Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 19 januari 2022 door de Europese Commissie tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 10 november 2021 in zaak T-771/20, KS en KD/Raad e.a.

(Zaak C-44/22 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Y. Marinova en J. Roberti di Sarsina, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: KS, KD, Raad van de Europese Unie, Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

de bestreden beschikking geheel vernietigen;

vaststellen dat de rechterlijke instanties van de Unie exclusief bevoegd zijn om kennis te nemen van de onderhavige zaak;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een beslissing over de ontvankelijkheid en een uitspraak ten gronde;

de beslissing omtrent de kosten van deze procedure en de voorgaande gerelateerde procedures aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door i) niet te erkennen dat de in de artikelen 24 VEU en 275 VWEU opgenomen beperking van de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”) een uitzondering vormt op de algemene bevoegdheid van het Hof, ii) in strijd met vaste rechtspraak van het Hof deze uitzondering niet op restrictieve wijze uit te leggen, en door iii) in dit verband de arresten H1 , SatCen2 , en Elitaliana3 ten onrechte in die zin uit te leggen dat zij pleiten tegen de bevoegdheid van het Hof in de onderhavige zaak.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verzuimen de vordering correct te kwalificeren als een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot gestelde inbreuken op fundamentele mensenrechten, en door de grenzen van de bevoegdheid van het Hof niet uit te leggen in het licht van de vereisten van primair Unierecht op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat, op grond waarvan het Hof in de onderhavige zaak bevoegd is.

Eerste onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de door verzoeksters in eerste aanleg aangevochten maatregelen, handelingen of nalatigheden aan te merken als onderdeel van de politieke en strategische aspecten van de missie en als verband houdend met de bepaling of tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, en niet als maatregelen, handelingen of nalatigheden die hebben geleid tot schade als gevolg van vermeende mensenrechtenschendingen in de context van dat beleid.

Tweede onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de artikelen 24 VEU en 275 VWEU niet uit te leggen in het licht van de Unierechtelijke rechten en vrijheden in het Handvest en het EVRM en van de aan de Unie ten grondslag liggende waarden van de rechtstaat en de eerbiediging van mensenrechten, zoals verankerd in de Verdragen (artikel 2, artikel 3, lid 5, artikel 6, leden 1 en 3, artikel 21, lid 2, onder b), en artikel 23 VEU, alsmede artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest).

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het arrest Bank Refah1 onjuist uit te leggen en de schadevordering niet aan te merken als een zelfstandige rechtsvordering waarvoor geen uitzondering bestaat op de bevoegdheid van het Hof op grond van artikel 268 en artikel 340, tweede alinea, VWEU.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verzuimen de autonomie van de rechtsorde van de Unie te waarborgen en door verzoeksters in eerste aanleg een doeltreffende voorziening in rechte te ontnemen.

Eerste onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet vast te stellen dat de rechterlijke instanties van de Unie exclusief bevoegd zijn om kennis te nemen van de onderhavige zaak.

Tweede onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door verzoeksters in eerste aanleg iedere doeltreffende voorziening in rechte te ontnemen, waardoor zij in feite geen enkele reële mogelijkheid hebben om bescherming van hun grondrechten te verkrijgen.

____________

1 Arrest van 19 juli 2016, H/Raad e.a., C-455/14 P, EU:C:2016:569.

1 Arrest van 25 oktober 2018, KF/Satcen, T-286/15, EU:T:2018:718; arrest van 25 juni 2020, Satcen/KF, C-14/19 P, EU:C:2020:492; beschikking van 10 juli 2020, KF/Satcen, T-619/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:337; arrest van 14 oktober 2021, KF/Satcen, C-464/20 P, niet gepubliceerd, EU:C:2021:848.

1 Arrest van 12 november 2015, Elitaliana/Eulex Kosovo, C-439/13 P, EU:C:2015:753.

1 Arrest van 6 oktober 2020, Bank Refah Kargaran/Raad, C-134/19 P, EU:C:2020:793.