU:T:2012:671).

92      De betrokken bepalingen van richtlijn 92/50 zijn echter niet vergelijkbaar met artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften. Het in punt 91 aangehaalde arrest pressetext Nachrichtenagentur (EU:C:2008:351) is dus niet relevant voor het onderhavige geding. Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat de wijzigingen die aan de lopende overeenkomst waren aangebracht, van een andere aard waren dan de wijziging waarop verzoeksters zich in de onderhavige zaak beroepen.

93      Dezelfde overwegingen gelden voor het arrest van 4 juni 2009, Commissie/Griekenland (C‑250/07, Jurispr., EU:C:2009:338), dat betrekking heeft op een vermeende wijziging van de technische specificaties tussen twee gunningsprocedures en op bepalingen van richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 199, blz. 84), die evenmin vergelijkbaar zijn met artikel 127, lid 1, onder a), van de uitvoeringsvoorschriften.

94      Die arresten wettigen dus niet de conclusie dat de gunning van een opdracht in het kader van een onderhandelingsprocedure aan een onderneming die een hogere prijs voorstelt dan een andere inschrijver in een openbare procedure, noodzakelijkerwijs berust op een wezenlijke wijziging van de oorspronkelijke voorwaarden van de markt, die in strijd zou zijn met artikel 127, lid 1, sous a), van de uitvoeringsvoorschriften.

95      Gelet op het voorgaande dient het tweede middel ongegrond te worden verklaard.

 Nietigheid van de overeenkomst

–       Argumenten van partijen

96      Verzoeksters verzoeken het Gerecht om de overeenkomst die met de geselecteerde inschrijver is gesloten, nietig te verklaren op grond van de aangevoerde fundamentele gebreken.

97      Ter ondersteuning van dit verzoek beroepen verzoeksters zich op artikel 116, lid 1, tweede alinea, van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298, blz. 1), artikel 166, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening nr. 966/2012 (PB L 362, blz. 1), richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395, blz. 33), alsook op de rechtspraak van het Hof.

98      Het Parlement betoogt dat het geen onregelmatigheid heeft begaan bij de gunning van de opdracht, zodat het verzoek tot nietigverklaring van de overeenkomst kennelijk ongegrond is.

–       Beoordeling door het Gerecht

99      Aangezien het eerste en het tweede middel ten dele niet-ontvankelijk en ten dele ongegrond zijn verklaard, moet het verzoek tot nietigverklaring van de overeenkomst die met de geselecteerde inschrijver is gesloten, eveneens worden afgewezen.

 Verzoek tot schadevergoeding

–       Argumenten van partijen

100    Wat het verzoek tot vergoeding van de geleden schade betreft, zijn verzoeksters van mening dat hun offerte zonder het onrechtmatige gedrag van het Parlement economisch het meest voordelig was geweest. Zij zouden dus een serieuze kans hebben gehad om de opdracht binnen te halen, ondanks de bevoegdheid van de aanbestedende dienst om van de gunning van de opdracht af te zien. Gelet op de geraamde winstmarge (namelijk 1,9 EUR per uur) en de geraamde omvang van de prestaties (105 000 uur per jaar), hebben verzoeksters de geleden schade begroot op 199 500 EUR per jaar. In repliek hebben verzoeksters gepreciseerd dat de gederfde winst 217 161,7 EUR per jaar bedraagt, dat wil zeggen 868 646,8 EUR voor de gehele duur van de opdracht.

101    Het Parlement betoogt dat het beroep tot schadevergoeding ongegrond moet worden verklaard.

–       Beoordeling door het Gerecht

102    Krachtens artikel 340, tweede alinea, VWEU „[moet de Unie] [i]nzake de niet-contractuele aansprakelijkheid [...] overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt”.

103    Volgens de rechtspraak moet voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU wegens een onrechtmatige gedraging van haar organen aan een aantal voorwaarden zijn voldaan, te weten onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen de aangevoerde gedraging en de gestelde schade (arresten van 11 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T‑267/94, Jurispr., EU:T:1997:113, punt 20, en 9 september 2008, MyTravel/Commissie, T‑212/03, Jurispr., EU:T:2008:315, punt 35). De voorwaarde dat de instellingen van de Unie een onrechtmatige gedraging hebben verricht, vereist dat sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten aan particulieren toe te kennen (arrest MyTravel/Commissie, reeds aangehaald, EU:T:2008:315, punt 29).

104    Aangezien deze voorwaarden cumulatief zijn, moet het verzoek tot schadevergoeding worden afgewezen, gelet op de conclusie van het Gerecht dat het Parlement geen onrechtmatige gedraging heeft verricht, zonder dat de andere voorwaarden hoeven te worden onderzocht.

105    Gelet op een en ander moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

106    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van het Parlement te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Direct Way en Directway Worldwide worden verwezen in de kosten.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 oktober 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.