Language of document : ECLI:EU:T:2008:249

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

4 juli 2008 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG – Beroep ingesteld door onderneming die wordt vermeld in motivering van beschikking die niet tot haar is gericht – Geen procesbelang – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑358/06,

Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans BV, gevestigd te Rosmalen (Nederland), vertegenwoordigd door M. Smeets en A. van den Oord, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Bouquet en A. Nijenhuis als gemachtigden, bijgestaan door F. Wijckmans, F. Tuytschaever en L. Gyselen, advocaten,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2007/534/EG van de Commissie van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG [zaak nr. COMP/38.456 – Bitumen (Nederland)], of, subsidiair, tot vermindering van de aan Heijmans NV en Heijmans Infrastructuur BV opgelegde geldboete,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, kamerpresident, K. Jürimäe en S. Soldevila Fragoso (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

1        De vennootschap Heijmans leidt de volledige bouwgroep Heijmans, waartoe onder meer haar dochteronderneming Heijmans Infrastructuur BV behoort, die gespecialiseerd is in de bouw van infrastructurele voorzieningen en zelf de volledige controle heeft over Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans BV, een dochteronderneming die als werkmaatschappij actief is in de wegenbouw, verzoekster in het onderhavige geding.

2        Bij brief van 20 juni 2002 heeft de onderneming British Petroleum de Commissie op de hoogte gebracht van het vermoedelijke bestaan van een kartel voor de markt van wegenbouwbitumen in Nederland en een verzoek ingediend tot verkrijging van immuniteit tegen geldboeten overeenkomstig de bepalingen van mededeling 2002/C 45/03 van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).

3        Op 1 en 2 oktober 2002 heeft de Commissie verificaties verricht, onder meer in de lokalen van de ondernemingen Heijmans en Heijmans Infrastructuur. Op 30 juni 2003 heeft de Commissie verzoeken om inlichtingen aan verschillende ondernemingen gericht. Heijmans Infrastructuur heeft hierop op 4 september 2003 geantwoord.

4        Op 18 oktober 2004 heeft de Commissie een procedure ingeleid en een mededeling van punten van bezwaar opgesteld, die zij op 19 oktober 2004 heeft doen toekomen aan verschillende vennootschappen, waaronder verzoekster. In punt 332 van deze mededeling wordt gepreciseerd dat de persoon die rechtstreeks aan de heimelijke regelingen heeft deelgenomen, op het tijdstip van de inbreuk bestuurder van verzoekster en van de onderneming Heijmans Infrastructuur was, en dat deze bestuurder sindsdien lid van de raad van bestuur van de onderneming Heijmans is geworden. In punt 333 van de mededeling van punten van bezwaar wordt eveneens verklaard dat verzoekster rechtstreeks aan de heimelijke afspraken heeft deelgenomen en dat de drie betrokken vennootschappen samen en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het kartel gedurende de volledige duur van de inbreuk. De drie betrokken vennootschappen hebben deze mededeling van punten van bezwaar gezamenlijk beantwoord.

5        Na de ondernemingen in kwestie te hebben gehoord, heeft de Commissie beschikking 2007/534/EG van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG [Zaak nr. COMP/38.456 – Bitumen (Nederland)] (hierna: „bestreden beschikking”) vastgesteld, waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van 28 juli 2007 (PB L 196, blz. 40) is bekendgemaakt.

6        De Commissie heeft in de bestreden beschikking verklaard dat de ondernemingen tot wie deze beschikking was gericht, aan één enkele voortgezette inbreuk op artikel 81, lid 1, EG hadden deelgenomen, door gedurende de aangegeven perioden regelmatig gezamenlijk voor de verkoop en afname van wegenbouwbitumen in Nederland de brutoprijs, een standaardkorting op de brutoprijs voor de aan het kartel deelnemende wegenbouwers en een lagere maximale korting op de brutoprijs voor de overige wegenbouwers vast te stellen.

7        De bestreden beschikking vermeldt verzoekster niet bij de ondernemingen die inbreuk op artikel 81 EG hebben gemaakt, in tegenstelling tot de ondernemingen Heijmans en Heijmans Infrastructuur, die hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een geldboete van 17,1 miljoen EUR. In punt 18 van de bestreden beschikking wordt verzoekster niettemin, als tot de bouwgroep Heijmans behorende onderneming, vermeld als een van de „wegenbouwers waarop de procedure van toepassing is”. In punt 278 van de bestreden beschikking, waarin wordt bepaald welke rechtspersonen aansprakelijk zijn voor de inbreuk, worden evenwel enkel de ondernemingen Heijmans en Heijmans Infrastructuur genoemd.

 Procesverloop en conclusies van partijen

8        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 december 2006, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

9        Bij een afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 april 2007, heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

10      Op 17 juli 2007 heeft verzoekster haar opmerkingen over deze exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

11      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        subsidiair, het bedrag van de aan Heijmans en aan Heijmans Infrastructuur opgelegde geldboete te verlagen;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

12      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

13      Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid, zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens lid 3 van ditzelfde artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich voldoende geïnformeerd door de stukken van het dossier om niet tot een mondelinge behandeling te hoeven overgaan.

 Argumenten van partijen

14      De Commissie concludeert tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep, op grond dat verzoekster geen rechtstreeks en individueel belang heeft. De Commissie betoogt dat een persoon slechts rechtstreeks wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, indien de bestreden beschikking rechtstreekse gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat aan degenen tot wie zij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast. Voorts benadrukt de Commissie dat een persoon volgens de rechtspraak slechts kan stellen individueel door een beschikking te worden geraakt, indien deze hem treft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem doordoor individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van de handeling.

15      Verzoekster voert twee reeksen argumenten aan ten bewijze dat zij door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

16      In de eerste plaats stelt verzoekster dat haar beroep ontvankelijk is omdat de mededeling van punten van bezwaar tot haar was gericht en de bestreden beschikking dubbelzinnig is waar het haar deelneming aan het kartel betreft (punt 18 van de bestreden beschikking). Zij is tevens van mening dat in de bestreden beschikking uitdrukkelijk had moeten worden gepreciseerd waarom de Commissie haar niet aansprakelijk heeft gesteld voor de mededelingsregeling en haar niet tot de betaling van een geldboete heeft veroordeeld.

17      De Commissie roept in dit verband in herinnering dat de mededeling van punten van bezwaar een voorbereidende handeling vormt waartegen geen beroep tot nietigverklaring openstaat, en stelt dat het feit dat dit document tot verzoekster is gericht, op zich niet volstaat om haar een procesbelang te verlenen. Bovendien is zij van mening dat zij enkel hoefde uit te leggen waarom de bestreden beschikking tot sommige ondernemingen was gericht, maar dat zij geen motivering hoefde te verstrekken voor haar besluit om een onderneming niet op te nemen in de groep van adressaten.

18      In de tweede plaats voert verzoekster aan dat haar wezenlijke rechten zouden worden ontnomen indien zij voor het Gerecht niet zou kunnen betwisten dat er sprake is van een inbreuk op artikel 81 EG, aangezien haar aansprakelijkheid voor de nationale rechterlijke instanties aan de orde kan worden gesteld op grond van de bestreden beschikking. Zo wijst zij erop dat in de lopende civielrechtelijke geschillen waarbij zij partij is reeds de persberichten omtrent de bestreden beschikking zijn aangehaald en dat de communautaire rechtspraak de nationale rechterlijke instanties verbiedt om een middel toe te wijzen dat is ontleend aan een exceptie van onwettigheid van een beschikking van de Commissie waartegen beroep voor de gemeenschapsrechter is ingesteld (arresten Hof van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C‑188/92, Jurispr. blz. I‑833, punten 17 en 18, en 13 juli 2006, Manfredi e.a., C‑295/04–C‑298/04, Jurispr. blz. I‑6619). Haars inziens zal de nationale rechterlijke instantie de volledige bestreden beschikking, en niet enkel het dispositief ervan, in aanmerking nemen, en zal zij een bij haar aanhangig gemaakt geding enkel willen schorsen indien verzoekster beroep bij de gemeenschapsrechter heeft ingesteld (arrest Hof van 14 december 2000, Masterfoods en HB, C‑344/98, Jurispr. blz. I‑11369). Ten slotte betoogt zij dat de bij de nationale rechterlijke instanties ingestelde beroepen door de Commissie als bewijselement tegen haar en de andere ondernemingen van de bouwgroep Heijmans zouden kunnen worden gebruikt.

19      De Commissie antwoordt dat verzoekster geen enkel belang heeft om de bestreden beschikking aan te vechten, aangezien haar daarin niets ten laste is gelegd. Voorts constateert de Commissie dat verzoekster geen enkel bewijs aandraagt dat een nationale gerechtelijke procedure tegen haar is ingesteld, en dat de bestreden beschikking hoe dan ook geen rechtstreekse invloed op haar rechtspositie heeft, aangezien zij als verweer kan aanvoeren dat zij niet wordt geraakt door deze beschikking.

 Beoordeling door het Gerecht

20      Luidens artikel 230, vierde alinea, EG, kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

21      Aangezien de Commissie in casu in de bestreden beschikking niet heeft vastgesteld dat verzoekster een inbreuk op artikel 81 EG heeft gepleegd, heeft zij deze beschikking ook niet tot haar gericht. Bijgevolg moet worden onderzocht of verzoekster rechtstreeks en individueel door deze beschikking wordt geraakt.

22      Vooraf moet verzoeksters argument worden onderzocht dat de omstandigheid dat zij in punt 18 van de bestreden beschikking is voorgesteld als een vennootschap waarop de betrokken procedure van toepassing is, haar een procesbelang verleent. Volgens vaste rechtspraak kan alleen het dispositief van een beschikking rechtsgevolgen hebben en bezwarend zijn, en kan tegen de in de motivering geformuleerde beoordelingen geen beroep tot nietigverklaring worden ingesteld, behalve indien deze noodzakelijk zijn ter onderbouwing van het dispositief van de beschikking (arrest Gerecht van 17 september 1992, NBV en NVB/Commissie, T‑138/89, Jurispr. blz. II‑2181, punt 31). Het Gerecht heeft eveneens verklaard dat wanneer in het dispositief van een beschikking aan een bepaalde onderneming geen inbreuk ten laste is gelegd, deze niet tegen deze beschikking kan opkomen, zelfs niet indien de Commissie in de motivering van de beschikking een aan deze onderneming toe te rekenen inbreuk heeft vastgesteld (zie in die zin arrest Gerecht van 12 oktober 2007, Pergan Hilfsstoffe für industrielle Prozesse/Commissie, T‑474/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 74). Derhalve volstaat de omstandigheid dat de bestreden beschikking verzoekster vermeldt als een van de vennootschappen waarop de procedure ziet, niet om haar een procesbelang te verlenen.

 Het feit dat de mededeling van punten van bezwaar tot verzoekster is gericht

23      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat een mededeling van punten van bezwaar geen handeling vormt waartegen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak zijn immers als handelingen die vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG te beschouwen, maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (arrest Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 9, en arrest Gerecht van 18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T‑10/92–T‑12/92 en T‑15/92, Jurispr. blz. II‑2667, punt 28). In beginsel vormen tussentijdse maatregelen ter voorbereiding van de eindbeschikking dan ook geen voor beroep vatbare handelingen, behalve indien deze tijdens de voorbereidende procedure vastgestelde handelingen zelf het einde markeren van een bijzondere procedure, onderscheiden van die welke de Commissie in staat moet stellen ten gronde te beslissen, en bindende rechtsgevolgen in het leven roepen die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punten 10 en 11). Een mededeling van punten van bezwaar kan naar haar aard en op basis van haar rechtsgevolgen dus niet als een voor beroep vatbare handeling worden beschouwd, aangezien zij slechts een voorbereidende handeling vormt in het kader van een procedure die de betrokken ondernemingen de gelegenheid moet bieden om hun standpunt kenbaar te maken en de Commissie zo volledig mogelijke informatie te verstrekken, alvorens deze een beschikking geeft waarmee de procedure wordt afgesloten en die hun belangen aantast (arrest IBM/Commissie, reeds aangehaald, punten 14 en 21).

24      Anders dan verzoekster beweert, kan uit het enkele feit dat een onderneming geen beroep tot nietigverklaring tegen een mededeling van punten van bezwaar kan instellen, niet worden afgeleid dat zij belang heeft om op te komen tegen een eindbeschikking die niet tot haar is gericht. Aangezien de mededeling van punten van bezwaar die tot verzoekster is gericht slechts een tussentijdse maatregel ter voorbereiding van de bestreden beschikking vormt, heeft deze mededeling geen bindende rechtsgevolgen die verzoeksters belangen kunnen aantasten.

25      In de tweede plaats zijn de argumenten dat de bestreden beschikking dubbelzinnig is waar het verzoeksters deelneming aan het kartel betreft, en dat de Commissie haar besluit om verzoekster niet aansprakelijk te stellen voor de inbreuk en haar geen boete op te leggen, onvoldoende heeft gemotiveerd, niet relevant voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep, aangezien deze middelen de beoordeling van de wettigheid van de bestreden beschikking en niet de ontvankelijkheid van het beroep betreffen.

26      Volgens de rechtspraak hoeft hoe dan ook slechts een aanvulling op de mededeling van punten van bezwaar aan de ondernemingen te worden meegedeeld wanneer de uitkomst van de verificaties voor de Commissie aanleiding vormt om deze ondernemingen nieuwe handelingen ten laste te leggen of de bewijzen omtrent de omstreden inbreuken aanmerkelijk te wijzigen (arresten Hof van 14 juli 1972, Geigy/Commissie, 52/69, Jurispr. blz. 787, punt 14, en 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, Jurispr. blz. I‑123, punt 192). Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een individuele beschikking immers tot doel, de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van de beschikking te onderzoeken, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist, met dien verstande dat de omvang van de motiveringsplicht afhankelijk is van de aard van de betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (arrest Gerecht van 11 december 1996, Van Megen Sports/Commissie, T‑49/95, Jurispr. blz. II‑1799, punt 51).

27      Weliswaar is de Commissie gehouden, de feitelijke en juridische gegevens te vermelden waarvan de wettigheid van haar beschikking afhangt, alsook de overwegingen op basis waarvan zij haar beschikking heeft gegeven, maar zij hoeft niet in te gaan op alle punten van feitelijke of juridische aard die tijdens de administratieve procedure zijn opgeworpen (arrest Gerecht van 14 mei 1998, Mo och Domsjö/Commissie, T‑352/94, Jurispr. blz. II‑1989, punt 49). Derhalve diende de Commissie niet te motiveren waarom zij in het dispositief van de bestreden beschikking niet heeft verwezen naar verzoekster.

 Verlies van het recht op beroep en bestaan van gerechtelijke en buitengerechtelijke nationale procedures

28      Vooraf dient te worden onderstreept dat verzoekster geen nadere gegevens noch enig bewijs verstrekt waaruit blijkt dat een nationale gerechtelijke procedure is ingesteld die verband houdt met de bestreden beschikking.

29      Hoe dan ook kan verzoekster in casu niet stellen dat de onmogelijkheid om de bestreden beschikking bij de gemeenschapsrechter aan te vechten, afbreuk doet aan hetgeen zij haar „wezenlijke rechten” noemt.

30      Om te beginnen vormt immers noch de mededeling van punten van bezwaar, noch de motivering van de bestreden beschikking een element waarop de nationaal rechterlijke instantie zich rechtstreeks kan baseren om verzoeksters aansprakelijkheid vast te stellen, aangezien deze door de eindbeschikking niet aansprakelijk wordt gesteld voor een inbreuk op artikel 81 EG, zoals uit het dispositief ervan blijkt.

31      Verder erkent het Hof dat artikel 81, lid 1, EG rechtstreekse gevolgen teweegbrengt in de betrekkingen tussen particulieren en voor de justitiabelen rechten doet ontstaan die de nationale rechterlijke instanties dienen te handhaven, zodat eenieder de nietigheid van een door artikel 81 EG verboden mededingingsregeling of gedraging kan inroepen en, indien er een causaal verband bestaat tussen deze regeling of gedraging en de schade, schadevergoeding kan vorderen (arrest Manfredi e.a., reeds aangehaald, punt 58 en punt 2 van het dictum). Wanneer evenwel de beslechting van een geschil voor een nationale rechterlijke instantie afhangt van de geldigheid van een beschikking van de Commissie, is de nationale rechterlijke instantie gehouden, de behandeling van de zaak te schorsen tot een definitieve beslissing van de communautaire rechterlijke instanties op het beroep tot nietigverklaring, of, indien zij dit noodzakelijk acht, het Hof een prejudiciële vraag te stellen (arrest Masterfoods en HB, reeds aangehaald, punt 57). Deze beginselen zijn overgenomen in mededeling 2004/C 101/04 van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2004, C 101, blz. 54, punt 13). Anders dan verzoekster betoogt, legt noch de rechtspraak noch deze mededeling van de Commissie de partijen in een geding voor een nationale rechterlijke instantie de verplichting op, bij de gemeenschapsrechter beroep in te stellen om aanspraak te kunnen maken op de toepassing van deze beginselen. Bovendien volstaat de omstandigheid dat andere verzoekers bij de gemeenschapsrechter beroep hebben ingesteld – zoals in casu het geval is, aangezien de ondernemingen Heijmans en Heijmans Infrastructuur eveneens beroep tegen de bestreden beschikking hebben ingesteld – opdat de nationale rechterlijke instantie deze beginselen zou toepassen.

32      Ten slotte moet verzoeksters argument worden verworpen dat de Commissie de nationale gedingen als bewijs tegen haar en de andere ondernemingen van de bouwgroep Heijmans zou kunnen gebruiken, daar deze overweging geen invloed heeft op de ontvankelijkheid van het verzoekschrift in het kader van het onderhavige geding.

33      Uit al het voorgaande volgt dat het beroep wegens het ontbreken van een procesbelang in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Kosten

34      Volgens artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans BV zal haar eigen kosten en die van de Commissie dragen.

Luxemburg, 4 juli 2008.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

E. Coulon

 

      I. Pelikánová


* Procestaal: Nederlands.