Language of document : ECLI:EU:T:2011:623

Zaak T‑262/10

Microban International Ltd en

Microban (Europe) Ltd

tegen

Europese Commissie

„Volksgezondheid – Lijst van additieven die kunnen worden gebruikt voor vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen – Intrekking door oorspronkelijke aanvrager van verzoek om additief in lijst op te nemen – Besluit van Commissie om 2,4,4’-trichloor-2’-hydroxydifenylether niet in lijst op te nemen – Beroep tot nietigverklaring – Ontvankelijkheid – Regelgevingshandeling – Rechtstreekse geraaktheid – Geen uitvoeringsmaatregelen – Rechtsgrondslag”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Begrip regelgevingshandeling in zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU – Alle handelingen van algemene strekking, met uitzondering van wetgevingshandelingen

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria

(Art. 230, vierde alinea, EG; art. 263, vierde alinea, VWEU)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks raken – Besluit van Commissie betreffende niet-opneming van additief in overeenkomstig richtlijn 2002/72 ingevoerde lijst van toegelaten additieven – Beroep ingesteld door ondernemingen die betrokken additief gebruiken voor vervaardiging van hun producten – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

4.      Harmonisatie van wetgevingen – Materialen en voorwerpen, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen – Besluit van Commissie betreffende niet-opneming van additief in overeenkomstig richtlijn 2002/72 ingevoerde lijst van toegelaten additieven – Rechtsgrondslag – Artikel 11, lid 3, van verordening nr. 1935/2004 – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 3; richtlijn 2002/72 van de Commissie)

5.      Harmonisatie van wetgevingen – Materialen en voorwerpen, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen – Besluit van Commissie betreffende niet-opneming van additief in overeenkomstig richtlijn 2002/72 ingevoerde lijst van toegelaten additieven – Vaststelling van besluit na intrekking door oorspronkelijke aanvrager van verzoek om additief op te nemen

(Verordening nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad; richtlijn 2002/72 van de Commissie)

1.      Onder regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU is te verstaan alle handelingen van algemene strekking, met uitzondering van wetgevingshandelingen.

Dienaangaande vormt een op artikel 11, lid 3, van verordening nr. 1935/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de richtlijnen 80/590 en 89/109 gebaseerd besluit van de Commissie betreffende de niet-opneming van een additief in een lijst van additieven, die overeenkomstig richtlijn 2002/72 inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, bij de vervaardiging van dergelijke materialen en voorwerpen kunnen worden gebruikt, een regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU. De Commissie stelt dat besluit namelijk vast in de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden en niet in de uitoefening van wetgevingsbevoegdheden. Dat besluit heeft bovendien een algemene strekking, in zoverre het van toepassing is op alle natuurlijke en rechtspersonen die zich bezighouden met de productie en/of verkoop van dit additief en van voorwerpen en materialen die deze stof bevatten, daar het van toepassing is op objectief omschreven situaties en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen.

(cf. punten 21‑25)

2.      Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

Met betrekking tot het begrip rechtstreekse geraaktheid, komt de zinsnede „die hem rechtstreeks raken” in artikel 263, vierde alinea, VWEU twee keer voor. Ten eerste herhaalt deze bepaling de formulering van artikel 230, vierde alinea, EG en spreekt zij van „handelingen die [...] hem rechtstreeks raken”. Daarnaast introduceert artikel 263, vierde alinea, VWEU het begrip „regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

Als voorwaarde voor het rechtstreeks geraakt worden in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG gold dat de gelaakte maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de particulier en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsvrijheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden vastgesteld. In zoverre het aan een natuurlijke of rechtspersoon het recht toekent om beroep in te stellen tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen, beoogt artikel 263, vierde alinea, VWEU een opening van de voorwaarden voor het instellen van rechtstreekse beroepen. Dit betekent dat het in deze bepaling nieuw geïntroduceerde begrip rechtstreekse geraaktheid hoe dan ook niet strikter kan worden uitgelegd dan het begrip rechtstreekse geraaktheid van artikel 230, vierde alinea, EG. Wanneer is vastgesteld dat een verzoeker door een besluit van de Commissie rechtstreeks wordt geraakt in de betekenis die daaraan werd gegeven in artikel 230, vierde alinea, EG, moet worden aangenomen dat hij door dit besluit ook rechtstreeks wordt geraakt in de betekenis van het in artikel 263, vierde alinea, VWEU nieuw geïntroduceerde begrip rechtstreekse geraaktheid.

(cf. punten 18, 26‑27, 32)

3.      Een besluit van de Commissie betreffende de niet-opneming van een additief in de lijst van additieven, die overeenkomstig richtlijn 2002/72 inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, bij de vervaardiging van dergelijke materialen en voorwerpen kunnen worden gebruikt, dat resulteert in een verbod op het in de handel brengen van dit additief bevattende voorwerpen en materialen, moet worden geacht rechtstreeks gevolgen te hebben voor de rechtspositie van ondernemingen die dit additief kopen en gebruiken voor de vervaardiging van een product met antibacteriële en antimicrobiële eigenschappen, dat vervolgens wordt doorverkocht om te worden gebruikt bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen.

(cf. punten 28, 30)

4.      Een besluit van de Commissie betreffende de niet-opneming van een additief in de lijst van additieven, die overeenkomstig richtlijn 2002/72 inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, bij de vervaardiging van dergelijke materialen en voorwerpen kunnen worden gebruikt, waarmee de Commissie een verbod heeft gesteld op het in de handel brengen van dit bijzondere additief als additief voor de vervaardiging van materialen en voorwerpen, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, en daartoe heeft geweigerd dit additief in de positieve lijst op te nemen, en deze stof uit de voorlopige lijst heeft verwijderd, kan niet worden gebaseerd op artikel 11, lid 3, van verordening nr. 1935/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de richtlijnen 80/590 en 89/109. Artikel 11, lid 3, van verordening nr. 1935/2004 heeft namelijk slechts betrekking op gevallen waarin de Commissie voornemens is toelating te verlenen voor het gebruik en het in de handel brengen, in de Unie, van een stof die voorkomt in materialen of voorwerpen die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen.

(cf. punten 46‑48)

5.      De Commissie schendt de procedure van verordening nr. 1935/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de richtlijnen 80/590 en 89/109, en van richtlijn 2002/72 inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, wanneer zij – nadat de oorspronkelijke aanvrager zijn aanvraag tot opneming van een additief in de lijst van toegelaten additieven heeft ingetrokken – een besluit betreffende de niet-opneming van dit additief in de lijst van additieven, die overeenkomstig richtlijn 2002/72 kunnen worden gebruikt bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, vaststelt zonder risicobeheersbeslissing in de zin van punt 14 van de considerans van verordening nr. 1935/2004.

(cf. punten 67, 69)