Language of document : ECLI:EU:T:2012:491

Zaak T‑361/06

Ballast Nedam NV

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Nederlandse markt van wegenbouwbitumen – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG – Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag – Rechten van verdediging – Gevolgen jegens derden van arrest houdende nietigverklaring”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012

1.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen – Mogelijkheid voor de Commissie om vermoeden te versterken met feitelijke elementen ten bewijze van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed – Geen verplichting

(Art. 81 EG en 82 EG)

2.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen – Omkering van bewijslast en schending van beginsel dat onschuld wordt vermoed – Geen

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

3.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen – Bewijsverplichtingen van vennootschap die dit vermoeden wil weerleggen – Nationaal recht dat aan moedermaatschappijen bepaalde verplichtingen oplegt ten aanzien van dochterondernemingen – Geen invloed

(Art. 81 EG en 82 EG)

4.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking houdende toepassing van mededingingsregels – Regularisering van motiveringsgebrek tijdens gerechtelijke procedure – Ontoelaatbaarheid – Aanvullende aanwijzingen om reeds toereikende motivering te vervolledigen en te antwoorden op argumenten van verzoeker – Toelaatbaarheid

(Art. 81 EG, 82 EG en 230 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

5.      Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Vereiste inhoud – Beschikking van de Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld – Beschikking die niet eensluidend is met mededeling van punten van bezwaar – Schending van rechten van verdediging – Voorwaarde – Beoordeling van geval tot geval

(Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 1)

6.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Schending, door de Commissie, van rechten van verdediging van dochtonderneming door omissie in mededeling van punten van bezwaar – Nietigverklaring van beschikking van de Commissie waarbij geldboete wordt opgelegd aan dochteronderneming – Gevolgen van arrest voor aan moedermaatschappij opgelegde geldboete – Geen

(Art. 81 EG en 82 EG)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 24‑29, 35, 36)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 30)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 32, 33)

4.      Ofschoon de Commissie in het kader een op grond artikel 230 EG ingesteld beroep tot nietigverklaring van een mededingingsbeschikking van de Commissie ter ondersteuning van de bestreden beschikking geen nieuwe bewijselementen à charge kan aanvoeren die in deze beschikking niet in aanmerking zijn genomen, heeft zij wel het recht om op de argumenten van de verzoeker te antwoorden wanneer deze aan de hand van andere stukken die hij aan het Gerecht heeft overgelegd, tracht aan te tonen dat de stelling van de Commissie op feitelijke onjuistheden berust. De auteur van een bestreden beschikking mag in de contentieuze fase verduidelijkingen aanbrengen om een op zich reeds toereikende motivering aan te vullen, daar deze verduidelijkingen nuttig kunnen zijn voor de door de rechter van de Unie te verrichten interne controle van de motivering van de beschikking doordat zij de instelling in staat stellen de aan haar beschikking ten grondslag liggende redenen te verduidelijken.

(cf. punt 49)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 63‑66, 69)

6.      Een vennootschap die samen met haar dochteronderneming als één enkele onderneming in de zin van artikel 81 EG wordt aangemerkt, kan niet op goede gronden stellen dat de verlaging door het Gerecht van het bedrag van de aan haar dochteronderneming opgelegde geldboete tot gevolg heeft dat ook de geldboete die haar als moedermaatschappij hoofdelijk is opgelegd, moet worden verlaagd, wanneer deze beslissing van het Gerecht voortvloeit uit het feit dat de Commissie de rechten van verdediging van de dochteronderneming heeft geschonden door in de mededeling van de punten van bezwaar niet aan te geven dat zij deze als moedermaatschappij van een tweede dochteronderneming en niet als rechtsopvolgster van deze laatste aansprakelijk achtte voor de door deze tweede dochteronderneming begane inbreuk.

Nu het Gerecht niet heeft geconcludeerd dat deze tweede dochteronderneming geen inbreuk heeft gemaakt en de Commissie heeft vermoed dat de moedermaatschappij van de groep beslissende invloed heeft uitgeoefend op deze tweede dochteronderneming op grond dat zij indirect het volledige kapitaal van deze tweede dochteronderneming bezit, kon de Commissie het inbreukmakende gedrag van de tweede dochteronderneming aan de moedermaatschappij van de groep toerekenen en deze hoofdelijk tot betaling van de geldboete veroordelen. De Commissie beschikt immers over een beoordelingsmarge bij haar beslissing welke eenheden binnen een onderneming zij voor een inbreuk aansprakelijk acht. De moedermaatschappij van de groep kan dus als enige aansprakelijk wordt geacht voor het gedrag van de tweede dochteronderneming.

(cf. punten 72‑75)