Language of document :

Beroep ingesteld op 21 juli 2006 - Duyster / Commissie

(Zaak F-82/06)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Tineke Duyster (Oetrange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: W.H.A.M. van den Muijsenbergh, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk, subsidiair, gedeeltelijk ontvankelijk te verklaren;

het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 11 mei 2006 nietig te verklaren voor zover het klacht R/91/06 betreft, subsidiair, dit besluit gedeeltelijk nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure;

daarnaast herhaalt de verzoekende partij de conclusies die zij reeds in zaak F-18/061 heeft geformuleerd.

Middelen en voornaamste argumenten

In het kader van de zaken F-51/052 en F-18/06 heeft verzoekster reeds het feit betwist dat de Commissie haar eerst met ouderschapsverlof heeft gestuurd voor de periode van 1 november 2004 tot en met 30 april 2005, en vervolgens bij brief van 17 november 2005 de begindatum van het ouderschapsverlof heeft vastgesteld op 8 november 2004.

Aangezien zij twijfelde over de juridische kwalificatie van deze brief, heeft verzoekster deze op 13 februari 2006 tegelijkertijd aangevochten met een klacht en een beroep (F-18/06). De Commissie heeft in dat beroep een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en bij besluit van 11 mei 2006 de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

In deze zaak betoogt verzoekster dat ten gevolge van het voorgaande er geen rechtsmiddel openstaat tegen het in de brief van 17 november 2005 vervatte besluit en dat geen schadevergoeding mogelijk is met betrekking tot de erin vervatte verklaringen van het TABG. Dit is strijdig met het Statuut en met de rechtsbeginselen die de lidstaten en de Gemeenschappen gemeen hebben.

Tot staving van haar beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring, stelt verzoekster met name: i) het besluit gaat uit van onjuiste feiten; ii) schending van de inhoud en de ratio van artikel 90 van het Statuut; iii) de aanwezigheid van tegenstrijdigheden; iv) onduidelijkheid en slordigheid van het besluit; v) schending van de inhoud en de ratio van de artikelen 24 en 25 van het Statuut; vi) schending van de rechtspraak inzake de ontvankelijkheid; vii) de onzekere situatie die de Commissie heeft gecreëerd in verband met de juridische kwalificatie van haar brief van 17 november 2005; viii) schending van de beginselen van evenredigheid, gewettigd vertrouwen, gelijke behandeling en rechtszekerheid, alsmede schending van het beginsel van afweging van de belangen, niet-naleving van de informatieplicht van de werkgever, schending van het recht op een rechtsmiddel, schending van het legaliteitsbeginsel en van het beginsel van goed bestuur; ix) gebrek aan bewijs voor de stelling van het TABG dat de inhoud van het door verzoekster geformuleerde verzoek reeds wordt behandeld in zaak F-51/05.

Wat de grond van de zaak betreft, voert verzoekster middelen aan die sterk overeenkomen met de middelen die zij heeft aangevoerd in zaak F-18/06.

____________

1 - PB C 154 van 1.7.2006.

2 - PB C 217 van 3.9.2005 (deze zaak was aanvankelijk onder nummer T-249/05 bij het Gerecht van Eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ingeschreven en is bij beschikking van 15.12.2005 overgedragen aan het Gerecht voor Ambtenarenzaken van de Europese Unie).