Language of document : ECLI:EU:F:2013:152

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

17 oktober 2013

Zaak F‑59/12

BF

tegen

Rekenkamer van de Europese Unie

„Openbare dienst – Aanstelling – Voorziening in ambt van directeur – Kennisgeving van vacature – Bezwarend besluit – Geen bezwarend besluit – Niet-ontvankelijkheid”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee BF, de verzoekende partij, vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van kennisgeving van vacature ECA/2011/67 voor de voorziening in een ambt van directeur Personeelszaken bij het secretariaat-generaal van de Rekenkamer van de Europese Unie, alsmede vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. BF draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Rekenkamer van de Europese Unie.

Samenvatting

Beroepen van ambtenaren – Bezwarend besluit – Begrip – Kennisgeving van vacature van ambt die verzoekers rechtspositie niet raakt – Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 90)

Als bezwarende besluiten die krachtens artikel 91 van het Statuut vatbaar zijn voor een beroep zijn te beschouwen, maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen welke de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen raken doordat zij zijn rechtspositie kenmerkend wijzigen.

In het kader van een beroep gericht tegen een kennisgeving van vacature van een ambt waarbij een aanwervingsprocedure voor de tweede keer wordt geopend en die niet tot gevolg heeft dat de sollicitatie van de verzoekende partij wordt uitgesloten, zijn de gevolgen die laatstgenoemde aan die kennisgeving van vacature toeschrijft, namelijk dat haar aanstelling in het betrokken ambt ter uitvoering van een eventueel arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarbij de besluiten om een derde in dat ambt aan te stellen en haar sollicitatie af te wijzen, die zijn genomen na afloop van een eerste aanwervingsprocedure, nietig worden verklaard, praktisch onmogelijk wordt, op de datum van bekendmaking van de kennisgeving van vacature louter hypothetisch zodat niet kan worden aangetoond dat die kennisgeving haar belangen rechtstreeks en onmiddellijk raakt.

Het tot aanstelling bevoegd gezag is na afloop van de tweede aanwervingsprocedure immers niet noodzakelijkerwijs gehouden om in het betrokken ambt te voorzien. Voorts kan op de datum van bekendmaking van de betrokken kennisgeving van vacature niet zonder meer worden aangenomen dat de verzoekende partij, indien de tweede aanwervingsprocedure is afgelopen, niet in dat ambt zal worden aangesteld. Wat de gevolgen betreft van het arrest dat zal worden gewezen in de zaak strekkende tot nietigverklaring van de besluiten die na afloop van de eerste aanwervingsprocedure zijn genomen, die besluiten genieten een vermoeden van geldigheid en het feit dat de verzoekende partij beroep heeft ingesteld geeft haar geen enkel subjectief recht om in het betrokken ambt te worden aangesteld en evenmin het recht om elk eventueel initiatief van de administratie om in dat ambt te voorzien lam te leggen. Bovendien dient de betrokken instelling, indien het Gerecht voor ambtenarenzaken de besluiten die na afloop van de eerste aanwervingsprocedure zijn genomen nietig zou verklaren, de juiste maatregelen voor de uitvoering van het arrest te nemen, welke de verzoekende partij op dat moment dan eventueel kan betwisten.

De bestreden kennisgeving van vacature en de tweede aanwervingsprocedure roepen als zodanig dus geen bindend rechtsgevolg in het leven dat de belangen van de verzoekende partij rechtstreeks en onmiddellijk kan raken. De bestreden kennisgeving van vacature is dus, alleen op grond van de bekendmaking ervan, niet bezwarend voor de verzoekende partij.

(cf. punten 20‑26)

Referentie:

Hof: 11 mei 1978, De Roubaix/Commissie, 25/77, punten 7 en 8

Gerecht voor ambtenarenzaken: 18 mei 2006, Corvoisier e.a./ECB, F‑13/05, punt 44; 9 juli 2009, Torijano Montero/Raad, F‑91/07, punten 24 en 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak