Language of document : ECLI:EU:T:2020:210

Zaak T526/19

Nord Stream 2 AG

tegen

Raad van de Europese Unie
en
Europees Parlement

 Beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 mei 2020

„Beroep tot nietigverklaring – Energie – Interne markt voor aardgas – Richtlijn (EU) 2019/692 – Toepassing van richtlijn 2009/73/EG op gastransmissieleidingen van en naar derde landen – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-ontvankelijkheid – Overlegging van onrechtmatig verkregen documenten”

1.      Gerechtelijke procedure – Procesincident – Verzoek om verwijdering van documenten uit het dossier – Beoordelingscriteria – Juridisch advies en aanbevelingen van de Commissie aan de Raad met het oog op internationale onderhandelingen – Gevolgen van de rubricering van de documenten en van een eerdere weigering van toegang

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 130; verordening van het Europees Parlement en de Raad 1049/2001, art. 4, leden 1 en 2; besluit van de Raad 2013/488, art. 2, lid 2, d)]

(zie punten 30, 31, 38‑45, 48‑56, 60‑64)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria – Wijzigingsrichtlijn die mogelijk een deel van de gastransmissienetten onderwerpt aan de regels die van toepassing zijn op de interne markt voor aardgas – Beroep van een gaspijpleidingexploitant die mogelijk onder de regels van het Unierecht komt te vallen door de uitbreiding van de werkingssfeer ervan – Richtlijn die nationale omzettingsmaatregelen vereist en op grond waarvan de nationale regulerende instanties afwijkingen kunnen verlenen – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2009/73, art. 9, lid 8, en art. 36 en 49 bis, en 2019/692, art. 1)

(zie punten 102‑115)


Samenvatting

Bij de beschikkingen Nord Stream 2/Parlement en Raad (T‑526/19) en Nord Stream/Parlement en Raad (T‑530/19) van 20 mei 2020 heeft het Gerecht de door respectievelijk Nord Stream 2 AG en Nord Stream AG ingediende beroepen tot nietigverklaring van richtlijn 2019/692(1)(2) niet-ontvankelijk verklaard.

Nord Stream AG is een vennootschap naar Zwitsers recht, die voor 51 % in handen is van de Russische vennootschap PJSC Gazprom. Zij is eigenaar en exploitant van de Nord Stream-gaspijpleiding (algemeen aangeduid als „Nord Stream 1”), die zorgt voor de gastransmissie tussen Vyborg (Rusland) en Lubmin (Duitsland) in de buurt van Greifswald (Duitsland). Die gaspijpleiding, waarvan de aanleg in 2012 is voltooid, zal naar verwachting gedurende vijftig jaar worden geëxploiteerd.

Nord Stream 2 AG is een vennootschap naar Zwitsers recht, die volledig in handen is van de Russische publiekrechtelijke vennootschap op aandelen Gazprom. Zij is belast met de planning, de aanleg en de exploitatie van de Nord Stream 2-gaspijpleiding, die parallel loopt aan de Nord Stream 1-gaspijpleiding.

Op 17 april 2019 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie richtlijn 2019/692 tot wijziging van richtlijn 2009/73 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas(3) vastgesteld. Op grond van die richtlijn, die op 23 mei 2019 in werking is getreden, moesten de lidstaten die aan de in artikel 2 neergelegde criteria voldeden waaronder de Bondsrepubliek Duitsland uiterlijk op 24 februari 2020 de nationale maatregelen vaststellen die noodzakelijk waren voor de omzetting van die richtlijn.

Sinds de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn valt mogelijk een deel van de gastransmissieleidingen van pijpleidingexploitanten als Nord Stream AG en Nord Stream 2 AG in casu het deel tussen een lidstaat en een derde land tot aan het grondgebied van de lidstaten of het deel dat zich in de territoriale wateren van de lidstaat bevindt onder richtlijn 2009/73 en de nationale omzettingsbepalingen. Dat betekent dat die exploitanten onder meer verplicht zijn om de transmissienetten en de transmissienetbeheerders te ontvlechten en om een systeem in te voeren dat derden op niet-discriminerende wijze en op basis van bekendgemaakte tarieven toegang verleent tot het gastransmissie- en distributiesysteem.

Het Gerecht heeft bij zijn beschikkingen de excepties van niet-ontvankelijkheid toegewezen die het Parlement en de Raad krachtens artikel 130, lid 1, van zijn Reglement voor de procesvoering hebben opgeworpen, en heeft bijgevolg de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de door Estland, Letland, Litouwen, Polen en de Europese Commissie ingediende verzoeken tot interventie zonder voorwerp zijn geraakt.

Het Gerecht heeft in de eerste plaats geoordeeld dat Nord Stream 2 AG en Nord Stream AG niet rechtstreeks door de wijzigingsrichtlijn werden geraakt.

In dat verband heeft het Gerecht opgemerkt dat marktdeelnemers zoals die welke de betrokken beroepen hebben ingesteld, enkel via uiterlijk op 24 februari 2020 door de lidstaten te nemen nationale maatregelen tot omzetting van richtlijn 2009/73 onder de verplichtingen van die richtlijn vielen of zouden vallen, zulks onder de door die lidstaten bepaalde of te bepalen voorwaarden. In casu bestonden dergelijke nationale omzettingsmaatregelen ten tijde van de instelling van het onderhavige beroep echter niet voor wat betreft de Bondsrepubliek Duitsland, op wier grondgebied de betrokken delen van de gaspijpleidingen Nord Stream en Nord Stream 2 zich bevinden. Bovendien beschikten de lidstaten over een beoordelingsmarge bij de uitvoering van de bepalingen van de wijzigingsrichtlijn.

Op grond van de wijzigingsrichtlijn konden de nationale regulerende instanties namelijk afwijkingen van sommige bepalingen van de gewijzigde richtlijn 2009/73 toestaan voor, ten eerste, grote nieuwe gasinfrastructuurprojecten en, ten tweede, gastransmissieleidingen tussen lidstaten en derde landen die vóór 23 mei 2019 waren voltooid. Het Gerecht heeft opgemerkt dat het aan de lidstaten stond om de nationale maatregelen vast te stellen op grond waarvan de betrokken marktdeelnemers konden verzoeken om voor dergelijke afwijkingen in aanmerking te komen, en dat die lidstaten daarbij op basis van de algemene criteria van artikel 49 bis van de gewijzigde richtlijn 2009/73 de precieze voorwaarden voor die afwijkingen konden bepalen en tevens de procedureregels konden opstellen, zodat de nationale regulerende instanties van die lidstaten binnen de door de wijzigingsrichtlijn gestelde termijn, te weten vóór 24 mei 2020, op dergelijke verzoeken zouden kunnen beslissen. Bovendien beschikten de nationale regulerende instanties bij de toepassing van die voorwaarden over een ruime beoordelingsmarge voor wat betreft de toekenning van die afwijkingen en de eventuele specifieke voorwaarden die aan die afwijkingen konden worden gesteld.

Het Gerecht heeft daarenboven benadrukt dat de omstandigheid dat de activiteiten van verzoeksters voortaan deels onder het Unierecht vielen, in casu onder de gewijzigde richtlijn 2009/73, hoe dan ook slechts het gevolg was van hun keuze om hun activiteiten op het grondgebied van de Unie, in casu in de territoriale wateren van een van de lidstaten van de Unie, te ontwikkelen en in stand te houden. De wijzigingsrichtlijn heeft echter als zodanig sinds de inwerkingtreding ervan geen onmiddellijke en concrete gevolgen gehad voor de rechtspositie van marktdeelnemers zoals verzoeksters, a fortiori niet vóór het verstrijken van de in artikel 2, lid 1 vastgestelde omzettingstermijn.

In zaak T‑530/19 heeft het Gerecht in de tweede plaats geoordeeld dat Nord Stream AG evenmin individueel door de wijzigingsrichtlijn werd geraakt.

In dat verband heeft het Gerecht met name opgemerkt dat Nord Stream AG niet gerechtigd was om het Nord Stream-netwerk met dubbele gaspijpleiding te exploiteren en/of te blijven exploiteren zonder aan de reglementaire vereisten van de Unie te hoeven voldoen, althans wat het deel van die gastransmissieleiding betreft dat zich op het grondgebied van de Unie, in casu in de binnenzee van een lidstaat, bevindt.

Het Gerecht heeft hieruit opgemaakt dat op basis van de door Nord Stream AG aangevoerde omstandigheid dat zij bij de vaststelling van de wijzigingsrichtlijn deel uitmaakte van een besloten kring van geïdentificeerde of identificeerbare marktdeelnemers die door de uitbreiding van de territoriale en/of materiële werkingssfeer van richtlijn 2009/73 werden geraakt, niet kon worden overwogen dat zij individueel door de wijzigingsrichtlijn werd geraakt, aangezien de toepasselijkheid van die richtlijn afhankelijk was van objectieve, door de Uniewetgever vastgestelde criteria, en met name van het criterium dat gastransmissieleidingen, om voor bepaalde afwijkingen in aanmerking te komen, op de datum van inwerkingtreding van die richtlijn, te weten op 23 mei 2019, voltooid en operationeel moesten zijn.

Voorts heeft het Gerecht in zaak T‑526/19 in antwoord op het betoog dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte was geschonden, gepreciseerd dat de betrokken marktdeelnemer de mogelijkheid had om bij de bevoegde regulerende instantie, in casu de Duitse regulerende instantie, een verzoek in te dienen om voor een afwijking in aanmerking te komen, en om het besluit van die instantie in voorkomend geval voor een Duitse rechter aan te vechten met een beroep op de ongeldigheid van de wijzigingsrichtlijn en met het verzoek aan die rechter om dienaangaande prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof.

In diezelfde zaak heeft het Gerecht bovendien zowel de door de Raad krachtens artikel 130, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering opgeworpen exceptie als een aanvullend verzoek van die instelling toegewezen, die ertoe strekten dat de documenten die Nord Stream 2 AG in het kader van haar beroep had overgelegd zonder de toestemming van de betrokken instelling, die de auteur of de adressaat van die documenten was, uit het dossier werden verwijderd. Het ging om een advies van de juridische dienst van de Raad, om aanbevelingen van de Commissie aan de Raad met het oog op de vaststelling van een besluit inzake internationale onderhandelingen met een derde land en, voor wat betreft het tweede procesincident, om opmerkingen die de Bondsrepubliek Duitsland had ingediend bij de permanente vertegenwoordigers bij de Raad in het kader van de wetgevingsprocedure tot vaststelling van de wijzigingsrichtlijn.

In het kader van zijn beslissing op die procesincidenten heeft het Gerecht de verzoeken van de Raad toegewezen. Daarbij heeft het zich laten leiden door de bepalingen van verordening nr. 1049/2001(4), aangezien de niet-toepasselijkheid van die bepalingen volgens recente rechtspraak van het Hof niet uitsluit dat hieraan een zekere indicatieve waarde wordt toegekend.(5)

Zo heeft het Gerecht met betrekking tot de documenten waartoe de Raad een werknemer van Nord Stream 2 toegang had geweigerd, met name geoordeeld dat de Raad zich terecht had beroepen op de bescherming van juridische adviezen en ook terecht had aangevoerd dat de openbaarmaking van die aanbevelingen concreet en daadwerkelijk afbreuk zou doen aan de bescherming van het openbaar belang op het gebied van de internationale betrekkingen van de Unie.

Voor wat betreft de opmerkingen die de Bondsrepubliek Duitsland in het kader van de wetgevingsprocedure had ingediend, heeft het Gerecht opgemerkt dat verzoekster weliswaar heeft beweerd documenten te hebben ontvangen van een permanente vertegenwoordiger van een lidstaat bij de Raad, maar niet heeft aangegeven om welke vertegenwoordiger het ging en evenmin heeft aangevoerd dat zij toestemming had gekregen van de permanente vertegenwoordiger van de Bondsrepubliek Duitsland in zijn hoedanigheid van auteur van die documenten. Tot slot is evenmin gebleken dat die lidstaat er stilzwijgend of uitdrukkelijk mee heeft ingestemd in de zin van verordening nr. 1049/2001 dat die opmerkingen aan verzoekster, Nord Stream 2, werden verstrekt, hetzij voor hetzij na de gedeeltelijke afwijzing door de Raad van de verzoeken van verzoeksters werknemer.


1      Richtlijn (EU) 2019/692 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB 2019, L 117, blz. 1; hierna: „wijzigingsrichtlijn”).


2      Het in zaak T‑526/19 door Nord Stream 2 AG ingestelde beroep strekte tot nietigverklaring van de wijzigingsrichtlijn in haar geheel, terwijl het in zaak T‑530/19 door Nord Stream AG ingestelde beroep strekte tot nietigverklaring van een in die richtlijn opgenomen bepaling op grond waarvan de nationale regulerende instanties verplicht waren om uiterlijk op 24 mei 2020 op bepaalde afwijkingsverzoeken te beslissen.


3      Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).


4      Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


5      Arrest van het Hof van 31 januari 2020, Slovenië/Kroatië (C‑457/18, EU:C:2020:65).