Language of document : ECLI:EU:C:2018:129

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

28 februari 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2011/92/EU – Artikel 4, leden 2 en 3, en bijlagen I tot en met III – Milieueffectbeoordeling – Vergunning om werkzaamheden uit te voeren in een installatie voor de productie van elektriciteit uit biogas zonder voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een milieueffectbeoordeling – Nietigverklaring – Regularisatie achteraf van de vergunning op basis van nieuwe bepalingen van nationaal recht zonder voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een milieueffectbeoordeling”

In zaak C‑117/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per le Marche (bestuursrechter in eerste aanleg Marche, Italië) bij beslissing van 13 januari 2017, ingekomen bij het Hof op 6 maart 2017, in de procedure

Comune di Castelbellino

tegen

Regione Marche,

Ministero per i beni e le attività culturali,

Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare,

Regione Marche Servizio Infrastrutture Trasporti Energia – P. F. Rete Elettrica Regionale,

Provincia di Ancona,

in tegenwoordigheid van:

Società Agricola 4 C S.S.,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C.G. Fernlund, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur) en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Comune di Castelbellino, vertegenwoordigd door A. Lucchetti, avvocato,

–        Regione Marche, vertegenwoordigd door P. De Bellis, avvocato,

–        Società Agricola 4 C S.S., vertegenwoordigd door M. Misiti, avvocato,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Palatiello, avvocato dello Stato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en C. Zadra als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Comune di Castelbellino (gemeente Castelbellino, Italië) enerzijds en Regione Marche (regio Marche, Italië), Ministero per i beni e le attività culturali (ministerie van Cultureel Erfgoed en Culturele Activiteiten, Italië), Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare (ministerie van Milieu en Bescherming van Land en Zee, Italië), Regione Marche Servizio Infrastrutture Trasporti Energia – P. F. Rete Elettrica Regionale en Provincia di Ancona (provincie Ancona, Italië) anderzijds over de beslissing van de regio Marche dat niet hoefde te worden onderzocht of het project van Società Agricola 4 C S.S. (hierna: „4 C”) tot uitbreiding van het vermogen van een installatie voor de productie van elektriciteit uit biogas aan een milieueffectbeoordeling (hierna: „MEB”) diende te worden onderworpen.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 2, lid 1, van richtlijn 2011/92 bepaalt:

„De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat een vergunning vereist is voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, en dat een beoordeling van hun effecten plaatsvindt alvorens een vergunning wordt verleend. Deze projecten worden omschreven in artikel 4.”

4        Artikel 4, leden 2 en 3, van die richtlijn preciseert:

„2.      Onder voorbehoud van artikel 2, lid 4, bepalen de lidstaten voor de in bijlage II genoemde projecten of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10, zulks:

a)      door middel van een onderzoek per geval,

of

b)      aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria.

De lidstaten kunnen besluiten om beide onder a) en b) genoemde procedures toe te passen.

3.      Bij het onderzoek per geval of bij de vaststelling van drempelwaarden of criteria bij de toepassing van lid 2 moeten de relevante selectiecriteria van bijlage III in acht worden genomen.”

5        Bijlage I bij die richtlijn, met als opschrift „In artikel 4, lid 1, bedoelde projecten”, bepaalt in punt 2, onder a), ervan dat „[t]hermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 [megawatt (MW)]” tot die projecten behoren.

6        Bijlage II bij die richtlijn, met als opschrift „In artikel 4, lid 2, bedoelde projecten”, rekent in punt 3 tot die projecten „[i]ndustriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (niet onder bijlage I vallende projecten)”.

7        Bijlage III bij richtlijn 2011/92, met als opschrift „In artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria”, luidt als volgt:

„1.      Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

a)      de omvang van het project;

b)      de cumulatie met andere projecten;

c)      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

d)      de productie van afvalstoffen;

e)      verontreiniging en hinder;

f)      risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2.      Locatie van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

a)      het bestaande grondgebruik;

b)      de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;

c)      het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:

i)      wetlands;

ii)      kustgebieden;

iii)      berg- en bosgebieden;

iv)      reservaten en natuurparken;

v)      gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens [richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010, L 20, blz. 7)] en [richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7)];

vi)      gebieden waarin de bij wetgeving van de Unie vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;

vii)      gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;

viii)      landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

3.      Kenmerken van het potentiële effect

De potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in beschouwing worden genomen en in het bijzonder betrekking hebben op:

a)      het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);

b)      het grensoverschrijdende karakter van het effect;

c)      de orde van grootte en de complexiteit van het effect;

d)      de waarschijnlijkheid van het effect;

e)      de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        4 C exploiteert een installatie voor de productie van elektriciteit uit biogas in de gemeente Castelbellino, in de regio Marche (hierna: „betrokken installatie”). Die gemeente had op grond van de regeling inzake de bescherming van het landschap een vergunning verleend voor de ingebruikneming van de installatie.

9        Bij beslissing van 20 juni 2012 heeft de regio Marche 4 C een vergunning verleend om de nodige werkzaamheden uit te voeren om het vermogen van de betrokken installatie uit te breiden van 249 tot 999 kilowatt (kW).

10      Overeenkomstig legge Regione Marche n. 3 (regionale wet nr. 3 van Marche) van 26 maart 2012 (hierna: „wet nr. 3/2012”) is die vergunning verleend zonder dat het project aan een MEB is onderworpen of zonder dat zelfs maar eerst is onderzocht of een dergelijke beoordeling noodzakelijk was, aangezien het nominale vermogen van de betrokken installatie lager was dan de in die wet gestelde drempelwaarde van 1 MW.

11      De gemeente Castelbellino heeft bij de verwijzende rechter, de Tribunale amministrativo regionale per le Marche (bestuursrechter in eerste aanleg Marche, Italië), beroep tot nietigverklaring van die vergunning ingesteld op grond van schending van richtlijn 2011/92.

12      Op 22 februari 2013 heeft die rechter het verzoek in kort geding van de gemeente Castelbellino tot opschorting van de bestreden vergunning afgewezen.

13      Bij arrest nr. 93/2013 van 22 mei 2013 heeft de Corte costituzionale (grondwettelijk hof, Italië) wet nr. 3/2012 gedeeltelijk ongrondwettig verklaard wegens onverenigbaarheid met het Unierecht, op grond dat die wet niet voorzag in de verplichting om alle criteria van bijlage III bij richtlijn 2011/92 in acht te nemen teneinde te bepalen welke projecten aan een MEB moesten worden onderworpen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 3, van die richtlijn.

14      Op 16 april 2015 heeft 4 C de regio Marche verzocht te verzekeren dat de betrokken installatie voldeed aan de vereisten van richtlijn 2011/92.

15      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de bepalingen van wet nr. 3/2012 krachtens welke de regio’s voorheen uiteenlopende vrijstellingsdrempels voor een MEB konden vaststellen en op grond waarvan de regionale autoriteiten de beslissing van 20 juni 2012 hadden vastgesteld, zijn ingetrokken naar aanleiding van arrest nr. 93/2013 van de Corte costituzionale van 22 mei 2013. De nieuwe bepalingen die daarna zijn vastgesteld, stellen enkel nog op nationaal niveau vast onder welke voorwaarden projecten van regionaal belang van een MEB zijn vrijgesteld. De drempelwaarde vanaf welke installaties van het type als in het hoofdgeding aan een MEB moeten worden onderworpen, is verhoogd van 1 MW tot 50 MW en kan in bepaalde omstandigheden met 50 % worden verlaagd.

16      In die omstandigheden heeft de regio Marche krachtens dit nieuwe rechtskader bij beslissing van 3 juni 2015, ten eerste, vastgesteld dat de betrokken installatie was vrijgesteld van een voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een MEB en, ten tweede, de eerder op 20 juni 2012 afgegeven vergunning „bevestigd”.

17      Bij vonnis van 19 juni 2015 heeft de verwijzende rechter, de Tribunale amministrativo regionale per le Marche, de door de regio Marche op 20 juni 2012 afgegeven vergunning evenwel nietig verklaard op grond dat zij was toegekend op basis van wettelijke bepalingen die later ongrondwettig zijn verklaard.

18      4 C heeft tegen dat vonnis beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië).

19      De gemeente Castelbellino heeft bij de verwijzende rechter beroep tot nietigverklaring van de beslissing van de regio Marche van 3 juni 2015 ingesteld.

20      In deze context heeft de Tribunale amministrativo regionale per le Marche de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Verzet het [Unierecht] [en met name richtlijn (2011/92), in de versie die van kracht was op de datum van vaststelling van de (in het hoofdgeding aan de orde zijnde) maatregelen] zich in beginsel tegen een nationale regeling of bestuurlijke praktijk op grond waarvan projecten voor installaties die al verwezenlijkt zijn op het moment van het onderzoek, aan een onderzoek van de noodzaak van een MEB of aan een MEB kunnen worden onderworpen, of staat het [Unierecht] daarentegen toe dat rekening wordt gehouden met buitengewone omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het algemene beginsel dat de MEB van nature een preventieve beoordeling is?

2)      Is een dergelijke afwijking inzonderheid gerechtvaardigd ingeval een bepaald project dat aan [een onderzoek van de noodzaak van een MEB] had moeten worden onderworpen op grond van een beslissing van de nationale rechter die een eerder geldende vrijstellingsregeling ongrondwettig heeft verklaard [of] buiten toepassing heeft gesteld, krachtens een nieuwe regeling wordt vrijgesteld van de MEB?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

21      Om te beginnen blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het hoofdgeding betrekking heeft op een project tot uitbreiding van het vermogen van een bestaande installatie voor de productie van elektriciteit uit biogas, waarvoor de regionale autoriteiten hebben beslist dat niet vooraf diende te worden onderzocht of een MEB noodzakelijk was en dit op grond van een wettelijke regeling van een regionale autoriteit die achteraf ongrondwettig is verklaard omdat zij niet voorzag in de verplichting om alle relevante criteria van bijlage III bij richtlijn 2011/92 in acht te nemen teneinde te bepalen welke projecten aan een MEB moesten worden onderworpen, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die richtlijn.

22      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt vervolgens dat de bevoegde autoriteiten, naar aanleiding van het in punt 14 van het onderhavige arrest bedoelde verzoek van 4 C van 16 april 2015 om opnieuw te onderzoeken of een MEB noodzakelijk was, gelet op het feit dat de werkzaamheden in kwestie waren uitgevoerd, op basis van de nieuwe wettelijke bepalingen van mening waren dat een dergelijke beoordeling niet noodzakelijk was.

23      Met zijn twee vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen of, wanneer een project tot uitbreiding van het vermogen van een installatie voor de productie van elektriciteit als dat in het hoofdgeding, niet aan een voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een MEB is onderworpen geweest op grond van nationale bepalingen die achteraf op dat punt onverenigbaar zijn verklaard met richtlijn 2011/92, het Unierecht zich ertegen verzet dat die installatie, nadat het project is verwezenlijkt, door de bevoegde autoriteiten wordt onderworpen aan een nieuw onderzoek om na te gaan of zij voldeed aan de vereisten van die richtlijn en, eventueel, aan een MEB. De verwijzende rechter vraagt voorts of die autoriteiten, op basis van de bepalingen van nationaal recht die van kracht zijn op de datum waarop zij een beslissing moeten nemen, kunnen beslissen dat een MEB niet is vereist.

24      Krachtens artikel 2, lid 1, van richtlijn 2011/92 moeten projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, in de zin van artikel 4 van deze richtlijn, gelezen in samenhang met de bijlage I of II ervan, aan een beoordeling van die effecten worden onderworpen voordat de vergunning wordt verleend (zie in die zin arresten van 7 januari 2004, Wells, C‑201/02, EU:C:2004:12, punt 42, en 26 juli 2017, Comune di Corridonia e.a., C‑196/16, EU:C:2017:589, punt 32).

25      Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, vindt de omstandigheid dat een dergelijke beoordeling vooraf dient te worden uitgevoerd, haar rechtvaardiging in de noodzaak dat de bevoegde instantie in het besluitvormingsproces zo vroeg mogelijk rekening houdt met de milieueffecten van alle technische plannings- en beslissingsprocessen om het ontstaan van vervuiling of hinder van meet af aan te vermijden, in plaats van later de gevolgen ervan te bestrijden (zie in die zin arresten van 3 juli 2008, Commissie/Ierland, C‑215/06, EU:C:2008:380, punt 58, en 26 juli 2017, Comune di Corridonia e.a., C‑196/16, EU:C:2017:589, punt 33).

26      Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2011/92 preciseert dat, onder voorbehoud van artikel 2, lid 4, van die richtlijn, de in bijlage I bij die richtlijn genoemde projecten worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.

27      Voor de in bijlage II bij richtlijn 2011/92 genoemde projecten bepaalt artikel 4, lid 2, van die richtlijn dat de lidstaten bepalen of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een MEB door middel van een onderzoek per geval of aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria.

28      In artikel 4, lid 3, van richtlijn 2011/92 wordt daaraan toegevoegd dat bij het onderzoek per geval of bij de vaststelling van drempelwaarden of criteria bij de toepassing van lid 2 van dat artikel, de relevante selectiecriteria van bijlage III bij die richtlijn in acht moeten worden genomen.

29      Richtlijn 2011/92 bepaalt evenwel niet wat de rechtsgevolgen van schending van die bepalingen zijn.

30      Niettemin heeft het Hof in punt 43 van het arrest van 26 juli 2017, Comune di Corridonia e.a. (C‑196/16, EU:C:2017:589), reeds geoordeeld dat, wanneer in weerwil van het Unierecht geen MEB wordt uitgevoerd, de lidstaten de onrechtmatige gevolgen daarvan ongedaan moeten maken, en het Unierecht zich niet ertegen verzet dat na de bouw en de ingebruikneming van de betrokken installatie middels regularisatie een dergelijke beoordeling wordt uitgevoerd mits is voldaan aan twee voorwaarden, namelijk, ten eerste, de nationale regels die voorzien in die regularisatiemogelijkheid stellen de betrokkenen niet in de gelegenheid de Unierechtelijke voorschriften te omzeilen of buiten toepassing te laten en, ten tweede, de middels regularisatie uitgevoerde beoordeling ziet niet alleen op de toekomstige milieueffecten van die installatie, maar houdt ook rekening met de milieueffecten die zich sinds de verwezenlijking ervan hebben voorgedaan.

31      In punt 42 van het arrest van 26 juli 2017, Comune di Corridonia e.a. (C‑196/16, EU:C:2017:589), heeft het Hof tevens vastgesteld dat uit de omstandigheid dat, ten eerste, de vennootschappen waarover het ging in de zaak die heeft geleid tot dat arrest, de nodige stappen hadden ondernomen om in voorkomend geval een MEB te doen uitvoeren, ten tweede, de weigering van de bevoegde autoriteiten om gevolg te geven aan die verzoeken gerechtvaardigd was door nationale bepalingen waarvan de strijdigheid met het Unierecht pas later was vastgesteld en, ten derde, de activiteiten van de installaties waarover het ging in de zaak die heeft geleid tot dat arrest, waren opgeschort, blijkt dat de in het kader van die zaak uitgevoerde regularisaties niet op grond van het nationale recht waren toegestaan in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 3 juli 2008, Commissie/Ierland (C‑215/06, EU:C:2008:380, punt 61), en dat met deze regularisaties niet werd beoogd de Unierechtelijke voorschriften te omzeilen.

32      Het Unierecht verzet zich onder die voorwaarden dus niet ertegen dat, wanneer een project niet is onderworpen geweest aan een voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een MEB op grond van met richtlijn 2011/92 onverenigbare bepalingen, het project, zelfs na de verwezenlijking ervan, door de bevoegde autoriteiten aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen om uit te maken of het al dan niet aan een MEB moet worden onderworpen, in voorkomend geval op basis van een nieuwe nationale wettelijke regeling, mits deze verenigbaar is met die richtlijn.

33      De nationale autoriteiten die in deze context een beslissing moeten nemen, moeten tevens rekening houden met de milieueffecten die de installatie sinds de uitvoering van de werkzaamheden heeft veroorzaakt, en niets belet dat die autoriteiten na dat onderzoek opnieuw tot de slotsom komen dat een MEB niet is vereist.

34      Hoewel het aan de verwijzende rechter staat te beoordelen of die voorwaarden in het hoofdgeding zijn vervuld gelet op de strekking van de nationale bepalingen en de informatie waarover hij beschikt, acht het Hof het niettemin nuttig hem de volgende aanwijzingen te verstrekken.

35      Om te beginnen moet worden vastgesteld dat een project betreffende een installatie voor de productie van elektriciteit uit biogas met een nominaal vermogen van minder dan 1 MW niet valt onder bijlage I, punt 2, onder a), bij richtlijn 2011/92, betreffende thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 MW, maar onder bijlage II, punt 3, onder a), bij die richtlijn, betreffende projecten voor industriële installaties voor de productie van elektriciteit die niet onder bijlage I bij die richtlijn vallen.

36      Werkzaamheden tot uitbreiding van het vermogen van een installatie als die in het hoofdgeding vormen dus een project waarvoor de lidstaten moeten bepalen of het al dan niet aan een MEB moet worden onderworpen overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, van richtlijn 2011/92.

37      Vervolgens volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat, wanneer de lidstaten hebben besloten om drempelwaarden of criteria vast te leggen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van richtlijn 2011/92, de hun aldus toegekende beoordelingsmarge haar beperkingen vindt in de in artikel 2, lid 1, van die richtlijn neergelegde verplichting om, vóórdat een vergunning wordt verleend, de projecten die met name wegens hun aard, omvang of ligging, een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, te onderwerpen aan een milieueffectbeoordeling (zie in die zin arrest van 20 november 2008, Commissie/Ierland, C‑66/06, niet gepubliceerd, EU:C:2008:637, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van richtlijn 2011/92 moeten de lidstaten bij de vaststelling van die drempelwaarden of criteria rekening houden met de relevante selectiecriteria van bijlage III bij die richtlijn (zie in die zin arrest van 20 november 2008, Commissie/Ierland, C‑66/06, niet gepubliceerd, EU:C:2008:637, punt 62).

39      Voorts is het zo dat een lidstaat die de criteria of drempelwaarden zo vaststelt dat in de praktijk een volledige categorie van projecten bij voorbaat aan de beoordeling wordt onttrokken, de grenzen van zijn beoordelingsmarge overschrijdt, tenzij alle uitgesloten projecten op grond van een algemene beoordeling kunnen worden geacht geen aanzienlijk milieueffect te kunnen hebben (arrest van 20 november 2008, Commissie/Ierland, C‑66/06, niet gepubliceerd, EU:C:2008:637, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Dat nationale bepalingen als die op basis waarvan de regio Marche haar beslissing van 3 juni 2015 heeft gebaseerd, de drempelwaarde vanaf welke een MEB verplicht is hebben verhoogd, is op zich dus geen voldoende grond voor de conclusie dat die bepalingen richtlijn 2011/92 schenden.

41      Een dergelijke vaststelling van onverenigbaarheid met het Unierecht kan evenmin voortvloeien uit de door de verwijzende rechter genoemde omstandigheid dat, indien die bepalingen niet waren vastgesteld, het in het hoofdgeding aan de orde zijnde project naar aanleiding van arrest nr. 93/2013 van de Corte costituzionale van 22 mei 2013 aan een voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een MEB had moeten worden onderworpen.

42      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat, wanneer een project tot uitbreiding van het vermogen van een installatie voor de productie van elektriciteit als dat in het hoofdgeding, niet is onderworpen geweest aan een voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een MEB op grond van nationale bepalingen die achteraf op dat punt onverenigbaar zijn verklaard met richtlijn 2011/92, het Unierecht vereist dat de lidstaten de onrechtmatige gevolgen van die schending ongedaan maken, en zich niet ertegen verzet dat die installatie, na de verwezenlijking van dat project, door de bevoegde autoriteiten aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen om na te gaan of zij voldoet aan de vereisten van die richtlijn en, eventueel, aan een MEB wordt onderworpen, mits de nationale regels die voorzien in die regularisatiemogelijkheid de betrokkenen niet in de gelegenheid stellen de Unierechtelijke voorschriften te omzeilen of buiten toepassing te laten. Ook moeten de milieueffecten die zich sinds de verwezenlijking van het project hebben voorgedaan, in aanmerking worden genomen. Die autoriteiten kunnen op basis van de nationale bepalingen die van kracht zijn op de datum waarop zij een beslissing moeten nemen, oordelen dat een MEB niet is vereist, voor zover die bepalingen verenigbaar zijn met die richtlijn.

 Kosten

43      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Wanneer een project tot uitbreiding van het vermogen van een installatie voor de productie van elektriciteit als dat in het hoofdgeding, niet is onderworpen geweest aan een voorafgaand onderzoek van de noodzaak van een milieueffectbeoordeling op grond van nationale bepalingen die achteraf op dat punt onverenigbaar zijn verklaard met richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, vereist het Unierecht dat de lidstaten de onrechtmatige gevolgen van die schending ongedaan maken, en verzet het zich niet ertegen dat die installatie, na de verwezenlijking van dat project, door de bevoegde autoriteiten aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen om na te gaan of zij voldoet aan de vereisten van die richtlijn en, eventueel, aan een milieueffectbeoordeling wordt onderworpen, mits de nationale regels die voorzien in die regularisatiemogelijkheid de betrokkenen niet in de gelegenheid stellen de Unierechtelijke voorschriften te omzeilen of buiten toepassing te laten. Ook moeten de milieueffecten die zich sinds de verwezenlijking van het project hebben voorgedaan, in aanmerking worden genomen. Die autoriteiten kunnen op basis van de nationale bepalingen die van kracht zijn op de datum waarop zij een beslissing moeten nemen, oordelen dat een milieueffectbeoordeling niet is vereist, voor zover die bepalingen verenigbaar zijn met die richtlijn.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.