Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hessische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland) op 24 december 2021 – TE, RU, wettelijk vertegenwoordigd door TE / Stadt Frankfurt am Main

(Zaak C-829/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hessischer Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: TE, RU, wettelijk vertegenwoordigd door TE

Verwerende partij: Stadt Frankfurt am Main

Prejudiciële vragen

Is § 38a, lid 1, AufenthG (Aufenthaltsgesetz; Duitse wet inzake het verblijf, de beroepswerkzaamheid en de integratie van vreemdelingen op het grondgebied van de Bondsrepubliek; hierna: ,,AufenthG”), dat naar nationaal recht aldus moet worden uitgelegd dat een doorreizende langdurig ingezetene de status van langdurig ingezetene in de eerste lidstaat ook moet bezitten op de datum van verlenging van zijn verblijfsvergunning, verenigbaar met de regelingen van artikel 14 en volgende van richtlijn 2003/109/EG1 , die uitsluitend bepalen dat een langdurig ingezetene het recht heeft om gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in een andere lidstaat dan die welke hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de overige in hoofdstuk III van de richtlijn gestelde voorwaarden?

Heeft de immigratiedienst volgens de regelingen van artikel 14 en volgende van richtlijn 2003/109/EG het recht om bij de beoordeling van een verlengingsaanvraag overeenkomstig § 38a, lid 1, AufenthG, wanneer de overige voorwaarden voor tijdelijke verlenging zijn vervuld en de vreemdeling met name beschikt over vaste en regelmatige inkomsten, vast te stellen – met als gevolg dat de vreemdeling zijn rechten worden ontnomen – dat de vreemdeling inmiddels, met andere woorden nadat hij naar de tweede lidstaat is doorgereisd, zijn status in de eerste lidstaat heeft verloren op grond van artikel 9, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2003/109/EG? Is de datum van de laatste overheidsbeslissing of rechterlijke beslissing het relevante tijdstip voor die beoordeling?

Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord:

Staat het aan de langdurig ingezetene om te bewijzen dat zijn verblijfsrecht uit hoofde van zijn status van langdurig ingezetene in de eerste lidstaat niet is vervallen?

Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: mag een nationale rechterlijke instantie of autoriteit nagaan of de aan de langdurig ingezetene verstrekte verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is vervallen, of is dat in strijd met het Unierechtelijke beginsel van wederzijdse erkenning van overheidsbeslissingen?

Kan aan een derdelander die met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd uit Italië is aangekomen in Duitsland en die beschikt over vaste en regelmatige inkomsten, een gebrek aan bewijs van passende woonruimte worden tegengeworpen, hoewel Duitsland geen gebruik heeft gemaakt van de machtiging in artikel 15, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2003/109/EG en de huisvesting van de derdelander in een sociale woning enkel noodzakelijk was omdat er geen kinderbijslag aan haar wordt uitbetaald zolang zij niet beschikt over een verblijfsvergunning overeenkomstig § 38a AufenthG?

____________

1 Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004, L 16, blz. 44).