Language of document : ECLI:EU:T:2013:10

Zaak T‑54/11

Koninkrijk Spanje

tegen

Europese Commissie

„EFRO – Vermindering van financiële bijstand – Steun voor onder doelstelling nr. 1 (2000‑2006) vallend operationeel programma voor regio Andalusië (Spanje) – Artikel 39, lid 3, sub b, van verordening (EG) nr. 1260/1999 – Termijn van drie maanden – Richtlijn 93/36/EEG – Procedure van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van aankondiging van opdracht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 15 januari 2013

1.      Economische, sociale en territoriale samenhang – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – Beslissing om steun te verminderen – Termijn – Indicatieve waarde – Niet-naleving door de Commissie – Geen invloed – Verplichting voor de Commissie om rechtszekerheidsbeginsel in acht te nemen

(Verordening nr. 1260/1999 van de Raad, art. 39, lid 3, sub b; verordening nr. 448/2001 van de Commissie, art. 5, lid 3)

2.      Economische, sociale en territoriale samenhang – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – Beslissing om steun te verminderen – Noodzaak van voorafgaande samenwerkingsprocedure

(Verordening nr. 1260/1999 van de Raad, art. 38 en 39)

3.      Harmonisatie van wetgevingen – Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen – Richtlijn 93/36 – Afwijkingen van gemeenschappelijke regels – Strikte uitlegging – Bestaan van uitzonderlijke omstandigheden – Bewijslast

(Richtlijn 93/36 van de Raad, art. 6, leden 2 en 3)

4.      Harmonisatie van wetgevingen – Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen – Richtlijn 93/36 – Procedures van gunning via onderhandelingen – Toepassingsvoorwaarden

(Richtlijn 93/36 van de Raad, art. 6, lid 3, sub c)

1.      Wat de procedure tot vermindering van steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) betreft, blijkt uit artikel 39, lid 3, sub b, van verordening nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen, dat wanneer de Commissie en de lidstaat geen overeenstemming hebben bereikt en de lidstaat de vereiste financiële correcties niet heeft aangebracht, de Commissie kan beslissen deze correcties te verrichten door de bijdrage van de fondsen aan het betrokken bijstandspakket geheel of gedeeltelijk in te trekken. Luidens deze bepaling en artikel 5, lid 3, van verordening nr. 448/2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1260/1999 met betrekking tot de procedure inzake financiële correcties betreffende uit de structuurfondsen toegekende bijstand kan de Commissie een beslissing nemen binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van de hoorzitting als bedoeld in artikel 39, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 1260/1999.

Aangezien uit artikel 39, lid 3, sub b, van verordening nr. 1260/1999 en artikel 5, lid 3, van verordening nr. 448/2001 niet duidelijk blijkt dat de wetgever een andere bedoeling had, is die termijn in beginsel louter indicatief en heeft de niet-naleving ervan geen gevolgen heeft voor de wettigheid van de beslissing van de Commissie. De Commissie is immers gehouden om kosten die niet overeenkomstig de voorschriften van de Unie zijn gemaakt, van financiering door het EFRO uit te sluiten. Deze verplichting verdwijnt niet door het enkele feit dat de Commissie een beslissing neemt na het verstrijken van de termijn van drie maanden vanaf de datum van de hoorzitting.

Hoewel verordening nr. 1260/1999 niet voorziet in een dwingende termijn, verzet het fundamentele vereiste van rechtszekerheid zich ertegen dat de Commissie de uitoefening van haar bevoegdheden voor onbepaalde duur uitstelt. De Commissie moet dan ook ernaar streven deze termijn in acht te nemen, maar kan wegens de mogelijke ingewikkeldheid van de controle van die uitgaven meer tijd nodig hebben voor een grondig onderzoek van de situatie, teneinde financiering van onregelmatige uitgaven te voorkomen.

(cf. punten 22, 23, 27‑29)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 26)

3.      Uit punt 12 van de considerans van richtlijn 93/36 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen blijkt dat de procedure van gunning via onderhandelingen een uitzonderlijk karakter heeft, aangezien artikel 6, leden 2 en 3, van deze richtlijn een uitdrukkelijke en limitatieve opsomming geeft van de uitzonderingsgevallen waarin de onderhandelingsprocedure mag worden toegepast.

Deze bepalingen, die afwijken van de regels die de doeltreffendheid van de door het Unierecht inzake overheidsopdrachten erkende rechten beogen te verzekeren, moeten strikt worden uitgelegd.

Het staat aan degene die zich op die afwijkingen wil beroepen, te bewijzen dat de uitzonderlijke omstandigheden die deze afwijkingen rechtvaardigen, daadwerkelijk bestaan.

(cf. punten 34‑36)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 40, 54)