Language of document : ECLI:EU:T:2014:71

Zaak T‑81/12

Beco Metallteile-Handels GmbH

tegen

Europese Commissie

„Dumping – Invoer van roestvrijstalen bevestigingsmiddelen uit China en Taiwan – Verzoek om terugbetaling van geïnde rechten – Artikel 11, lid 8, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1225/2009 – Rechtszekerheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 februari 2014

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten op grond van artikel 11, lid 8, van verordening nr. 1225/2009 – Termijn

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 11, lid 8, tweede alinea; mededeling 2002/C 127/06 van de Commissie)

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Terugbetaling van antidumpingrechten – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Invloed van richtsnoeren van de Commissie

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 11, lid 8; mededeling 2002/C 127/06 van de Commissie)

3.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechtszekerheid – Regeling van de Unie – Vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid – Invloed van richtsnoeren van de Commissie

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 11, lid 8, tweede alinea; mededeling 2002/C 127/06 van de Commissie)

1.      De relevante bepaling voor de te volgen procedure voor terugbetaling van een antidumpingrecht wanneer wordt aangetoond dat de dumpingmarge op basis waarvan dat recht is betaald, niet meer bestaat of tot een lager niveau dan dat van het geldende recht is teruggevallen, is artikel 11, lid 8, tweede alinea, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009. Die bepaling verwijst naar de definitieve rechten. Daaruit blijkt dus niet dat betaling van die rechten een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor een verzoek om terugbetaling vormt.

Het vertrekpunt van de termijn van zes maanden zoals bedoeld in artikel 11, lid 8, tweede alinea, van voornoemde verordening hangt dus geenszins af van voorafgaande betaling van de antidumpingrechten.

Uit de bewoordingen van artikel 11, lid 8, tweede alinea, van deze verordening blijkt geenszins dat de verzoeken om terugbetaling naar behoren gestaafd moeten zijn in de zin van de derde alinea van lid 8 vanaf de indiening ervan. Zij kunnen in de loop van de procedure worden aangevuld.

De mededeling van de Commissie over de terugbetaling van antidumpingrechten bepaalt weliswaar dat de Commissie de belanghebbende meedeelt welke informatie en bewijsstukken hij binnen een redelijke termijn moet doen toekomen, maar zij is niet verplicht ambtshalve in te schatten welke gegevens haar hadden kunnen worden overgelegd. Deze bepaling verplicht de Commissie immers enkel aan de belanghebbende mee te delen welke soorten of categorieën informatie of documenten aan haar moeten worden verstrekt zodat zij een verzoek om terugbetaling kan behandelen.

(cf. punten 34, 35, 40, 46)

2.      Een interpretatieve handeling zoals de mededeling van de Commissie over de terugbetaling van antidumpingrechten, die volgens de preambule ervan uitleg bevat over de toepassing van artikel 11, lid 8, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009, kan de dwingende bepalingen van een verordening niet wijzigen. In geval van overlapping en onverenigbaarheid met een dergelijke norm moet de interpretatieve handeling dus wijken.

(cf. punten 50, 52)

3.      Het rechtszekerheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van het recht van de Unie, dat onder meer verlangt dat een regeling duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de justitiabelen ondubbelzinnig hun rechten en verplichtingen kunnen kennen en dienovereenkomstig hun voorzieningen kunnen treffen. Aangezien het echter inherent is aan elke rechtsregel dat er enige onzekerheid bestaat over de betekenis of de draagwijdte ervan, dient te worden onderzocht of de betrokken rechtsregel zo dubbelzinnig is dat de justitiabelen eventuele vragen over de draagwijdte of de betekenis van deze regel niet met voldoende zekerheid kunnen oplossen.

In dat verband dragen de richtsnoeren in mededelingen of interpretatieve mededelingen van de Commissie ertoe bij dat de transparantie, de voorspelbaarheid en de rechtszekerheid van het optreden van de Commissie worden gewaarborgd.

Uit de preambule van de mededeling van de Commissie over de terugbetaling van antidumpingrechten blijkt dat deze mededeling uitleg bevat over de toepassing van artikel 11, lid 8, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009 en er bijgevolg toe strekt de belanghebbenden bij een terugbetalingsprocedure te informeren, in het bijzonder over de voorwaarden waaraan het verzoek moet voldoen. Zij is dus vastgesteld om de rechtszekerheid inzake artikel 11, lid 8, van deze verordening, dat enigszins onzeker is wat betreft de betekenis en de draagwijdte ervan, voor die belanghebbenden te versterken.

Aangezien deze mededeling van de Commissie is bedoeld voor ondernemers die zich niet genoodzaakt mogen zien systematisch juridische bijstand te zoeken voor hun gewone verrichtingen, is het uiterst belangrijk dat de uitlegging van artikel 11, lid 8, van voornoemde verordening die daarin wordt gegeven duidelijk en eenduidig is. Overeenkomstig de doelstelling en de aard van de mededeling moet een lezing van de bepalingen een zorgvuldige en redelijk ervaren ondernemer in staat stellen zijn rechten en verplichtingen ondubbelzinnig te kennen en eventuele twijfel over de draagwijdte of de betekenis van die regels opzij te zetten.

Deze mededeling van de Commissie voldoet niet aan die vereisten, aangezien zij tegenstrijdige signalen uitzendt wat betreft de voorwaarden voor indiening van een verzoek om terugbetaling van antidumpingrechten, en meer bepaald wat betreft de termijn voor indiening van verzoeken op grond van artikel 11, lid 8, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009. In dat verband bepaalt punt 2.6, sub a, van die mededeling in wezen dat de verzoeken op grond van artikel 11, lid 8, moeten worden ingediend binnen zes maanden nadat is vastgesteld hoeveel antidumpingrechten verschuldigd zijn. Uit de punten 2.1, sub b, en 2.2, sub a, junctis voetnoot nr. 6 en punt 3.1.3, sub a, derde alinea, van die mededeling, vloeit daarentegen voort dat de termijn om een dergelijk verzoek in te dienen niet loopt zolang die rechten niet zijn betaald, waardoor zij in tegenspraak zijn met punt 2.6, sub a, van die mededeling. Ondernemers die zich voor hun gewone verrichtingen op de interpretatieve mededeling baseren, kunnen dus bij lezing ervan gegronde twijfel koesteren over de juiste uitlegging van artikel 11, lid 8, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009.

(cf. punten 68, 70‑75, 77, 81‑83)