Language of document : ECLI:EU:T:2014:664

Zaak T‑202/13

Group’Hygiène

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring – Milieu – Richtlijn 94/62/EG – Verpakking en verpakkingsafval – Richtlijn 2013/2/EU – Rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld – Vakvereniging – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 7 juli 2014

Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt – Criteria – Richtlijn 2013/2 tot wijziging van de lijst met voorbeelden van producten die verpakkingen in de zin van richtlijn 94/62 zijn – Verplichting van de lidstaten om te zorgen voor systemen voor de terugname, inzameling en terugwinning van het afval van producten die als verpakking worden aangemerkt – Beroep ingesteld door een vakvereniging die de belangen van de fabrikanten van deze producten behartigt – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU en 288, derde alinea, VWEU; richtlijn 94/62 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, punt 1, en 7, en bijlage I; richtlijn 2013/2 van de Commissie)

Een vakvereniging die de belangen van haar leden behartigt kan slechts een beroep tot nietigverklaring instellen, indien de personen die zij vertegenwoordigt of een aantal daarvan individuele procesbevoegdheid hebben of indien zij een eigen belang kan doen gelden.

Volgens artikel 288, derde alinea, VWEU is een richtlijn gericht aan de lidstaten. Overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU kunnen particulieren, zoals de leden van de verzoekende vereniging, bijgevolg slechts de nietigverklaring van een richtlijn vorderen, indien deze ofwel een regelgevingshandeling is die hen rechtstreeks raakt en geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt, ofwel hen rechtstreeks en individueel raakt.

In dit verband moet erop worden gewezen dat de voorwaarde dat een natuurlijke of rechtspersoon rechtstreeks wordt geraakt door de handeling waartegen wordt opgekomen, slechts is vervuld wanneer die handeling rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat die uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling gebeurt zonder dat nadere regels hoeven te worden gesteld.

Bijgevolg is het beroep tot nietigverklaring van richtlijn 2013/2 tot wijziging van bijlage I bij richtlijn 94/62 betreffende verpakking en verpakkingsafval dat wordt ingesteld door een vakvereniging die de belangen van haar leden behartigt, niet-ontvankelijk wanneer die leden geen procesbevoegdheid hebben en de vakvereniging niet doet gelden dat zij in een eigen belang wordt geraakt.

De betrokken richtlijn is zowel naar vorm als naar inhoud namelijk een handeling van algemene strekking die van toepassing is op objectief bepaalde situaties en die op algemene en abstracte wijze alle ondernemers van de lidstaten treft die actief zijn op het gebied van verpakkingen bestaande uit de producten die bij die richtlijn zijn opgenomen in bijlage I bij richtlijn 94/62, waaronder rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld. Een richtlijn kan uit zichzelf geen verplichtingen aan een particulier opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover hem worden aangevoerd. Hieruit volgt dat een richtlijn die van de lidstaten eist dat zij bepaalde producten als verpakking in de zin van artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62 aanmerken, niet op zichzelf vóór en los van de vaststelling van nationale uitvoeringsmaatregelen de rechtspositie van de marktdeelnemers rechtstreeks raakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU. In het bijzonder geldt de verplichting van artikel 7 van richtlijn 94/62 om te zorgen voor systemen voor de terugname, inzameling en terugwinning van het afval van producten die in richtlijn 2013/2 worden aangemerkt als verpakking, niet rechtstreeks voor de leden van de verzoekende vakvereniging. Die verplichting vereist namelijk een handeling van de betrokken lidstaat, waarmee hij aangeeft hoe hij de desbetreffende verplichting met name voor rollen, kokers en cilinders waarrond flexibel materiaal is gewikkeld wil nakomen.

Bovendien hebben de lidstaten beoordelingsbevoegdheid bij de keuze van de maatregelen die voor het bereiken van de doelstellingen van richtlijn 94/62 voor deze producten moeten worden genomen. De eventuele gevolgen voor de rechtspositie van verzoeksters leden vloeien niet voort uit het vereiste dat dit resultaat wordt bereikt, maar uit de keuze van de maatregelen die de lidstaat besluit te treffen om dat resultaat te bereiken.

Bijgevolg zijn het de nationale bepalingen ter uitvoering van richtlijn 2013/2 – en niet de richtlijn zelf – die rechtsgevolgen voor de positie van de leden van de verzoekende vakvereniging kunnen teweegbrengen. Richtlijn 2013/2 kan dan ook niet worden geacht de rechten van die leden of de uitoefening ervan rechtstreeks te beïnvloeden.

(cf. punten 19, 23, 27, 29, 33, 37‑39, 43, 51)