Language of document : ECLI:EU:C:2018:805

Zaak C337/17

Feniks Sp. z o.o.

tegen

Azteca Products & Services SL

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Okręgowy w Szczecinie)

„Prejudiciële verwijzing – Gebied van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Bijzondere bevoegdheden – Artikel 7, punt 1, onder a) – Begrip ‚verbintenissen uit overeenkomst’ – Actio Pauliana”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 oktober 2018

1.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1215/2012 – Werkingssfeer – Uitgesloten gebieden – Faillissementen, akkoorden en andere soortgelijke procedures – Begrip – Vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en daarmee nauw samenhangen – Toepasselijkheid van verordening nr. 1346/2000

[Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 2, b); verordening nr. 1346/2000 van de Raad]

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1215/2012 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst – Begrip – Actio pauliana ingesteld door de houder van een schuldvordering uit overeenkomst – Daaronder begrepen

[Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, punt 1, a)]

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 30, 31)

2.      In een situatie als aan de orde in het hoofdgeding valt een actio pauliana waarbij de houder van een schuldvordering uit overeenkomst verzoekt om een verklaring de handeling – die hem beweerdelijk in zijn rechten benadeelt – waarbij zijn schuldenaar een goed heeft overgedragen aan een derde, hem niet kan worden tegengeworpen, onder de regel van internationale bevoegdheid van artikel 7, punt 1, onder a), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, vereist de toepassing van deze bijzonderebevoegdheidsregel het bestaan van een door een persoon tegenover een andere persoon vrijwillig aangegane juridische verbintenis, waarop de vordering van de verzoeker berust (zie in die zin arresten van 20 januari 2005, Engler, C‑27/02, EU:C:2005:33, punt 51; 18 juli 2013, ÖFAB, C‑147/12, EU:C:2013:490, punt 33, en 21 januari 2016, ERGO Insurance en Gjensidige Baltic, C‑359/14 en C‑475/14, EU:C:2016:40, punt 44).

De actio pauliana vindt haar grondslag in de schuldvordering, een persoonlijk recht van de schuldeiser jegens de schuldenaar, en is een middel waarmee de schuldeiser het hem eventueel toekomende verhaalrecht op het vermogen van de schuldenaar kan veiligstellen (arresten van 10 januari 1990, Reichert en Kockler, C‑115/88, EU:C:1990:3, punt 12, en 26 maart 1992, Reichert en Kockler, C‑261/90, EU:C:1992:149, punt 17). Zij stelt aldus de belangen van de schuldeiser veilig met het oog op in het bijzonder een latere gedwongen executie van de verbintenissen van de schuldenaar (arrest van 26 maart 1992, Reichert en Kockler, C‑261/90, EU:C:1992:149, punt 28).

Met actio pauliana beoogt de schuldeiser immers te doen vaststellen dat de verkoop door de schuldenaar van activa aan een derde heeft plaatsgevonden ten koste van de rechten van de schuldeiser die voortvloeien uit de bindende kracht van de overeenkomst en overeenstemmen met verplichtingen die zijn schuldenaar vrijwillig is aangegaan. De grondslag van deze vordering berust derhalve in essentie op de niet-nakoming van verplichtingen die de schuldenaar tegenover de schuldeiser is aangegaan.

Derhalve dient het forum van de woonplaats van de verweerder te worden aangevuld met dat waarin artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 voorziet, aangezien – gelet op de contractuele oorsprong van de verhoudingen tussen schuldeiser en schuldenaar – een dergelijke bevoegdheidsgrond beantwoordt aan zowel het vereiste van rechtszekerheid en voorspelbaarheid als aan de doelstelling van een goede rechtsbedeling.

(zie punten 39‑41, 43, 44, 49 en dictum)