Language of document : ECLI:EU:T:1999:245

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer - uitgebreid)

6 oktober 1999 (1)

„Beschikking waarbij staatssteun ten behoeve van herstructurering wordt goedgekeurd - Ingangsdatum van beroepstermijn voor een derde - Voorwaarden voor verenigbaarheid van steun”

In zaak T-123/97,

Salomon SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Pringy (Frankrijk), vertegenwoordigd door L. Donnedieu de Vabres en J.-P. Jouyet, advocaten te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-rue 31,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. Rozet als gemachtigde, bijgestaan door A. Barav, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door C. Stix-Hackl, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Oostenrijkse ambassade, Rue des Bains 3,

en

HTM Sport- und Freizeitgeräte AG, vennootschap naar Oostenrijks recht, gevestigd te Schwechat (Oostenrijk), vertegenwoordigd door W. Knapp, advocaat te Brussel en Frankfurt am Main, en T. Müller-Ibold, advocaat te Frankfurt am Main, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt & Medernach, advocaten aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 97/81/EG van de Commissie van 30 juli 1996 betreffende steun van de Oostenrijkse regering aan Head Tyrolia Mares in de vorm van kapitaalinjecties (PB 1997, L 25, blz. 26),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: A. Potocki, kamerpresident, K. Lenaerts, C. W. Bellamy, J. Azizi en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 24 maart 1999,

het navolgende

Arrest

Juridisch kader

1.
    Artikel 92, lid 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87 EG) bepaalt:

„Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

(...)

c)    steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. (...)”

2.
    Met het oog op de toepassing van deze bepaling heeft de Commissie de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden vastgesteld (94/C 368/05) (PB 1994, C 368, blz. 12; hierna: „kaderregeling”).

Feiten

3.
    De vennootschap naar Oostenrijks recht Head Tyrolia Mares (hierna: „HTM”) is de holding van een groep ondernemingen die zich bezighouden met de productie en de verhandeling van wintersport-, tennis-, duiksport- en golfartikelen. In 1994 behaalde zij een omzet van ongeveer 5,2 miljard OS (ca. 390 miljoen ECU), waarvan 45 % in West-Europa. In juni 1995 telde het concern ongeveer 2 700 werknemers. De productie-eenheden van HTM bevinden zich in de Verenigde Staten en Europa (Duitsland, Oostenrijk, Italië, Tsjechië en Estland). De Oostenrijkse fabrieken bevinden zich in Kennelbach (536 werknemers), Hörbranz (279 werknemers), Schwechat (395 werknemers) en Neusiedl (80 werknemers).

4.
    De staatsholding Austria Tabakwerke (hierna: „AT”) verwierf in 1993 een meerderheidsbelang in HTM voor de prijs van 20 miljoen USD (ca. 16 miljoen ECU). Zij gaf onmiddellijk een kapitaalinjectie van 100 miljoen USD (ca. 80 miljoen ECU). In hetzelfde jaar kreeg HTM van AT een eigen vermogen vervangende, niet-preferente aandeelhouderslening van 85,25 miljoen DEM (ca. 45 miljoen ECU).

5.
    Ondanks de aangekondigde programma's voor rationalisering, diversifiëring en nieuwe investeringen leed HTM in 1993 en 1994 zware verliezen. Dit was vooral het gevolg van de sedert het einde van de jaren tachtig sterk teruglopende internationale skimarkt en van de extreem negatief resultaten in bepaalde andere branches, zoals sportkleding en golfartikelen. Hoge financiële lasten alsmede herstructurerings- en buitengewone posten verzwakten de rentabiliteit van de onderneming nog verder.

6.
    De handelsbank SBC Warburg (hierna: „Warburg”), die in januari 1995 door AT was verzocht mee te werken aan een reddingsplan voor HTM, kreeg in maart 1995 de opdracht een privatiseringsplan voor HTM op te stellen en begon in mei 1995 met een selectieprocedure voor potentiële kopers.

7.
    Om de dreigende insolventie van HTM af te wenden, zag AT zich in april 1995 gedwongen een kapitaalinjectie van 400 miljoen OS (ca. 30 miljoen ECU) te geven en de in 1993 verstrekte aandeelhouderslening van ongeveer 45 miljoen ECU om te zetten in eigen vermogen.

8.
    Salomon SA (hierna: „verzoekster”) produceert onder meer alpineski's, langlaufski's, snowboards, skischoenen, skibindingen en golfclubs. In 1995 behaalde zij een omzet van ongeveer 4 miljard FF (ca. 620 miljoen ECU), waarvan 62 % op de markt voor wintersportartikelen. Als rechtstreekse concurrent van HTM op deze markt verzocht zij de Commissie bij brief van 21 juni 1995, een onderzoek in te stellen naar de staatssteun die AT haars inziens aan HTM had toegekend.

9.
    In juli 1995 werd een herstructureringsplan uitgewerkt dat HTM in staat moest stellen, tegen 1997 opnieuw rendabel te worden. Om dit plan te financieren en een insolventieprocedure te vermijden, hechtte de Oostenrijkse minister van Financiën in augustus 1995 zijn goedkeuring aan het besluit van AT om nog eens een bedragvan 1,5 miljard OS (ca. 112 miljoen ECU) in HTM te steken, dat in tranches zou worden betaald in 1995, 1996 en 1997.

10.
    Op 8 augustus 1995 stelden de Oostenrijkse autoriteiten de Commissie in kennis van de voornemens van AT. Op 1 september daaraanvolgend zond de Commissie de Oostenrijkse regering een verzoek om inlichtingen, waarop op 21 september werd geantwoord.

11.
    Op 30 september 1995 ontving HTM van AT een tranche van 373 miljoen OS (ca. 28 miljoen ECU). In september 1995 werd wegens de verslechtering van de situatie van HTM besloten de herstructurering te staken en tot onmiddellijke verkoop over te gaan. Op aanraden van Warburg besloot het bestuur van AT het voorlopige aanbod van een groep internationale investeerders onder leiding van Johan Eliasch (hierna: „Eliasch-concern”) te accepteren en onderhandelingen te beginnen over volledige en onmiddellijke privatisering van HTM.

12.
    Volgens de overeenkomst met het Eliasch-concern bedroeg de koopprijs 10 miljoen OS (ca. 0,7 miljoen ECU) en zou AT een totaalbedrag van 1,19 miljard OS (ca. 88 miljoen ECU) in HTM steken, dat in tranches zou worden betaald. Het Eliasch-concern zou nog eens 300 miljoen OS (ca. 22 miljoen ECU) inbrengen, waarvan 25 miljoen OS (ca. 2 miljoen ECU) zodra de Commissie de maatregelen van AT had goedgekeurd.

13.
    AT zou 15 % van de vervreemdingswinst verkrijgen die het Eliasch-concern bij volledige of gedeeltelijke verkoop van HTM aan derden door middel van de verkoop van aandelen of een openbaar verkoopaanbod zou behalen. Ten slotte zou Eliasch de productie in de Oostenrijkse vestigingen van HTM nog ten minste drie jaar voortzetten en 50 % van het personeel in de vestiging te Schwechat en 80 % van het personeel in de vestigingen te Hörbranz en Kennelbach in dienst houden.

14.
    In de laatste week van november 1995 werd aan de Commissie meegedeeld, dat de banken zich bereid hadden verklaard een bijdrage aan de herstructurering van HTM te leveren onder de nieuwe eigenaren, en wel door afstand van hun vorderingen ten belope van 630 miljoen OS (ca. 47 miljoen ECU) en door schuldsanering.

15.
    Bij besluit van 20 december 1995, gewijzigd op 13 maart 1996, leidde de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88 EG) in teneinde te onderzoeken, of de kapitaalinjecties van 400 miljoen OS (ca. 30 miljoen ECU) van april 1995 (zie hiervóór, punt 7), en van 1,19 miljard OS (ca. 88 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 11), die reeds waren gegeven dan wel door AT waren voorzien in het kader van het verkoopcontract met het Eliasch-concern, als steun ten behoeve van de herstructurering van HTM verenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt.

16.
    De Commissie was bovendien van mening, dat het totaalbedrag van 1,273 miljard OS (ca. 95 miljoen ECU), waarvan 773 miljoen (ca. 58 miljoen ECU) (zie hiervóór, punten 7 en 10) reeds aan HTM was betaald, na omzetting in een tegen de marktrente terug te betalen lening als reddingssteun kon worden goedgekeurd.

17.
    Daartoe publiceerde de Commissie een mededeling overeenkomstig artikel 93, lid 2, van het Verdrag aan de overige lidstaten en andere belanghebbenden over staatssteun van de Oostenrijkse regering in de vorm van kapitaalinjecties aan HTM (PB 1996, C 124, blz. 5).

18.
    Begin februari 1996 werd aan de Commissie meegedeeld, dat de koopovereenkomst was uitgevoerd door de overdracht van de HTM-aandelen van AT aan het Eliasch-concern.

19.
    In het kader van de onderzoeksprocedure maakte verzoekster bij schrijven van 21 mei 1996 haar opmerkingen kenbaar.

20.
    Bij beschikking 97/81/EG van 30 juli 1996 betreffende steun van de Oostenrijkse regering aan HTM in de vorm van kapitaalinjecties (PB 1997, L 25, blz. 26; hierna: „beschikking”), heeft de Commissie vastgesteld, dat de kapitaalinjecties ten bedrage van 400 miljoen OS (ca. 30 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 7) en 1,19 miljard OS (ca. 88 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 11), in totaal dus een bedrag van 118 miljoen ECU, staatssteun zijn, maar dat deze steun onder bepaalde voorwaarden als herstructureringssteun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden verklaard.

21.
    De Commissie merkt in haar beschikking op, dat de skimarkt een verzadigde markt met een aanzienlijke overcapaciteit is, en dat er een concentratie in de richting van enkele grote producenten valt waar te nemen. Volgens de Commissie laat de markt voor skibindingen en skischoenen een vergelijkbare ontwikkeling zien.

22.
    Volgens de beschikking wordt in het herstructureringsplan de terugkeer tot de basisactiviteiten van HTM (tennis, ski's, skibindingen, skischoenen en duikartikelen) voorgesteld, waarbij op korte termijn het zwaartepunt moet komen te liggen bij het merk Head, marketingactiviteiten, innovatieve en technologisch hoogwaardige producten en de Amerikaanse markt. Na de herstructurering moet op lange termijn worden gestreefd naar uitbreiding in de richting van nieuwe producten (door het verkrijgen van licenties) en nieuwe geografische markten. Het herstructureringsplan moet leiden tot het bereiken van het evenwicht tussen kosten en uitgaven in 1996, het herstel van de rentabiliteit in 1997, en uiteindelijk tot een beursgang in 1998 of 1999.

23.
    Het herstructureringsplan bevat de volgende hoofdpunten:

-    aanpassing van de productiecapaciteit aan de gedaalde vraag in de sectoren wintersportartikelen (ski's, skibindingen en skischoenen) en tennisrackets. Dit betekent uitbesteding en verplaatsing van arbeidsintensieve productieprocessen naar Oost-Europese landen, teneinde de productiekosten te drukken;

-    geleidelijke stopzetting van onrendabele productielijnen en verkleining van de voorraden;

-    rationalisering en verlaging van de vaste kosten van distributie en administratie, onder meer door fusie van ondernemingen;

-    ontwikkeling en opzet van een logistiek systeem voor het centrale beheer van voorraden, goederenbestand en distributie, alsmede modernisering van de interne beheerssystemen en werkwijzen.

24.
    Het herstructureringsplan stelt voor ski's, skibindingen, skischoenen en tennisrackets een vermindering van de jaarlijkse productiecapaciteit met 39 %, 59 %, 9 % respectievelijk 38 % voor. Het aantal werknemers dat bij de vervaardiging van deze producten betrokken is, zal afnemen.

25.
    De rechtstreekse kosten van de herstructureringsmaatregelen die tussen 1995 en 1997 moeten worden uitgevoerd, worden geraamd op 159 miljoen USD (ca. 127 miljoen ECU). De grootste kostenposten zijn de beëindiging van de productie van golfartikelen, het afstoten van sportkleding, de vermindering van de productiecapaciteit en de herstructurering van de fabrieken in Kennelbach, Schwechat en Hörbranz. Daarbij komen nog de kosten van de ontslagregelingen voor het personeel.

26.
    Het herkapitaliseringsplan, dat deel uitmaakt van het herstructureringsprogramma, bevat naast de bijdragen van AT en de afstand van vorderingen en rente door de banken - à raison van 630 miljoen OS (ca. 47 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 14) - nog de twee kapitaalinjecties door het Eliasch-concern ten belope van ongeveer 2 miljoen respectievelijk 20 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 12) in de periode tot 1998, en een internationale openbare emissie met een verwachte opbrengst van 60 miljoen USD (ca. 48 miljoen ECU). Aangezien het voor 1998 geraamde aandeel van het eigen vermogen van HTM (7 %) te laag wordt geacht om de onderneming met succes aan de internationale concurrentie bloot te stellen, worden de inbreng van vermogen door het Eliasch-concern en de beursgang essentieel geacht om de vermogensstructuur van HTM te verbeteren, omdat de schulden van de onderneming daardoor verder verminderen.

27.
    Volgens artikel 1 van het dispositief van de beschikking worden de bijdragen van AT aan HTM in de vorm van kapitaalinjecties ter hoogte van 1,59 miljard OS (ca. 118 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 20) beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag. Deze steun wordt krachtens artikel 92, lid 3, sub c, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt geacht, daar hij de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt, zonder dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor zodanig worden veranderd, dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

28.
    Dit bedrag van 1,59 miljard OS, waarvan reeds 1,273 miljard OS (ca. 95 miljoen ECU) door de Commissie was goedgekeurd als reddingssteun (zie hiervóór, punt 16), werd als volgt uitgekeerd: 400 miljoen OS (ca. 30 miljoen ECU) in april 1995 (zie hiervóór, punt 7), en 373 miljoen OS (ca. 28 miljoen ECU) tot 30 september 1995 (zie hiervóór, punt 11). Ten slotte is de betaling van een bedrag van 27 miljoen OS (ca. 2 miljoen ECU) gepland, alsmede de betaling van het restbedrag over de periode van 31 december 1995 tot 31 maart 1998.

29.
    Luidens artikel 2 van de beschikking moet de Oostenrijkse regering, om te waarborgen dat de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, ervoor zorgen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

-    het herstructureringsplan moet worden uitgevoerd in de vorm waarin het aan de Commissie is voorgelegd. Tot 1999 moet HTM twee keer per jaar, einde augustus en einde februari, verslag uitbrengen over de bij de herstructurering gemaakte vorderingen. Dit verslag moet gegevens bevatten omtrent de economische ontwikkeling en de financiële resultaten van de onderneming, en aantonen dat deze overeenstemmen met het herstructureringsplan. Voorts moet de onderneming in de periode van 1995 tot en met 1999 steeds uiterlijk einde juni een jaarverslag voorleggen over de resultaten van de ondernemingen van de groep in het voorgaande jaar;

-    de in het herstructureringsplan voorziene capaciteitsvermindering moet onherroepelijk worden uitgevoerd;

-    de kapitaalverstrekking van het Eliasch-concern aan HTM ten bedrage van 25 miljoen OS (ca. 2 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 12) moet binnen een maand na dagtekening van de beschikking plaatsvinden;

-    de kapitaalverstrekking van het Eliasch-concern aan HTM ten bedrage van 275 miljoen OS (ca. 20 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 12) moet vóór 31 december 1998 plaatsvinden;

-    een verdere verhoging van het eigen vermogen van ten minste 600 miljoen OS (ca. 28 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 26) moet door een internationale openbare emissie of met soortgelijke middelen uiterlijk einde 1999 plaatsvinden;

-    van de in het verleden geleden verliezen mag een bedrag van 1,59 miljard OS (ca. 118 miljoen ECU) niet worden gebruikt ter vermindering van de aan belasting onderworpen winst.

30.
    Artikel 3 ten slotte bepaalt, dat de beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

31.
    De beschikking werd op 21 augustus 1996 ter kennis van de Oostenrijkse regering gebracht en op 28 januari 1997 gepubliceerd.

Procedure voor het Gerecht

32.
    Bij op 18 april 1997 neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster beroep tot nietigverklaring van de beschikking ingesteld.

33.
    Bij beschikkingen van 21 november 1997 zijn de Republiek Oostenrijk en HTM toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.

34.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) besloten zonder voorafgaande maatregelen van instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Wel heeft het partijen verzocht schriftelijk te antwoorden op een aantal vragen.

35.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 24 maart 1999 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

Conclusies van partijen

36.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in alle kosten.

37.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

38.
    De Republiek Oostenrijk concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

39.
    HTM concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat het te laat is ingesteld, of

-    het beroep als kennelijk ongegrond te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten, de door HTM gemaakte kosten daaronder begrepen.

Ontvankelijkheid

40.
    De Commissie, wier betoog op hoofdlijnen wordt ondersteund door interveniënten, stelt dat het onderhavige beroep, dat op 18 april 1997 is ingesteld, tardief is, aangezien de beroepstermijn is ingegaan op de dag waarop verzoekster van het bestaan van de beschikking kennis kreeg. Zodra de beschikking op 30 juli 1996werd vastgesteld, werd daarover in de pers bericht, en de Commissie is dan ook van mening, dat verzoekster haar toen om toezending van de beschikking had moeten verzoeken en haar beroep had moeten instellen binnen twee maanden te rekenen vanaf de dag waarop zij van de inhoud van de beschikking kennis had gekregen. De latere bekendmaking van de beschikking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen deed die termijn niet opnieuw ingaan.

41.
    Verzoekster is daarentegen van mening, dat zij haar beroep tijdig heeft ingesteld. Enkel indien bekendmaking of kennisgeving van de bestreden handeling achterwege is gebleven, gaat de beroepstermijn in op de datum waarop de verzoeker van die handeling kennis heeft gekregen. Wanneer echter een beschikking, zoals in casu, niet ter kennis van de verzoeker is gebracht op een wijze waardoor deze van de exacte inhoud ervan kennis heeft gekregen, doch is bekendgemaakt in het Publicatieblad, gaat de beroepstermijn wel degelijk in op de datum van bekendmaking, ook al heeft deze een facultatief karakter, hetgeen overigens wordt bevestigd door de contentieuze praktijk op het gebied van staatssteun.

42.
    In dit verband kan worden volstaan met op te merken, dat uit de formulering zelf van de vijfde alinea van artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) blijkt, dat het criterium van de datum waarop van de handeling kennis is gekregen, voor het ingaan van de beroepstermijn subsidiair is ten opzichte van de criteria van bekendmaking of kennisgeving van de handeling (arrest Hof van 10 maart 1998, Duitsland/Raad, C-122/95, Jurispr. blz. I-973, punt 35).

43.
    Bovendien heeft de Commissie zich ertoe verbonden, de volledige tekst van de beschikkingen houdende voorwaardelijke goedkeuring van staatssteun, die - zoals in casu - aan het einde van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag worden vastgesteld, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, serie L, bekend te maken (zie Mededingingsrecht in de Europese Gemeenschappen, deel II A, „Regels die van toepassing zijn op steunmaatregelen van de staten”, 1995, blz. 43, punt 53, en blz. 55, punt 90, onder d).

44.
    Daar de beschikking werd bekendgemaakt in Publicatieblad L 25 van 28 januari 1997, was dit de datum waarop de termijn voor verzoekster begon te lopen.

45.
    Het betoog waarmee de ontvankelijkheid van het beroep wordt betwist, kan bijgevolg niet worden aanvaard.

Ten gronde

Omvang van de door het Gerecht te verrichten wettigheidstoetsing betreffende de verenigbaarheid van de litigieuze herstructureringssteun

46.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat ten aanzien van de handelingen van de gemeenschapsinstellingen een vermoeden van wettigheid geldt (zie, in deze zin, arrest Hof van 26 februari 1987, Consorzio Cooperative d'Abruzzo/Commissie, 15/85, Jurispr. blz. 1005, punt 10), dat degene die om nietigverklaring verzoekt, dient te weerleggen door bewijsstukken over te leggen op grond waarvan de door de verwerende instelling verrichte beoordelingen in twijfel kunnen worden getrokken.

47.
    Bovendien beschikt de Commissie volgens vaste rechtspraak voor de toepassing van artikel 92, lid 3, van het Verdrag over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Aangezien het hierbij gaat om de beoordeling van ingewikkelde sociaal-economische situaties, moet de rechterlijke toetsing van een in dit kader gegeven beschikking worden beperkt tot de vraag, of de procedure- en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt, juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid. Het Gerecht is met name niet bevoegd zijn economische beoordeling in de plaats te stellen van die van de auteur van de beschikking (arrest Gerecht van 25 juni1998, British Airways e.a./Commissie, T-371/94 en T-394/94, Jurispr. blz. II-2405, punt 79).

48.
    Voorts moet in het kader van een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 173 van het Verdrag de rechtmatigheid van een gemeenschapshandeling worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld. Inzonderheid de door de Commissie verrichte ingewikkelde beoordelingen mogen enkel worden beoordeeld aan de hand van de gegevens waarover de Commissie beschikte op het ogenblik waarop zij die beoordelingen verrichtte (zie, in deze zin, arrest British Airways e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 81).

49.
    Ten slotte kan de loutere bewering, dat aan een van de voorwaarden die aan de goedkeuring van een steunmaatregel zijn verbonden, niet zal worden voldaan, de rechtmatigheid zelf van de goedkeuringsbeschikking niet aantasten. In de regel kan de rechtmatigheid van een gemeenschapshandeling immers niet afhangen van eventuele mogelijkheden tot omzeiling en evenmin van overwegingen die achteraf met betrekking tot de doeltreffendheid van die handeling geldend kunnen worden gemaakt (arrest British Airways e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 291).

50.
    De door verzoekster aangevoerde middelen en argumenten moeten tegen de achtergrond van bovengenoemde beginselen worden onderzocht.

De financiële transacties die in de beschikking niet in aanmerking zijn genomen in verband met de vraag, of de litigieuze herstructureringssteun kon worden goedgekeurd

51.
    Zonder te stellen, dat de in 1993 door AT aan HTM verstrekte bijdrage van ongeveer 80 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 4) staatssteun in de zin van artikel 92 van het Verdrag is, betoogt verzoekster, dat ingevolge artikel VI van de Algemene Overeenkomst voor Tarieven en Handel (hierna: „GATT”) en artikel 23 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en deRepubliek Oostenrijk (PB 1972, L 300, blz. 2; hierna: „vrijhandelsovereenkomst”), die destijds van toepassing waren, steunmaatregelen die de mededinging dreigen te vervalsen, verboden waren. Volgens verzoekster had de kapitaalinjectie van 1993 dus nooit mogen worden gegeven en had de Commissie deze omstandigheid in aanmerking moeten nemen bij haar beoordeling van het geheel van steunmaatregelen waarvan HTM sedert 1993 heeft geprofiteerd.

52.
    De Commissie, wier betoog op hoofdlijnen wordt ondersteund door interveniënten, acht dit argument van verzoekster niet-ontvankelijk, aangezien verzoekster geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot inleiding van de procedure, voor zover daarin aan de betrokken kapitaalinjectie geen enkele consequentie werd verbonden, noch dit argument tijdens de onderzoeksprocedure naar voren heeft gebracht.

53.
    Verzoekster brengt hiertegen in, dat het besluit tot inleiding van de procedure een instructiehandeling ter voorbereiding van de eindbeschikking was, die als zodanig niet vatbaar is voor beroep tot nietigverklaring. Zij wijst er bovendien op, dat de Commissie van de in 1993 gegeven kapitaalinjectie op de hoogte was, aangezien zij deze in haar voormelde brief van 21 juni 1995 had genoemd.

54.
    In de eerste plaats zij eraan herinnerd, dat een besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag enkel rechtsgevolgen heeft en dus een voor beroep tot nietigverklaring vatbare handeling is, voor zover het een kwalificatie van de steun als bestaand of nieuw en een keuze van de toepasselijke procedureregels inhoudt (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 15 september 1998, BFM en EFIM, T-126/96 en T-127/96, Jurispr. blz. II-3437, punt 43).

55.
    In de tweede plaats zou verzoekster geen feitelijke argumenten kunnen inroepen die de Commissie niet bekend waren en die zij tijdens de onderzoeksprocedure niet aan de Commissie heeft meegedeeld (zie, in deze zin, arrest Hof van 14 september1994, Spanje/Commissie, C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Jurispr. blz. I-4103, punt 31, en arrest Gerecht van 25 maart 1999, Forges de Clabecq/Commissie, T-37/97, Jurispr. blz. II-0000, punt 93). Daarentegen belet niets haar, tegen de eindbeschikking een rechtsmiddel aan te voeren dat niet tijdens de administratieve procedure is voorgedragen (zie, in deze zin, arrest Forges de Clabecq/Commissie, reeds aangehaald, punt 93).

56.
    In deze omstandigheden moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen.

57.
    Ten gronde betoogt de Commissie, daarbij op hoofdlijnen ondersteund door interveniënten, dat de in 1993 gegeven kapitaalinjectie geen invloed heeft op de beoordeling van de verenigbaarheid van het goedgekeurde steunbedrag, aangezien deze beoordeling op een individueel onderzoek van de litigieuze kapitaalverstrekkingen berust en niet op een vergelijking met eerdere interventies waarvan de wettigheid niet in twijfel is getrokken (arrest Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punt 71). Bovendien was artikel 92 van het Verdrag ratione temporis niet van toepassing op het in 1993 door AT aan HTM uitgekeerde bedrag. Ten slotte waren de destijds door AT ten gunste van HTM genomen maatregelen noch met het GATT, noch met de vrijhandelsovereenkomst in strijd.

58.
    Dienaangaande kan worden volstaan met op te merken, dat op het moment waarop de litigieuze onderzoeksprocedure door de Commissie werd ingeleid (zie hiervóór, punt 15), artikel VI van het GATT en artikel 23 van de vrijhandelsovereenkomst niet langer de rechtsgrondslag konden vormen voor de beoordeling van de verenigbaarheid van het door AT aan HTM verstrekte kapitaal met de gemeenschappelijke markt. Bovendien was artikel VI van het GATT, betreffende antidumping- en compenserende rechten, niet relevant, en bood artikel 23 van de vrijhandelsovereenkomst de overeenkomstsluitende partijen enkel de mogelijkheid op te treden tegen overheidssteun.

59.
    De Commissie was dus niet ingevolge die twee bepalingen gehouden, de kapitaalinbreng van 1993 in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de litigieuze herstructureringssteun (hierna: „steun”).

60.
    Bovendien kon de Commissie ter beoordeling van de evenredigheid van de steun enkel rekening houden met de kapitaalinjecties die waren voorzien in het herstructureringsplan, waarvoor zij de noodzakelijke tegenprestatie en ondersteuning vormden.

61.
    Overigens was het wegens de tijdsspanne die tussen de betalingen van 1993 en de vanaf april 1995 gegeven (zie hiervóór, punt 7) en bij de beschikking goedgekeurde kapitaalinjecties lag, onmogelijk, al deze betalingen in een en dezelfde beoordeling van de financiële situatie van HTM in het kader van de onderzoeksprocedure te betrekken.

62.
    Verzoekster wijst in haar memories ook op de in 1993 door AT aan HTM verstrekte aandeelhouderslening van ongeveer 45 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 4), die in april 1995 werd omgezet in eigen vermogen (zie hiervóór, punt 7).

63.
    Naar het oordeel van het Gerecht vormde de aandeelhouderslening van meet af aan, ongeacht hoe zij in de boeken van HTM werd aangeduid, een niet-preferente lening ter vervanging van het eigen vermogen van HTM. Aangezien ten tijde van de formele omzetting van de lening in eigen vermogen de schulden van HTM haar eigen vermogen verre overtroffen, was terugbetaling van de lening de facto uitgesloten. Deze lening kon dan ook niet worden beschouwd als een schuld van HTM jegens AT, waarvan de kwijtschelding een werkelijk bijkomend voordeel zou hebben opgeleverd.

64.
    Bijgevolg hield de omzetting van de lening in eigen vermogen, voor zover AT hiermee afstand deed van een vordering die niet kon worden geïnd, op zichzelf nietin, dat HTM op kosten van AT een economisch voordeel in de vorm van een overdracht van openbare middelen verkreeg.

65.
    De Commissie heeft dus geen rechtsdwaling begaan, door deze omzetting niet als staatssteun te beschouwen.

66.
    Verzoekster merkt tot slot op, dat de banken ermee instemden, afstand te doen van hun vorderingen ten belope van ongeveer 47 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 14). Daarmee wil zij waarschijnlijk zeggen, dat een dergelijke afstand elementen van staatssteun in zich droeg en dus bij de vaststelling van de beschikking in aanmerking had moeten worden genomen.

67.
    Opgemerkt zij, dat de Commissie in antwoord op een van de vragen van het Gerecht heeft gepreciseerd, dat het consortium van banken zowel aan de afstand van een deel van de vorderingen ten belope van in totaal 2 miljard OS (ca. 150 miljoen ECU), als aan de sanering van de resterende schuld de voorwaarde verbond, dat garanties werden gegeven, onder meer betreffende de goedkeuring van de aangemelde kapitaalverstrekkingen door de Commissie.

68.
    Aangezien de banken in geval van faillissement van HTM vermoedelijk een nog groter deel van hun vorderingen verloren zouden zien gaan, en bij gebreke van een door de particuliere banken - die een derde van het consortium uitmaakten - uitgesproken veto, blijkt niet, zoals ook de Commissie heeft aangenomen, dat het feit dat de openbare banken afstand deden van een deel van hun vorderingen, elementen van staatssteun in zich droeg.

69.
    Bijgevolg heeft de Commissie geen rechtsdwaling begaan door te oordelen, dat niet was komen vast te staan dat die afstand elementen van staatssteun in zich droeg.

70.
    Geconcludeerd moet dan ook worden, dat de Commissie geen rechtsdwaling heeft begaan door de litigieuze financiële transacties niet in aanmerking te nemen in verband met de vraag, of de steun kon worden goedgekeurd.

Eerste middel: de steun vormde niet één geheel

71.
    Verzoekster stelt, dat de verschillende kapitaalinjecties, die niet allemaal hetzelfde doel hadden, ondanks de kaderregeling niet als één steunmaatregel kunnen worden beschouwd. In het bijzonder de vier maanden vóór de invoering van een herstructureringsplan door AT gegeven kapitaalinjectie van ongeveer 30 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 7), die bedoeld was om de dreigende insolventie van HTM af te wenden, kan daarvan geen integrerend bestanddeel uitmaken. Het bedrag van ongeveer 28 miljoen ECU, dat HTM in de zomer van 1995 ontving (zie hiervóór, punt 11), werd betaald in het kader van een autonoom herstructureringsplan, dat destijds werd ingevoerd om een insolventieprocedure te vermijden. Nadat wegens de verslechtering van de situatie van HTM de herstructurering was gestaakt en tot onmiddellijke verkoop was overgegaan, werd in het kader van die nieuwe situatie tot nieuwe kapitaalinjecties besloten.

72.
    De Commissie, wier betoog op hoofdlijnen wordt ondersteund door interveniënten, stelt in wezen, dat verzoekster niets aanvoert ter weerlegging van de stelling, dat de steun één geheel vormde.

73.
    Uit de uiteenzetting van de feiten (zie hiervóór, punten 15 en 16) blijkt, dat de litigieuze kapitaalinjecties, ofschoon zij later als herstructureringssteun werden goedgekeurd, aanvankelijk als reddingssteun werden toegestaan. Na afloop van de onderzoeksprocedure werden de betrokken betalingen als herstructureringssteun goedgekeurd, op voorwaarde dat het bij de beschikking goedgekeurde herstructureringsplan zou worden uitgevoerd.

74.
    Hieruit volgt, dat de litigieuze kapitaalinjecties deel uitmaken van dat plan, ook al werden zij aanvankelijk toegestaan als reddingssteun, waarvan de wettigheid in casu niet wordt betwist.

75.
    Aangezien die kapitaalinjecties een onderdeel vormen van het bij de beschikking goedgekeurde herstructureringsplan, kan de tranchegewijze betaling ervan niet afdoen aan het feit, dat de steun één geheel vormt.

76.
    Het middel faalt derhalve.

Tweede middel: onterechte verwijzing naar de oligopolistische structuur van de markten voor wintersportartikelen

77.
    Volgens verzoekster komt het door de Commissie ingenomen standpunt, dat de oligopolistische structuur van de markten voor wintersportartikelen zou zijn versterkt, indien HTM van deze markten was verdwenen, er in wezen op neer, dat staatssteun gerechtvaardigd is wanneer er sprake is van een oligopolistische markt, hetgeen haars inziens in strijd is met de letter en de geest van de op staatssteun betrekking hebbende bepalingen van het EG-Verdrag.

78.
    De Commissie stelt zich op het standpunt, dat de beschikking een dergelijke conclusie niet toelaat.

79.
    Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Commissie niet uitsluitend op grond van het oligopolistische karakter van de betrokken markten geconcludeerd, dat de steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Zoals uit punt 8.2, laatste alinea, van de beschikking blijkt, heeft zij integendeel enkel naar deze marktstructuur verwezen teneinde haar betoog, dat het bedrag van de steun, gelet op de kosten van de van HTM verlangde herstructureringsmaatregelen, niet van dien aard was, dat daardoor met het gemeenschappelijk belang in de zin vanartikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag strijdige mededingingsdistorsies zouden kunnen ontstaan, kracht bij te zetten.

80.
    Het middel moet derhalve worden afgewezen.

Derde middel: verkeerde analyse van de betrokken markten

81.
    Verzoekster maakt de Commissie in de eerste plaats het verwijt, dat zij de betrokken markten globaal heeft beoordeeld, terwijl zij de sector wintersportartikelen, die goed is voor ongeveer 45 % van de omzet van HTM, apart had moeten beschouwen.

82.
    Opgemerkt zij, dat de Commissie in punt 4 van de beschikking de situatie en de tendensen op de drie markten voor wintersportartikelen (ski's, skibindingen en skischoenen) naar behoren heeft geanalyseerd en in punt 8.2 van de beschikking heeft vastgesteld, dat maatregelen waren genomen om op elk van deze markten mededingingsdistorsies zoveel mogelijk te voorkomen.

83.
    Anders dan verzoekster stelt, heeft de Commissie dus de wintersportartikelenbranches en de andere sectoren waarin HTM actief was, afzonderlijk geanalyseerd.

84.
    Overigens was een globale beoordeling van alle sectoren waarin de begunstigde onderneming actief was, voor de Commissie de enige mogelijkheid om te kunnen uitmaken, of het plan voor de herstructurering van HTM geschikt was en of de steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

85.
    Ofschoon verzoekster erkent, dat de markt voor skibindingen wordt gedomineerd door vijf ondernemingen, verwijt zij de Commissie in de tweede plaats, dat deze zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat de markten voor ski's enskischoenen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van een beperkt aantal concurrenten, met als gevolg dat, indien HTM van de markt zou verdwijnen, een nog kleiner oligopolie zou ontstaan, waardoor de structuur van de markt negatief zou worden beïnvloed.

86.
    Volgens verzoekster heerst op de markt voor wintersportartikelen juist een zeer felle concurrentie, die nog wordt versterkt door het op de markt komen van nieuwe, concurrerende producten. De door de Commissie gemaakte beoordelingsfout is des te ernstiger, daar deze markt een nog veel grotere crisis doormaakt dan in de beschikking wordt aangenomen.

87.
    De Commissie, ondersteund door HTM en de Republiek Oostenrijk, betoogt in wezen, dat de betrokken markten grotendeels worden gedomineerd door een klein aantal ondernemingen en dat de crisis op deze markten niet zo hevig is als door verzoekster wordt gesteld.

88.
    Naar het oordeel van het Gerecht kan op basis van het dossier niet worden geconcludeerd, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door ervan uit te gaan, dat de betrokken markten een oligopolistische structuur hebben. In het bijzonder de documenten die verzoekster zelf als bijlage aan haar verzoekschrift heeft gehecht, zijn niet van dien aard, dat daardoor het oordeel van de Commissie wordt ontzenuwd.

89.
    Bovendien verschillen de gegevens aan de hand waarvan de Commissie de ernst van de crisis op de skimarkt in de vijf jaar voorafgaand aan de vaststelling van de beschikking heeft beoordeeld, niet fundamenteel van de door verzoekster overgelegde cijfers.

90.
    Het is dan ook niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij haar analyse van de betrokken markten.

91.
    Het middel faalt derhalve.

Vierde middel: ongeschiktheid van het herstructureringsplan

92.
    Verzoekster stelt in de eerste plaats, dat het herstructureringsplan door een groot aantal kapitaalinjecties is voorafgegaan en een zeer lange periode bestrijkt. In de tweede plaats blijkt haars inziens duidelijk, dat het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming nagenoeg uitsluitend berust op de reeds ontvangen steun en op de steun die de onderneming tot 1999 nog zal ontvangen. In de derde plaats heeft verzoekster kritiek op het feit, dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de situatie van de concurrenten van HTM, die zich, zoals verzoekster, door de crisis op de markt gedwongen zagen, ingrijpende interne en externe herstructureringsmaatregelen te treffen, zonder dat zij daarvoor door de staat werden gesubsidieerd. Gezien het onderzoek van de mogelijkheden waarop de vooruitzichten van HTM waren gebaseerd, moet de Commissie hebben geweten, dat de door HTM voorgenomen maatregelen geen verband hielden met haar herstructureringsinspanningen, maar met de crisis waardoor de markt werd getroffen, en dat zij dus geenszins uitzonderlijk waren. Verzoekster meent in de vierde plaats, dat de symbolische prijs van ongeveer 0,7 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 12), die het Eliasch-concern voor HTM heeft betaald, laat zien, dat de koper geen enkel financieel risico nam.

93.
    De Commissie, wier betoog op hoofdlijnen wordt ondersteund door interveniënten, stelt in hoofdzaak, dat de in casu gehanteerde periode van drie à vier jaar een redelijke termijn is voor een onderneming als HTM. Na onderzoek van het herstructureringsplan meende zij, dat de voorgenomen rigoureuze interne maatregelen toereikend zouden zijn om overeenkomstig de eisen van de kaderregeling de levensvatbaarheid op lange termijn van HTM te herstellen.

94.
    In verband met de eerste grief zij eraan herinnerd, dat de verschillende tranches waarin de steun is uitgekeerd, als één en dezelfde steunmaatregel moeten worden beschouwd. Bovendien blijkt niet, dat een periode van drie à vier jaar kennelijk buitensporig is voor het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van HTM. Verzoekster heeft zelf gewezen op de sterk verslechterde financiële situatie van de begunstigde onderneming, waardoor het niet anders kan dan dat het herstel van de levensvatbaarheid de nodige tijd zal vergen. Hoe dan ook blijkt uit de tekst zelf van de beschikking, dat het herstructureringsplan moet leiden tot het bereiken van het evenwicht tussen kosten en uitgaven van HTM in 1996, en tot herstel van de rentabiliteit in 1997. Enkel het einddoel van het plan, de notering aan de beurs, in voorzien voor 1998 of 1999.

95.
    Aan verzoeksters tweede grief ligt een verkeerde veronderstelling ten grondslag. Volgens de beschikking zal de laatste tranche van de steun immers uiterlijk op 31 maart 1998 worden betaald, terwijl de nieuwe kapitaalinbreng van ongeveer 48 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 26), die uiterlijk einde 1999 zal plaatsvinden, niet uit de staatskas zal worden gefinancierd. Voor zover met deze grief wordt betoogd, dat het herstel van de levensvatbaarheid van HTM nagenoeg volledig is toe te schrijven aan de steun, moet de grief worden onderzocht in het kader van het middel inzake de onevenredigheid van de steun (zie hierna, punten 123 e.v.).

96.
    In verband met de derde grief kan worden volstaan met op te merken, dat het antwoord op de vraag, of de maatregelen ter herstructurering van een onderneming passend zijn, vooral afhangt van de individuele situatie van de onderneming (zie, in deze zin, arrest British Airways e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 286).

97.
    Bovendien zijn de kosten van de herstructurering van verzoekster, die door haarzelf zijn geraamd op 90 miljoen FF (ca. 14 miljoen ECU), van een heel andere orde van grootte dan de totale kosten die gemoeid waren met de herstructurering van HTM. Verzoekster kan de Commissie dan ook niet tegenwerpen, dat de door HTM voorgenomen maatregelen geenszins uitzonderlijk zijn.

98.
    Voorts dient te worden bedacht, dat de beschikking aan de goedkeuring van de steun de voorwaarden verbindt, dat onrendabele productielijnen worden stopgezet, dat HTM terugkeert tot haar basisactiviteiten, dat de administratie-, productie- en distributiekosten worden verlaagd en dat het personeelsbestand wordt ingekrompen.

99.
    Aangezien de schulden van HTM haar eigen vermogen verre overtroffen, zou een aanpassing van haar herstructureringsplan aan de door haar concurrenten uitgevoerde plannen haar voortbestaan in gevaar hebben kunnen brengen, terwijl dit voortbestaan juist noodzakelijk werd geacht voor de instandhouding van een marktstructuur waarin mededinging mogelijk is.

100.
    Door ten slotte in het kader van haar vierde grief enkel de door het Eliasch-concern voor HTM betaalde koopprijs van ongeveer 0,7 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 12) in aanmerking te nemen, ziet verzoekster eraan voorbij, dat het Eliasch-concern zich onherroepelijk ertoe verbond, nog eens ongeveer 2 miljoen ECU in HTM in te brengen zodra de Commissie de maatregelen van AT had goedgekeurd, en ongeveer 20 miljoen ECU vóór 31 december 1998 (zie hiervóór, punten 12 en 29).

101.
    Bijgevolg is niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke fout heeft gemaakt bij haar beoordeling, of het herstructureringsplan binnen een redelijk tijdsbestek de rentabiliteit op lange termijn van HTM kon herstellen.

102.
    Het middel kan dan ook niet slagen.

Vijfde middel: ontoereikendheid van de capaciteitsverminderingen en de afstoting van productielijnen, waartoe HTM wordt verplicht

103.
    Verzoekster bestrijdt in de eerste plaats, dat de door de beschikking verlangde capaciteitsverminderingen in een door overcapaciteit gekenmerkte en teruglopende sector leiden tot een verkleining van HTM's marktaandelen ten gunste van haar concurrenten, en in de tweede plaats, dat het feit dat HTM zich uit bepaalde marktsegmenten terugtrekt en bepaalde activiteiten afstoot, diezelfde concurrenten in staat stelt, hun positie op die markten te verstevigen en zo de steunverlening te compenseren.

104.
    Verzoekster erkent, dat capaciteitsverminderingen kunnen worden gerealiseerd door middel van wijzigingen in de productietechnieken, maar die verminderingen kunnen haars inziens alleen dan onomkeerbaar in de zin van de kaderregeling zijn, indien zij nauw verbonden zijn met een aanzienlijke inkrimping van het personeelsbestand, dan wel met een vermindering of een definitieve sluiting van productiecapaciteit. Na de tussen AT en het Eliasch-concern gevoerde onderhandelingen werd echter van de capaciteits- en personeelsverminderingen afgezien. De Oostenrijkse productievestigingen werden uit sociale of politieke overwegingen gehandhaafd. Bovendien stelt het feit dat de fabriek in Tallin als gevolg van de overplaatsing van de skischoenenproductie naar Estland permanent in bedrijf is, HTM in staat haar kosten te verminderen, zonder dat dit echter tot de voor de sanering van de sector noodzakelijke capaciteitsverminderingen leidt.

105.
    Het herstructureringsplan had volgens verzoekster een rigoureuze vermindering van de productie moeten verzekeren, en niet enkel een vermindering van de productiecapaciteit en van het aantal arbeidsplaatsen, omdat dit niet automatisch tot een productiedaling leidt. Aan de geplande productieverminderingen, met name in de Oostenrijkse fabrieken, wordt volgens verzoeksters geen uitvoering gegeven teneinde tegemoet te komen aan de wens van de Oostenrijkse overheid om een bepaald werkgelegenheidsniveau te handhaven.

106.
    Volgens in de Oostenrijkse pers verschenen artikelen is HTM's omzet niet gedaald, maar heeft hij juist een stijgende lijn vertoond waar het wintersportartikelenbetreft, met uitzondering misschien van skibindingen. Bovendien heeft HTM voor het seizoen 1997/1998 een vermeerdering van haar productie van ski's en skibindingen ten opzichte van het seizoen 1996/1997 aangekondigd. HTM heeft dus met behulp van openbare middelen een agressief verkoopbeleid ontwikkeld, dat wordt gekenmerkt door prijzen die stelselmatig onder die van haar concurrenten liggen. Uit twee voorstellen voor samenwerking die HTM aan concurrenten heeft gedaan, blijkt dat de noodzakelijke capaciteitsverminderingen niet zijn uitgevoerd.

107.
    Verzoekster is hoe dan ook van mening, dat zelfs indien aan het einde van de vastgestelde periode van drie jaar de capaciteit daadwerkelijk wordt verminderd, die capaciteitsverminderingen in geen geval kunnen worden geacht in redelijke verhouding te staan tot het bedrag van de steun.

108.
    De Commissie, ondersteund door interveniënten, merkt in hoofdzaak op, dat van HTM aanzienlijke capaciteitsverminderingen zijn verlangd.

109.
    Bij haar onderzoek van de maatregelen die zijn genomen om mededingingsdistorsies te voorkomen, heeft de Commissie naar behoren rekening gehouden met het effect van daling van de vraag gedurende de afgelopen jaren.

110.
    Verzoeksters stelling, dat de steun HTM in staat heeft gesteld een agressief verkoopbeleid te voeren, is volgens de Commissie vaag en niet met feiten gestaafd. HTM tracht integendeel haar winst te vergroten, door zich te concentreren op producten met aanzienlijke winstmarges.

111.
    Het Gerecht merkt om te beginnen op, dat verzoekster capaciteits- en personeelsverminderingen ten onrechte op één lijn stelt. De verhouding tussen het aantal werknemers en de productiecapaciteit is immers afhankelijk van tal van factoren, zoals de vervaardigde producten en de gebruikte technologie. In het bijzonder hebben de werkgelegenheidsgaranties, die slechts voor drie vestigingenvan het concern en voor een periode van drie jaar werden gegeven, de sluiting van de montagefabriek in Neusiedl niet belet.

112.
    De stelling, dat van de vermindering van het aantal arbeidsplaatsen werd afgezien, is overigens op geen enkele wijze onderbouwd. De Oostenrijkse regering heeft integendeel - zonder op dit punt door verzoekster te worden weersproken - betoogd, dat in de Oostenrijkse vestigingen 20 à 50 % van het personeel is afgestoten, zoals in de beschikking was voorzien (punt 2, elfde alinea, laatste zin), en dat de sedert 1995 doorgevoerde personeelsverminderingen aanzienlijk zijn.

113.
    In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat verzoekster haar bewering betreffende het afzien van de capaciteitsverminderingen met geen enkel feit heeft gestaafd, terwijl het herstructureringsplan waarvan die capaciteitsverminderingen een onderdeel vormen, volgens de tekst van artikel 2, eerste alinea, van de beschikking moet worden uitgevoerd in de vorm waarin het aan de Commissie is voorgelegd.

114.
    In het bijzonder moet worden beklemtoond, dat de verplaatsing van de productie van skischoenen naar Estland, waar de arbeidskrachten goedkoper zijn, hoofdzakelijk ten doel heeft, de productiekosten te verlagen, doch capaciteitsverminderingen geenszins uitsluit.

115.
    In de derde plaats heeft verzoeksters betoog betreffende de vergroting van de omzet en het agressieve verkoopbeleid van HTM, gesteld dat het zou moeten aanvaard, betrekking op de periode na de vaststelling van de beschikking. De door de Commissie verrichte ingewikkelde beoordelingen mogen evenwel enkel worden beoordeeld aan de hand van de gegevens waarover de Commissie beschikte op het ogenblik waarop zij die beoordelingen verrichtte (arrest British Airways e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 81).

116.
    Hoe dan ook werd in de beschikking, teneinde een agressief verkoopbeleid van de zijde van HTM te vermijden, gepreciseerd, dat haar totale omzet tot 1996 moest afnemen en vervolgens weliswaar weer licht mocht stijgen, maar in 1998 nog steeds onder het niveau van 1994 moest liggen.

117.
    In de vierde plaats ten slotte heeft verzoekster geen bewijsstukken overgelegd op grond waarvan kan worden aangenomen, dat de capaciteitsverminderingen van 9 à 59 %, die van HTM werden verlangd op de markten die werden gekenmerkt door een structurele overcapaciteit (ski's, skibindingen en tennisrackets), en voornamelijk in het eerste jaar van de herstructurering moesten plaatsvinden, kennelijk ongeschikt zijn om het geringe aantal concurrenten in staat te stellen, hun positie op de betrokken markten, waarvan HTM in 1994 wereldwijd 11 à 32 % in handen had, te verstevigen.

118.
    Overigens heeft verzoekster in haar in het kader van de onderzoeksprocedure ingediende opmerkingen zelf bevestigd, dat het reorganisatieplan een positief punt voor de gehele sector bevatte, voor zover het daadwerkelijk resulteerde in een vermindering van HTM's productiecapaciteit voor zowel alpineski's (geraamd op -25 %) als bindingen voor alpineski's (geraamd op -42 %). In de beschikking nu wordt voor deze twee markten uitgegaan van capaciteitsverminderingen van, respectievelijk, 39 % en 59 %.

119.
    Behalve de capaciteitsverminderingen, die volgens het dispositief van de beschikking onherroepelijk moeten worden uitgevoerd, moeten ook andere door de beschikking verlangde herstructureringsmaatregelen in aanmerking worden genomen, zoals de beëindiging van de productie van golfartikelen, de geleidelijke stopzetting van onrendabele productielijnen, het afstoten van sportkleding, de inkrimping van het productengamma, alsmede de terugtrekking uit bepaalde marktsegmenten, zoals langlaufski's en huurski's.

120.
    Ten slotte moet worden vastgesteld, dat de vier door overcapaciteit gekenmerkte sectoren waarop de capaciteitsverminderingen betrekking hadden, goed waren voor meer dan 60 % van de door HTM in 1994 behaalde omzet, en dat de volledige stopzetting van bepaalde activiteiten door HTM een omzetdaling van 245 miljoen USD, dat wil zeggen ongeveer 196 miljoen ECU, heeft teweeggebracht. Derhalve kan niet worden uitgesloten, dat nog ingrijpender reorganisatiemaatregelen het herstel van de levensvatbaarheid van HTM in gevaar hadden kunnen brengen.

121.
    Bijgevolg heeft verzoekster niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke vergissing heeft begaan door de capaciteitsverminderingen en het afstoten van bepaalde productielijnen door HTM toereikend te achten.

122.
    Het middel faalt derhalve.

Zesde middel: onevenredigheid van de steun

123.
    Verzoekster acht het steunbedrag van ongeveer 118 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 20) onevenredig, aangezien het meer dan 90 % uitmaakt van de herstructureringskosten, die in de beschikking worden geraamd op ongeveer 127 miljoen ECU. Dit toont haars inziens het gebrek aan evenwicht tussen de door HTM gedane inspanning en de door de Oostenrijkse Staat gedragen kosten aan. Het steunbedrag staat volgens verzoekster evenmin in redelijke verhouding tot de door het Eliasch-concern aangegane verplichtingen - afgezien van het ongewisse karakter daarvan -, aangezien de verkoopprijs van HTM, zoals de Commissie zelf heeft opgemerkt, ver onder het steunbedrag ligt.

124.
    De Commissie, wier betoog op hoofdlijnen wordt ondersteund door interveniënten, brengt hiertegen in, dat het bedrag van ongeveer 118 miljoen ECU absoluut noodzakelijk is om HTM in staat te stellen, de in het herstructureringsplan voorziene maatregelen uit te voeren. De steun wordt enkel gebruikt om dekortetermijnschuld van HTM te verminderen en om de betrokken sectoren te herstructureren.

125.
    HTM preciseert, dat geen rekening moet worden gehouden met de door de investeerders aangegane financiële verplichtingen, die slechts een aanvulling vormen op haar eigen inspanningen. Overigens zijn die inspanningen haars inziens, anders dan verzoekster stelt, aanzienlijk wanneer men kijkt naar de in verband met de verkoop aan de hoogste bieder vastgestelde waarde van haar bedrijf.

126.
    Opgemerkt zij, dat de directe herstructureringskosten, die volgens punt 8.2 van de beschikking ongeveer 127 miljoen ECU bedragen, slechts een deel van de in punt 8.3 van de beschikking bedoelde totale kosten van de herstructurering van HTM vormen.

127.
    In antwoord op de vragen van het Gerecht heeft de Commissie in de eerste plaats gepreciseerd, dat er behalve de directe herstructureringskosten nog andere met de financiële herstructurering van HTM verband houdende kostenposten zijn, zoals investeringen met het oog op rationalisering, alsmede de terugbetaling en herstructurering van de schulden.

128.
    De Commissie heeft voorts gespecificeerd, dat het totale bedrag van de herstructureringskosten uit vier verschillende bronnen wordt gefinancierd, te weten de kapitaalinbreng van het Eliasch-concern ten belope van ongeveer 22 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 12), de gedeeltelijke afstand door de banken van hun vorderingen en rente ten belope van 47 miljoen ECU (zie hiervóór, punt 14), de steun (ca. 118 miljoen ECU) (zie hiervóór, punt 20) en, ten slotte, de door HTM uit haar eigen middelen betaalde bijdrage ten belope van 36 % van de totale herstructureringskosten.

129.
    De herstructureringskosten bedragen dus in totaal meer dan 290 miljoen ECU en de steun maakt minder dan de helft van dit bedrag uit.

130.
    Derhalve is niet komen vast te staan, dat de Commissie een kennelijke fout heeft gemaakt bij haar beoordeling, of het steunbedrag in redelijke verhouding stond tot de totale kosten van de herstructurering van HTM.

Zevende middel: niet-inachtneming van de aan de goedkeuring van de steun verbonden voorwaarden

131.
    Verzoekster betwijfelt, of HTM wel voldoet aan de verplichtingen die aan haar herstructureringsplan verbonden zijn. In de eerste plaats heeft HTM een spreiding van haar activiteiten aangekondigd, terwijl zij zich volgens de beschikking diende te concentreren op haar kernactiviteiten en geen nieuwe marktsegmenten mocht betreden. In de tweede plaats heeft zij verzoekster aangeboden, skischoenen aan haar te leveren. Ten slotte lijkt het erop, dat zij met de vennootschap Kästle een overeenkomst heeft gesloten met het oog op de productie van ski's voor rekening van deze onderneming.

132.
    De Commissie, wier betoog op hoofdlijnen wordt ondersteund door interveniënten, brengt hiertegen in, dat de uitvoering van de beschikking de rechtmatigheid ervan in geen enkel opzicht aantast, aangezien alle feiten waarop verzoekster haar beweringen baseert, dateren van na de vaststelling van de beschikking. De spreiding van HTM's activiteiten is noch ingevolge het door de Commissie goedgekeurde herstructureringsplan verboden, noch daarmee onverenigbaar.

133.
    Opgemerkt zij, dat de rechtmatigheid van de beschikking niet kan afhangen van eventuele mogelijkheden tot omzeiling ervan (zie, in deze zin, arrest British Airways e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 291).

134.
    Nog afgezien van het feit dat het middel een speculatief karakter heeft, is naar het oordeel van het Gerecht hoe dan ook niet komen vast te staan, dat HTM haar activiteiten heeft gespreid in strijd met de aan de goedkeuring van de steun verbonden voorwaarden.

135.
    In de eerste plaats blijkt uit het krantenknipsel dat verzoekster tot staving van haar betoog heeft overgelegd, dat HTM enkel haar - niet-bevestigde - voornemen aankondigde, een nieuwe generatie producten op de markt voor inline-skating te brengen, en dat zij was begonnen met de productie van een nieuw type ski. Ofschoon HTM volgens de beschikking in eerste instantie dient terug te keren tot haar basisactiviteiten, geeft de beschikking haar ook ruimte voor marketingactiviteiten en de vervaardiging van innovatieve en technologisch hoogwaardige producten, en vervolgens, wanneer de herstructurering eenmaal is voltooid, voor de uitbreiding van haar activiteiten in de richting van nieuwe producten (punt 5 van de beschikking), voor zover de door het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming vrijgekomen middelen dit mogelijk maken.

136.
    Bovendien heeft verzoekster niet aangetoond, in hoeverre het aanbod van HTM om voor rekening van haar concurrenten ski's en skischoenen te produceren, op zichzelf in strijd is met de in de beschikking geformuleerde voorwaarden voor de goedkeuring van de steun.

137.
    In deze omstandigheden moet het middel worden afgewezen.

Achtste middel: de Commissie is niet in staat haar toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de beschikking

138.
    Verzoekster betoogt, dat de Commissie wegens de gespreide betaling van de in HTM gestoken bedragen niet in staat is op doeltreffende wijze na te gaan, wat het effect van de kapitaalinjecties is, daar zij de uitbetaling van elke nieuwe trancheniet afhankelijk heeft gesteld van de inachtneming van de voorwaarden voor de uitbetaling van de voorgaande tranche.

139.
    De Commissie en interveniënten merken op, dat de Commissie niet verplicht was aan de uitbetaling van de resterende steunbedragen een vereiste van voorafgaande goedkeuring te verbinden, en dat aan de goedkeuring van de steun voorwaarden zijn verbonden waarvan de Commissie de inachtneming kan verzekeren.

140.
    Volgens artikel 2, eerste alinea, van de beschikking dient HTM twee keer per jaar verslag uit te brengen over de bij de herstructurering gemaakte vorderingen. Dit verslag moet gegevens bevatten omtrent de economische ontwikkeling en de financiële resultaten van de onderneming, en aantonen dat deze overeenstemmen met het herstructureringsplan. Voorts moet HTM in de periode 1995 tot en met 1999 steeds uiterlijk einde juni een jaarverslag voorleggen over de resultaten van haar ondernemingen in het voorgaande jaar.

141.
    Ingeval mocht blijken dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de goedkeuring van de steun zijn verbonden, zou de Commissie zich hoe dan ook ingevolge artikel 93, lid 2, tweede alinea, in afwijking van artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG), rechtstreeks tot het Hof kunnen wenden (zie, in deze zin, arrest Hof van 4 februari 1992, British Aerospace en Rover/Commissie, C-294/90, Jurispr. blz. I-493, punt 11).

142.
    Het middel faalt derhalve.

Negende middel: ontoereikende motivering van de beschikking

143.
    Verzoekster stelt, dat de Commissie in haar beschikking niet aantoont, dat de markt het karakter van een oligopolie heeft, noch laat zien, hoe de door HTM uitgevoerde capaciteitsverminderingen de andere concurrenten in staat zullen stellen, te profiteren van nieuwe markten. Er wordt in de beschikking nietsaangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat geen rekening wordt gehouden met de technische en commerciële ontwikkelingen die de wintersportartikelenbranche doormaakt, noch met de gegeven werkgelegenheidsgarantie. De beschikking bevat geen informatie over de verschillende posten van de herstructureringskosten. Volgens verzoekster bestaat de grootste verwarring over de vraag, of de steun evenredig is. De Commissie heeft niet aangegeven, waarom er niet op werd toegezien dat HTM de steun niet zou gebruiken om zich te gaan toeleggen op productsegmenten waar de concurrentie nog groter is dan bij haar traditionele producten het geval is. Ten slotte kunnen aan de hand van de motivering van de beschikking onmogelijk de aard, de modaliteiten, de gevolgen, de draagwijdte en de goedkeuring van het plan voor de herstructurering van HTM worden beoordeeld.

144.
    De Commissie, HTM en de Republiek Oostenrijk zijn daarentegen van mening, dat de beschikking aan de in de rechtspraak geformuleerde motiveringsvereisten voldoet.

145.
    Er zij aan herinnerd, dat de door artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) geëiste motivering de redenering van de gemeenschapsinstelling die de bestreden handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen teneinde hun rechten te verdedigen, en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is evenwel niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens, feitelijk en rechtens, in de motivering worden gespecificeerd. Inzonderheid kan de Commissie volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van de beschikkingen die zij vaststelt om de toepassing van de communautaire mededingingsregels te verzekeren, van wezenlijk belang zijn (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 30 april 1998, Cityflyer Express/Commissie, T-16/96, Jurispr. blz. II-757, punten 64 en 65).

146.
    Het Gerecht stelt vast, dat, zoals uit de behandeling van de voorgaande middelen blijkt, de motivering van de beschikking de redenering van de Commissie overeenkomstig de vereisten van artikel 190 van het Verdrag duidelijk en ondubbelzinnig heeft doen uitkomen, gelet op de preciseringen die deze instelling in haar schriftelijke opmerkingen en in haar antwoorden op de vragen van het Gerecht heeft aangebracht. De motivering van de beschikking heeft dus in de eerste plaats verzoekster in staat gesteld, de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel te kennen teneinde haar rechten te verdedigen en de gegrondheid van de beschikking na te gaan, en in de tweede plaats het Gerecht in staat gesteld, zijn toezicht uit te oefenen (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 31 maart 1998, Preussag Stahl/Commissie, T-129/96, Jurispr. blz. II-609, punt 93).

147.
    In deze omstandigheden moet het middel worden afgewezen.

148.
    Uit al het voorgaande volgt, dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

Kosten

149.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de desbetreffende conclusies van de Commissie en interveniënte HTM in de kosten van deze beide partijen te worden verwezen.

150.
    Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Derhalve zal de Republiek Oostenrijk haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid)

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in de kosten van de Commissie en van interveniënte Head Tyrolia Mares.

3)    Verstaat dat de Republiek Oostenrijk haar eigen kosten zal dragen.

Potocki
Lenaerts
Bellamy

            Azizi                            Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 oktober 1999.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

A. Potocki

Inhoudsoverzicht

     Juridisch kader

II - 0000

     Feiten

II - 0000

     Procedure voor het Gerecht

II - 0000

     Conclusies van partijen

II - 0000

     Ontvankelijkheid

II - 0000

     Ten gronde

II - 0000

         Omvang van de door het Gerecht te verrichten wettigheidstoetsing betreffende de verenigbaarheid van de litigieuze herstructureringssteun

II - 0000

         De financiële transacties die in de beschikking niet in aanmerking zijn genomen in verband met de vraag, of de litigieuze herstructureringssteun kon worden goedgekeurd

II - 0000

         Eerste middel: de steun vormde niet één geheel

II - 0000

         Tweede middel: onterechte verwijzing naar de oligopolistische structuur van de markten voor wintersportartikelen

II - 0000

         Derde middel: verkeerde analyse van de betrokken markten

II - 0000

         Vierde middel: ongeschiktheid van het herstructureringsplan

II - 0000

         Vijfde middel: ontoereikendheid van de capaciteitsverminderingen en de afstoting van productielijnen, waartoe HTM wordt verplicht

II - 0000

         Zesde middel: onevenredigheid van de steun

II - 0000

         Zevende middel: niet-inachtneming van de aan de goedkeuring van de steun verbonden voorwaarden

II - 0000

         Achtste middel: de Commissie is niet in staat haar toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de beschikking

II - 0000

         Negende middel: ontoereikende motivering van de beschikking

II - 0000

     Kosten

II - 0000


1: Procestaal: Frans.

Jurispr.