Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Liège (België) op 10 juli 2023 – Openbaar Ministerie, Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) / EX

(Zaak C-421/23, RSZ)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Openbaar Ministerie, Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ)

Verwerende partij: EX

Prejudiciële vragen

Moet verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels1 aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is wanneer ten eerste de rechterlijke instanties van de ontvangende lidstaat hebben geoordeeld dat de afgegeven A1-verklaringen zijn vervalst, zonder dat dit door partijen wordt betwist, en ten tweede de door de rechterlijke instanties van diezelfde ontvangende lidstaat verrichte onderzoeken lijken uit te wijzen dat de litigieuze verklaringen niet zijn afgegeven door het bevoegde orgaan van de uitzendende lidstaat, hoewel datzelfde orgaan wel socialezekerheidsbijdragen heeft geïnd?

Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt de dialoog- en bemiddelingsprocedure die is ingevoerd bij artikel 76, lid 6, van verordening nr. 883/2004 (dat de procedure overneemt als bedoeld in artikel 84 bis, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1408/711 ) dan een dwingende voorafgaande voorwaarde voor de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen spreken van fraude?

Indien deze twee vragen bevestigend worden beantwoord, mogen de autoriteiten van de lidstaat waar de werknemers hun werkzaamheden hebben verricht, op grond van het verbod van fraude en misbruik van recht, dat een algemeen beginsel van Unierecht vormt dat justitiabelen dienen na te leven, de betrokken A1-verklaringen dan ook wanneer in geval van een vermoeden van fraude geen gebruik wordt gemaakt van de dialoog- en bemiddelingsprocedure buiten beschouwing laten in de situatie waarin op grond van de aan hen ter beoordeling voorgelegde feiten kan worden vastgesteld dat de betrokken verklaringen zijn afgegeven na een door een rechterlijke instantie van de ontvangende lidstaat als frauduleus aangemerkte gedraging van de werkgever?

____________

1 PB 2004, L 166, blz. 1.

1 Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2).