Language of document : ECLI:EU:T:2012:472

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

26 september 2012 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LE LANCIER – Oudere nationale woord- en beeldmerken EL LANCERO – Relatieve weigeringsgronden – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 – Afwijzing van oppositie”

In zaak T‑265/09,

Enrique Serrano Aranda, wonende te Murcia (Spanje), aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Calderón Chavero en T. Villate Consonni, vervolgens door J. Calderón Chavero, advocaten,

verzoeker,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), aanvankelijk vertegenwoordigd door W. Verburg en S. Bonne, vervolgens door S. Bonne, als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:

Burg Groep BV, gevestigd te Bergen (Nederland),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 27 maart 2009 (zaak R 366/2008‑1) inzake een oppositieprocedure tussen E. Serrano Aranda en Burg Groep BV,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, president, K. Jürimäe en M. van der Woude (rapporteur), rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien het op 10 juli 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 16 december 2009 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de terechtzitting op 16 mei 2012,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 9 september 2003 heeft Burg Groep BV bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        De inschrijvingsaanvraag betreft het woordteken LE LANCIER.

3        De waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klassen 29 en 30 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Ze zijn voor elk van deze klassen omschreven als volgt:

–        klasse 29: „eetbare oliën en vetten”;

–        klasse 30: „azijn; mosterd; zout; kruidensausen; specerijen”.

4        Op 25 oktober 2004 is de inschrijvingsaanvraag in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 43/2004 gepubliceerd.

5        Op 18 januari 2005 heeft verzoeker, Serrano Aranda, krachtens artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk voor alle in punt 3 hierboven bedoelde waren. Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn oppositie aangevoerd dat verwarringsgevaar bestond in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009).

6        De oppositie was gebaseerd op de volgende oudere inschrijvingen:

–        het onder nummer 838 740 ingeschreven Spaanse woordmerk EL LANCERO voor waren van klasse 30;

–        de respectievelijk op 20 april 1981, 5 februari 1981 en 20 oktober 1994 onder de nummers 941 979, 943 767 en 1 806 835 ingeschreven oudere Spaanse beeldmerken die hieronder worden weergegeven voor waren van respectievelijk de klassen 30, 31 („Land-, tuin- en bosbouwproducten, verse vruchten en groenten; zaaizaden, voedingsmiddelen voor dieren”) en 29:

Image not found

7        Bij beslissing van 14 december 2007 heeft de oppositieafdeling de oppositie afgewezen op grond dat er geen gevaar voor verwarring van de oudere merken met het aangevraagde merk bestond.

8        Op 14 februari 2008 heeft verzoeker krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 (thans artikelen 58‑64 van verordening nr. 207/2009) bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

9        Bij beslissing van 27 maart 2009 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep van het BHIM het beroep in zijn geheel verworpen. Ten eerste heeft zij het oordeel van de oppositieafdeling bevestigd dat het normale gebruik van de oudere merken enkel is aangetoond voor verse vruchten en groenten van klasse 31, die worden aangeduid door het onder nummer 943 767 ingeschreven oudere Spaanse merk (hierna: „oudere merk”). Ten tweede heeft zij geoordeeld dat de conflicterende tekens niet in de vereiste mate overeenstemden. Zij achtte de visuele overeenstemming zeer beperkt, gelet op de aanwezigheid van het sterk onderscheidende beeldelement in het oudere merk. Verder heeft zij een zekere fonetische overeenstemming vastgesteld, maar het bestaan van begripsmatige overeenstemming verworpen, aangezien het grootste deel van het relevante publiek door zijn beperkte kennis van het Frans niet in staat is om een semantische betekenis aan het aangevraagde merk toe te kennen. Ten derde heeft zij met betrekking tot de soortgelijkheid van de waren geoordeeld dat verzoeker generlei verband tussen de door de conflicterende merken aangeduide waren had kunnen aantonen en dat de waren naar de aard, de bestemming en het gebruik ervan duidelijk van elkaar verschilden. Om al deze redenen was zij van oordeel dat geen verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 kon worden vastgesteld.

 Conclusies van partijen

10      Verzoeker verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        de oppositie toe te wijzen en de afwijzing van de merkaanvraag te gelasten;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

11      Het BHIM verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

12      Verzoeker voert één middel aan: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, daar de kamer van beroep ten onrechte heeft vastgesteld dat er geen gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere merk bestaat. Zij heeft de fonetische, visuele en begripsmatige overeenstemming ervan onjuist beoordeeld en is voorbijgegaan aan het complementaire karakter van de door de conflicterende merken aangeduide waren.

13      Het BHIM betwist de gegrondheid van alle argumenten van verzoeker.

14      Volgens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt na oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk wordt beschermd. Verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk. Verder dient volgens artikel 8, lid 2, sub a‑ii, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 2, sub a‑ii, van verordening nr. 207/2009) onder oudere merken te worden verstaan de in een lidstaat ingeschreven merken waarvan de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag voorafgaat aan de datum van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag.

15      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Volgens dezelfde rechtspraak dient het verwarringsgevaar globaal te worden beoordeeld met inachtneming van de wijze waarop het relevante publiek de betrokken tekens en waren of diensten opvat, en van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. Deze globale beoordeling veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben [zie arrest Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, Jurispr. blz. II‑2821, punten 30‑33 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

16      Voor de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 is er slechts sprake van verwarringsgevaar indien de conflicterende merken gelijk zijn of overeenstemmen en de waren of diensten waarop zij betrekking hebben, dezelfde of soortgelijk zijn. Dit zijn cumulatieve voorwaarden [zie arrest Gerecht van 22 januari 2009, Commercy/BHIM – easyGroup IP Licensing (easyHotel), T‑316/07, Jurispr. blz. II‑93, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

17      Alvorens de door partijen aangevoerde argumenten in het licht van deze beginselen te onderzoeken, dient allereerst te worden opgemerkt dat verzoeker in het kader van het onderhavige beroep niet opkomt tegen de vaststelling van de oppositieafdeling, waarbij de kamer van beroep zich heeft aangesloten, dat enkel het normale gebruik voor de door het oudere merk aangeduide waren kon worden aangetoond (zie punt 9 supra). Vaststaat dus dat verzoekers betoog in het kader van het onderhavige geding enkel met betrekking tot de door dit merk aangeduide verse vruchten en groenten van klasse 31 moet worden onderzocht.

18      Verder moet worden benadrukt dat verzoeker geen kritiek formuleert ten aanzien van de door de kamer van beroep in punt 33 van de bestreden beslissing in aanmerking genomen omschrijving van het relevante publiek, volgens welke het relevante publiek voor de beoordeling van het verwarringsgevaar bestaat in de gemiddelde consument in Spanje. Deze consument is normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend, aangezien vaststaat dat de door de conflicterende merken aangeduide waren van de klassen 29, 30 en 31 tegen bescheiden prijs geleverde gangbare consumptiegoederen zijn. Aangezien deze vaststelling geen blijk geeft van een onjuiste opvatting, dient zij bij het onderzoek van het onderhavige beroep in aanmerking te worden genomen.

 Vergelijking van de waren

19      In de punten 44 en 45 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de door de conflicterende merken aangeduide waren zowel naar de aard als de bestemming en het gebruik ervan van elkaar verschilden. Terwijl de door het oudere merk aangeduide waren verse, bederfelijke, onverwerkte waren zijn, zijn de door het aangevraagde merk aangeduide waren bedoeld om andere levensmiddelen op smaak te brengen en zijn zij verpakt met het oog op toekomstig gebruik.

20      Verzoeker stelt in wezen dat de door de conflicterende merken aangeduide waren nauw met elkaar verband houden aangezien de consumptie van de door het oudere merk aangeduide waren noodzakelijk de consumptie van de door het aangevraagde merk aangeduide waren met zich meebrengt.

21      Het BHIM betwist verzoekers argumenten.

22      Volgens vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen deze waren of diensten kenmerken. Dat zijn inzonderheid de aard, de bestemming en het gebruik ervan, alsook het concurrerende dan wel complementaire karakter ervan. Tevens kan met andere factoren rekening worden gehouden, bijvoorbeeld met de distributiekanalen van de waren in kwestie [zie arrest Gerecht van 11 juli 2007, El Corte Inglés/BHIM – Bolaños Sabri (PiraÑAM diseño original Juan Bolaños), T‑443/05, Jurispr. blz. II‑2579, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

23      In casu zijn de door de betrokken merken aangeduide waren verse vruchten en groenten wat het oudere merk betreft en eetbare oliën en vetten alsook azijn, mosterd, zout, kruidensausen en specerijen wat het aangevraagde merk betreft (zie punten 3 en 6 supra).

24      Om te beginnen moet worden vastgesteld dat, anders dan verzoeker stelt, de kamer van beroep geen ongerechtvaardigd belang heeft gehecht aan het feit dat de door de conflicterende merken aangeduide waren behoren tot verschillende klassen in de zin van de Overeenkomst van Nice. Uit de punten 42 tot en met 46 van de bestreden beslissing blijkt immers dat de kamer van beroep rekening heeft gehouden, hoewel summier, met alle beschikbare elementen met betrekking tot de aard, de bestemming en het gebruik van de waren, overeenkomstig de in punt 22 supra aangehaalde rechtspraak. Verzoekers argument moet dus ongegrond worden verklaard.

25      Vervolgens moet de soortgelijkheid van de door de conflicterende merken aangeduide waren worden beoordeeld, in de eerste plaats met betrekking tot de aard, de bestemming en het gebruik ervan, en in de tweede plaats met betrekking tot het complementaire karakter ervan.

 Aard, gebruik en bestemming van de waren

26      Wat in de eerste plaats de aard van de betrokken waren betreft, stelt verzoeker terecht dat de door de conflicterende merken aangeduide waren tot de levensmiddelensector behoren. Deze vaststelling volstaat evenwel niet om te besluiten dat het relevante publiek zal aannemen dat de betrokken waren dezelfde commerciële herkomst hebben.

27      De door het oudere merk beschermde waren waarvoor normaal gebruik is aangetoond (zie punt 17 supra), zijn immers inzonderheid tomaten, sla, komkommers en meloenen. Het zijn dus verse, bederfelijke en onverwerkte waren, waarvan de versheid een belangrijk en zichtbaar kenmerk is voor de consument, ongeacht de verpakking ervan.

28      De door het aangevraagde merk aangeduide waren zijn daarentegen in het algemeen verpakt om in een min of meer verre toekomst te worden verbruikt en zijn geen verse waren. De door het oudere merk en door het aangevraagde merk aangeduide waren zijn dus verschillend van aard.

29      Wat in de tweede plaats de bestemming en het gebruik ervan betreft, dient ten eerste te worden opgemerkt dat de door het oudere merk aangeduide waren voor onmiddellijke consumptie zijn bestemd, waarbij geen andere waren nodig zijn, hoewel dit inzonderheid voor groenten mogelijk blijft. Ten tweede kunnen de door het aangevraagde merk aangeduide waren niet alleen, onafhankelijk worden verbruikt, maar zijn zij hoofdzakelijk bedoeld om andere levensmiddelen op smaak te brengen. Deze levensmiddelen zijn overigens niet noodzakelijk beperkt tot de door verzoeker aangeboden levensmiddelen. Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de bestemming en het gebruik ervan verschilden. Zoals het BHIM terecht benadrukt, zijn de door de conflicterende merken aangeduide waren overigens niet substitueerbaar.

30      Gelet op de overwegingen in de punten 26 tot en met 29 supra dient dus te worden geoordeeld dat hoewel deze waren beide tot de levensmiddelensector behoren en voor dezelfde consument zijn bestemd, de kamer van beroep terecht heeft gesteld dat de waren naar de aard, de bestemming en het gebruik ervan van elkaar verschilden en voor elkaar geen concurrentie vormden.

 Complementair karakter van de waren

31      In punt 45 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de door de conflicterende merken aangeduide waren niet complementair zijn.

32      Verzoeker stelt in wezen dat de waren die het aangevraagde merk beoogt te beschermen, complementair zijn aan de door het oudere merk beschermde waren aangezien zij gelijktijdig worden verbruikt. Deze vaststelling wordt bevestigd door het feit dat voorverpakte groenten vaak dressings bevatten en bepaalde producenten zowel groenten in blik als oliën, azijn, zout en sausen die deze aanvullen, verhandelen.

33      Het BHIM betwist verzoekers betoog.

34      In dit verband zij eraan herinnerd dat waren complementair zijn wanneer zij dermate onderling verbonden zijn dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere, zodat de consumenten kunnen denken dat de productie van beide waren in handen is van een en dezelfde onderneming [arrest Gerecht van 1 maart 2005, Sergio Rossi/BHIM – Sissi Rossi (SISSI ROSSI), T‑169/03, Jurispr. blz. II‑685, punt 60, in hogere voorziening bevestigd bij arrest Hof van 18 juli 2006, Rossi/BHIM, C‑214/05 P, Jurispr. blz. I‑7057].

35      Meerdere punten lijken inderdaad erop te wijzen dat een zekere mate van complementariteit tussen deze waren kan bestaan, zoals verzoeker stelt.

36      De door de conflicterende merken aangeduide waren worden immers vaak gelijktijdig verbruikt aangezien de door het aangevraagde merk aangeduide waren niet alleen kunnen worden verbruikt en hoofdzakelijk samen met inzonderheid – maar niet uitsluitend – de door het oudere merk aangeduide waren worden verbruikt. In casu valt dus niet uit te sluiten dat voor een deel van het relevante publiek het gebruik van een dressing onontbeerlijk of minstens belangrijk wordt geacht voor de consumptie van verse groenten en dat deze consumenten het gebruikelijk en normaal vinden deze waren samen te gebruiken.

37      Volgens verzoeker wordt dit complementaire karakter van de door de conflicterende merken aangeduide waren aangetoond doordat voorverpakte groenten, zoals vooraf bereide salades die worden verkocht om mee te nemen, vaak dressings bevatten. Hoewel deze stelling door geen enkel objectief gegeven wordt gestaafd, kan op basis van alle door verzoeker aangevoerde elementen worden vastgesteld dat, anders dan het BHIM stelt, niet uit te sluiten valt dat een zekere mate van complementariteit tussen de door de betrokken merken aangeduide waren bestaat.

38      Evenwel moet worden benadrukt dat het bestaan van een zekere mate van complementariteit zoals bedoeld in de punten 36 en 37 supra, niet volstaat om te besluiten dat deze waren nauw met elkaar verband houden, zoals verzoeker stelt (zie punt 20 supra).

39      Met betrekking tot het argument dat bepaalde Spaanse producenten tegelijk waren van dezelfde klassen als de door het oudere merk en het aangevraagde merk aangeduide waren produceren, moet immers om te beginnen worden vastgesteld dat verzoeker geen concrete elementen heeft aangevoerd in de procedure voor de kamer van beroep. Met betrekking tot de in de onderhavige procedure overgelegde bewijzen kan, in ieder geval en los van de door het BHIM opgeworpen vraag van de ontvankelijkheid, de overlegging van een beperkt aantal uittreksels van internetsites niet het bewijs leveren van een courante handelspraktijk die erin bestaat dat ondernemingen binnen deze sector de door de betrokken merken aangeduide waren tegelijk verhandelen. Deze uittreksels kunnen evenmin aantonen dat deze praktijk, in de veronderstelling dat deze is aangetoond, door de consument als courant wordt aangemerkt en opgevat. Verzoekers argument moet dus ongegrond worden verklaard.

40      Met betrekking tot het argument dat de distributie van de door de conflicterende merken aangeduide waren verloopt via dezelfde verkooppunten, inzonderheid supermarkten, is reeds geoordeeld dat het feit dat twee categorieën waren in dezelfde handelszaken, zoals warenhuizen of supermarkten, kunnen worden verkocht, niet erg relevant is, aangezien in deze verkooppunten zeer verscheiden waren te koop worden aangeboden, zonder dat de consument deze waren automatisch dezelfde herkomst toekent [zie in die zin arrest Gerecht van 13 december 2004, El Corte Inglés/BHIM – Pucci (EMILIO PUCCI), T‑8/03, Jurispr. blz. II‑4297, punt 43]. Zoals het BHIM aanvoert, betekent de verkoop in een supermarkt bovendien niet noodzakelijk dat de waren precies naast elkaar worden verkocht. Aangezien verzoeker het Gerecht niet meer beoordelingselementen heeft bezorgd, dient te worden geoordeeld dat de verkoop van de door de conflicterende merken aangeduide waren zal plaatsvinden in distributieruimtes met een zekere geografische nabijheid zonder dat daaruit uit het oogpunt van de consument een duidelijke complementariteit tussen de door de betrokken merken aangeduide waren voortvloeit. Verzoekers argument betreffende de verkoopwijze van de door de conflicterende merken aangeduide waren moet dus ook ongegrond worden verklaard.

41      In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat, gelet op het bestaan van een zekere mate van complementariteit tussen de door de conflicterende merken aangeduide waren, sprake is van een geringe soortgelijkheid van deze waren in de zin van verordening nr. 207/2009.

 Vergelijking van de tekens

42      Verzoeker meent dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk en het oudere merk begripsmatig, fonetisch en visueel niet overeenstemmen. Hij is met name van mening dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door het vermogen van de gemiddelde Spaanse consument om een begripsmatig verband te leggen tussen de conflicterende merken door het verschil in taal te onderschatten en door het oudere merk te analyseren als een merk dat een woord- en een beeldelement omvat.

43      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar dient wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens betreft te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan. De perceptie van de merken die de gemiddelde consument van de betrokken waren of diensten heeft, speelt een beslissende rol bij de globale beoordeling van dit gevaar. In dit verband neemt de gemiddelde consument een merk gewoonlijk als een geheel waar en let hij niet op de verschillende details ervan (zie arrest Hof van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, Jurispr. blz. I‑4529, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Onderzocht dient dus te worden of de door de kamer van beroep verrichte analyse van de totaalindruk van de betrokken tekens, na de vergelijking op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak, onjuist is.

 Visuele overeenstemming

45      Met betrekking tot de visuele overeenstemming stelt verzoeker in zijn stukken dat het oudere merk geen beeldelement omvat. Hij meent bovendien dat het door de kamer van beroep onderzochte beeldelement in ieder geval niet beslissend is voor de totaalindruk en slechts ertoe bijdraagt de begripsmatige overeenstemming te versterken.

46      Het BHIM betwist verzoekers argumenten.

47      Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat uit de door het BHIM in zijn antwoord (bijlage B1) aangevoerde elementen duidelijk blijkt dat, anders dan verzoeker in zijn stukken stelt, het oudere merk EL LANCERO met betrekking tot de waren van klasse 31 waarvoor normaal gebruik is aangetoond, een samengesteld merk is dat bestaat uit het woordelement „el lancero” en een beeldelement dat een lansier, dit wil zeggen een ruiter met een lans (zie punt 6 supra), weergeeft. Dat het oudere merk een samengesteld merk is, is door verzoeker in antwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht bevestigd; daarvan is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

48      In deze omstandigheden moet worden onderzocht of de door de kamer van beroep verrichte analyse van de visuele totaalindruk van het beeldmerk EL LANCERO en van het woordmerk LE LANCIER onjuist is.

49      In casu heeft de kamer van beroep in punt 38 van de bestreden beslissing geoordeeld dat het beeldelement op visueel vlak het belangrijkste element van het oudere merk was en dat het gelet op de door het oudere merk aangeduide waren onderscheidend vermogen had. Zij heeft haar oordeel gebaseerd op de overweging dat dit beeldelement opvallend groot was in het betrokken geheel en dat het het onderscheidend vermogen van het oudere merk aanzienlijk versterkte, aangezien het concept van een lansier geen duidelijk logisch verband vertoont met verse vruchten en groenten. De kamer van beroep erkent dat de woordelementen van de conflicterende merken in zekere mate overeenstemmen, maar besluit dat gelet op het opvallende karakter van het beeldelement van het oudere merk, de conflicterende merken visueel slechts in geringe mate kunnen worden geacht overeen te stemmen.

50      In dit verband zij allereerst vastgesteld dat het Gerecht reeds heeft gepreciseerd dat niets eraan in de weg staat dat wordt nagegaan of er visuele overeenstemming van een woordmerk met een beeldmerk bestaat, aangezien deze twee typen merken een grafische vorm hebben waardoor een visuele indruk kan ontstaan [arrest Gerecht van 12 december 2002, Vedial/BHIM − France Distribution (HUBERT), T‑110/01, Jurispr. blz. II‑5275, punt 51].

51      Vervolgens mag bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk in overweging worden genomen en worden vergeleken met een ander merk. Bij een dergelijke vergelijking moeten de betrokken merken juist elk in hun geheel worden onderzocht, hetgeen niet uitsluit dat de totaalindruk die een samengesteld merk bij het relevante publiek nalaat in bepaalde omstandigheden door een of meerdere bestanddelen ervan kan worden gedomineerd (zie arrest BHIM/Shaker, reeds aangehaald, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn, kan de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld (arrest BHIM/Shaker, reeds aangehaald, punt 42, en arrest Hof van 20 september 2007, Nestlé/BHIM, C‑193/06 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 43). Dit kan met name het geval zijn wanneer dit bestanddeel op zichzelf het beeld van dit merk dat bij het relevante publiek in herinnering blijft, kan domineren, zodat alle andere bestanddelen van het merk verwaarloosbaar zijn voor de totaalindruk die door dat merk wordt opgeroepen (arrest Nestlé/BHIM, reeds aangehaald, punt 43).

52      Bij de beoordeling of een of meer bestanddelen van een samengesteld merk domineren, moet overigens met name met de intrinsieke eigenschappen van elk van die bestanddelen rekening worden gehouden door deze te vergelijken met de eigenschappen van de andere bestanddelen. Bovendien kan eventueel worden bezien hoe de verschillende bestanddelen in de configuratie van het samengestelde merk zich tot elkaar verhouden [arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 35].

53      Allereerst kan het beeldelement gelet op de visuele totaalindruk die het oudere merk oproept, beter de aandacht trekken en vasthouden dan het woordelement van het teken, hoofdzakelijk wegens de afmetingen ervan. Het beeldelement kan bijgevolg worden beschouwd als het belangrijkste bestanddeel van het oudere merk.

54      Wat vervolgens de woordelementen betreft, die niet als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd, bestaan de woorden „lancier” en „lancero” daadwerkelijk beide uit zes letters en valt een zekere visuele overeenstemming niet te ontkennen. De lidwoorden „el” en „le” en de lettergrepen „ero” en „ier” verschillen evenwel. Bijgevolg bestaat slechts een beperkte overeenstemming van de woordelementen.

55      Wanneer sprake is van een opvallend en onderscheidend beeldelement enerzijds en woordelementen die visueel in beperkte mate overeenstemmen anderzijds, dient in navolging van de kamer van beroep te worden geoordeeld dat de conflicterende merken in hun geheel beschouwd in geringe mate overeenstemmen.

 Fonetische overeenstemming

56      In punt 39 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de conflicterende merken fonetisch in zekere mate overeenstemden.

57      Verzoeker stelt in wezen dat de verschillen tussen de uitdrukkingen „el lancero” en „le lancier” en de taalverschillen niet eraan kunnen afdoen dat zij fonetisch nagenoeg gelijk zijn.

58      Het BHIM betwist verzoekers argumenten.

59      Zoals de kamer van beroep in punt 39 van de bestreden beslissing terecht opmerkt, bevatten in casu beide uitdrukkingen vier lettergrepen en eenzelfde centrale medeklinker „c”, hetgeen een zekere fonetische overeenstemming doet ontstaan. De bepaalde lidwoorden „el” en „le” en de laatste drie letters van het tweede woordelement van elk van beide betrokken merken verschillen echter. Zoals het BHIM terecht stelt moet voorts rekening worden gehouden met het feit dat de uitdrukking „le lancier” door de gemiddelde consument zal worden uitgesproken als een Spaans woord, waardoor de fonetische overeenstemming wordt verzwakt.

60      De in punt 57 supra uiteengezette argumenten van verzoeker moeten dus ongegrond worden verklaard. Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep terecht heeft gesteld dat de conflicterende merken fonetisch in zekere mate overeenstemmen.

 Begripsmatige overeenstemming

61      In punt 40 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep geoordeeld dat geen sprake was van begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken, met name op grond dat het relevante publiek niet in staat is de betekenis van de uitdrukking „le lancier” te begrijpen.

62      Met betrekking tot de begripsmatige overeenstemming stelt verzoeker in wezen dat de conflicterende merken volstrekt overeenstemmen aangezien de uitdrukkingen „el lancero” en „le lancier” hetzelfde betekenen, hoewel in verschillende talen. De omstandigheid dat er geen logisch verband bestaat tussen de betrokken waren en deze uitdrukkingen maakt het verwarringsgevaar bovendien nog groter.

63      Het BHIM betwist verzoekers argumenten.

64      Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat het relevante publiek voor de beoordeling van de begripsmatige overeenstemming bestaat in de gemiddelde consument in Spanje die grotendeels Spaanstalig is (zie punt 18 supra).

65      Met betrekking tot het begrip van het aangevraagde merk door het relevante publiek kan niet algemeen ervan worden uitgegaan dat dit publiek kennis heeft van een vreemde taal [zie in die zin arrest Gerecht van 25 juni 2008, Zipcar/BHIM – Canary Islands Car (ZIPCAR), T‑36/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45].

66      In casu staat vast dat de gemiddelde Spaanse consument een beperkte kennis van het Frans heeft. De uitdrukkingen „el lancero” en „le lancier” betekenen weliswaar hetzelfde in het Spaans en het Frans, maar het dossier bevat geen enkel element op basis waarvan kan worden vastgesteld dat een aanzienlijk deel van het relevante publiek voldoende kennis van het Frans heeft om een verband te leggen tussen deze twee uitdrukkingen. Zelfs gesteld dat het relevante publiek een zekere kennis van het Frans heeft, wijst het BHIM terecht erop dat de uitdrukking „le lancier” niet behoort tot de basiswoordenschat van deze taal en dat ondanks de overeenstemming van deze uitdrukking met de uitdrukking „el lancero”, belangrijke verschillen blijven bestaan die beletten dat in de perceptie van het relevante publiek een rechtstreeks begripsmatig verband wordt gelegd.

67      Ten slotte kan het feit dat er geen logisch verband bestaat tussen deze uitdrukkingen en de aangeduide waren, het onderscheidend vermogen ervan weliswaar versterken, maar in het geval van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende Spaanse consument met een beperkte kennis van het Frans volstaat het onderscheidend vermogen niet om een begripsmatig verband tussen de conflicterende merken te kunnen leggen.

68      Hieruit volgt dat, anders dan verzoeker stelt, het relevante publiek over het algemeen geen semantische inhoud zal toekennen aan het aangevraagde merk, hetgeen tot gevolg heeft dat dit publiek doorgaans niet in staat zal zijn om de conflicterende merken begripsmatig te vergelijken [zie in die zin arrest Gerecht van 24 mei 2011, Space Beach Club/BHIM – Flores Gómez (SpS space of sound), T‑144/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 63].

69      Gelet op de beoordelingen in de punten 61 en 68 supra dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat in de perceptie van het relevante publiek geen begripsmatige overeenstemming bestaat die gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken doet ontstaan.

70      Aangezien is vastgesteld dat geen sprake is van begripsmatige overeenstemming en dat geringe fonetische en visuele overeenstemming bestaat, dient te worden vastgesteld dat de conflicterende merken in hun geheel beschouwd in geringe mate overeenstemmen in de zin van verordening nr. 207/2009.

 Globale beoordeling van het verwarringsgevaar

71      De kamer van beroep heeft geoordeeld dat aangezien de waren van elkaar verschillen en de conflicterende tekens in geringe mate overeenstemmen, geen verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestaat.

72      Verzoeker betwist de analyse van de kamer van beroep en stelt dat de volstrekte begripsmatige gelijkheid en de vrijwel gehele visuele en fonetische gelijkheid het gebrek aan soortgelijkheid van de waren compenseren. Bijgevolg bestaat er in casu verwarringsgevaar.

73      Het BHIM betwist verzoekers argumenten.

74      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de erdoor aangeduide waren of diensten. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming van de merken, en omgekeerd [arrest Hof van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 17, en arrest Gerecht van 14 december 2006, Mast-Jägermeister/BHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO met kader e.a.), T‑81/03, T‑82/03 en T‑103/03, Jurispr. blz. II‑5409, punt 74].

75      Evenzo zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de gemiddelde consument van de betrokken warencategorie slechts zelden de verschillende merken rechtstreeks met elkaar kan vergelijken, maar moet aanhaken bij het onvolmaakte beeld dat bij hem is achtergebleven (arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 26).

76      Rekening houdend met zowel de geringe soortgelijkheid van de waren (zie punt 69 supra) als de geringe overeenstemming van de conflicterende merken (zie punt 41 supra), dient in casu in navolging van de kamer van beroep te worden geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestaat.

77      Bijgevolg moet het enige middel ontleend aan schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 worden afgewezen, zonder dat het Gerecht uitspraak behoeft te doen over de door het BHIM opgeworpen niet-ontvankelijkheid van verzoekers tweede vordering. Bijgevolg dient het beroep te worden verworpen.

 Kosten

78      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van het BHIM worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Enrique Serrano Aranda wordt verwezen in de kosten.

Pelikánová

Jürimäe

Van der Woude

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 september 2012.

ondertekeningen

Inhoud


Voorgeschiedenis van het geding

Conclusies van partijen

In rechte

Vergelijking van de waren

Aard, gebruik en bestemming van de waren

Complementair karakter van de waren

Vergelijking van de tekens

Visuele overeenstemming

Fonetische overeenstemming

Begripsmatige overeenstemming

Globale beoordeling van het verwarringsgevaar

Kosten


* Procestaal: Nederlands.