Language of document : ECLI:EU:C:2005:276

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

D. RUIZ-JARABO COLOMER

van 10 mei 2005(1)

Gevoegde zaken C‑465/02 en C‑466/02

Bondsrepubliek Duitsland

en

Koninkrijk Denemarken

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Landbouw – Geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen – Benaming ‚feta’ – Soortnamen – Traditionele benamingen – Geldigheid van verordening (EG) nr. 1829/2002”





Inhoud


I –   Inleiding

II – Rechtskader: communautaire bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen

A –   Voorgeschiedenis

B –   Eerste stadia van de communautaire wetgeving

C –   Huidige communautaire wetgeving

1.     De wijnbouwproducten

2.     De landbouwproducten en levensmiddelen

D –   Verordening nr.  2081/92

1.     Begrippen „oorsprongsbenaming” en „geografische aanduiding”

a)     Fundamentele afbakening

i)     Geografische band

ii)   Kwalitatieve band

b)     Gelijkgestelde begrippen

i)     Traditionele benamingen

ii)   Andere territoriale benamingen

2.     Niet registreerbare benamingen

a)     Soortnamen

b)     Misleidende benamingen

3.     Registratieprocedure

a)     Normale procedure

b)     Vereenvoudigde procedure

c)     Wetenschappelijk comité

E –   Verordening (EG) nr. 1107/96

III – Bespreking van de rechtspraak van het Hof

A –   Kwalificatie als rechten van industriële en commerciële eigendom

B –   Doel van de bescherming

C –   Basisverordening

1.     Werkingssfeer

2.     Omvang van de bescherming

3.     Registratie en de gevolgen daarvan

4.     Conclusie

IV – Voorgeschiedenis van de gedingen

A –   Eerste opname van „feta” in verordening nr. 1107/96

B –   Arrest „Feta”

C –   Tweede opname van „feta” in verordening nr. 1107/96 krachtens verordening nr. 1829/2002

D –   Zaak „Canadane Cheese Trading en Kouri”

V –   Beroepen tot nietigverklaring

A –   Ontvankelijkheid van de beroepen tot nietigverklaring

B –   Formele middelen

1.     Niet-nakoming van de termijnen en de regeling van het taalgebruik

2.     Ontoereikende motivering

C –   Middelen ten gronde

1.     „Feta” als soortnaam

a)     Begrip „soortnaam”

b)     Afbakeningscriteria

i)     Situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied

–       Situatie in de lidstaat van herkomst

–       Situatie in het traditionele verbruiksgebied

ii)   Situatie in andere lidstaten

–       Algemene situatie in de andere lidstaten

–       Situatie in de lidstaten waar de kaas wordt geproduceerd

iii) Relevante nationale of communautaire wetgeving

–       Nationale wetgeving

–       Communautaire wetgeving

iv)   Andere factoren

–       Situatie in derde landen

–       Historisch element

c)     Beoordeling van de criteria en de consequenties

2.     „Feta” als traditionele benaming

a)     Traditionele karakter van de benaming

b)     Benaming van een levensmiddel dat afkomstig is uit bepaalde geografische gebieden

c)     Reden voor de kwaliteit of de kenmerken van „feta” en de geografische afbakening van de productie, de verwerking en de bereiding daarvan

i)     Aan het geografische milieu toe te schrijven kwaliteit

ii)   Productie, verwerking en bereiding in een afgebakend gebied

d)     Gevolgen

VI – Kosten

VII – Conclusie


I –    Inleiding

1.        Met de onderhavige beroepen tot nietigverklaring wordt voor het Hof wederom de rechtmatigheid besproken van de opneming van de benaming „feta” in het register van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van de Europese Gemeenschappen.

2.        Deze discussie is al eerder begonnen, met een verzoek om een prejudiciële beslissing van het Symvoulio tis Epikrateias [Raad van State (Griekenland)], dat later is ingetrokken en waarin ik op 24 juni 1997 heb geconcludeerd(2), en met een ander beroep tot nietigverklaring, waarin een arrest(3) is gewezen dat de registratie op formele gronden ongeldig heeft verklaard, zodat niet moest worden onderzocht of de genoemde benaming als „soortnaam” moet worden beschouwd of kan worden gekwalificeerd als „traditionele benaming” in de zin van de toepasselijke bepaling.

3.        De Commissie heeft vervolgens stappen ondernomen om de gaten te dichten waarop in het arrest van het Hof is gewezen, en heeft de benaming „feta” opnieuw opgenomen in het register van benamingen die door verordening (EG) nr. 1829/2002(4) worden beschermd. Tegen deze beslissing hebben zowel de Duitse als de Deense regering een beroep tot nietigverklaring ingesteld.

4.        In de onderhavige conclusie zal ik het rechtskader en de rechtspraak van het Hof met betrekking tot dit vraagstuk onderzoeken, en dan de voorgeschiedenis van de gedingen uiteenzetten en de middelen bespreken.

II – Rechtskader: communautaire bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen

A –    Voorgeschiedenis

5.        De eerste verwijzing naar een oorsprongsbenaming bevindt zich in de Bijbel, in de vertelling over de bouw van de tempel van Jeruzalem, die koning David aan de Heer had beloofd en waarvoor Chiram, koning van Tyrus en Sidon, op verzoek van Salomo ceders liet kappen op de Libanon. Het paleis van Salomo werd vervolgens met een dusdanige hoeveelheid van deze ceders gebouwd, dat het bekend werd onder de naam „Woud van de Libanon”. Hij plaatste vervolgens vier rijen cederhouten zuilen. De troonzaal, „waarin hij rechtsprak”, liet hij eveneens met cederhout lambriseren.(5) Afgezien van de namen en de symbolen, was het noemen van de geografische herkomst waarschijnlijk een van de eerste methoden om personen en voorwerpen te identificeren en om overeenkomstige personen en goederen te onderscheiden.(6) Uit meerdere bronnen blijkt dat producten die uit bepaalde gebieden afkomstig waren, sedert de oudheid een bijzondere reputatie en een bijzondere waardering genoten. Klassieke schrijvers zoals Herodotos, Aristoteles of Plato drukten de waardering van de Grieken uit voor het brons uit Corinthe, het marmer uit Frygië en uit Paros, het aardewerk uit Athene, de terracottabeeldjes uit Thebe, de parfums uit Arabië en de wijnen uit Naxos, Rhodos en Corinthe.(7) Vergilius vertelt in de Aeneis dat Helenus aan Aeneas „rijke geschenken van goud en kunstig gesneden ivoor [en] een schat van zilver en Dodoneïsche bekkens”(8) schonk en noemt als geschenken van Andromache aan Ascanius, „met gouddraad doorweven gewaden en een Phrygische mantel”.(9) Horatius heeft zijn werken gevuld met een waarlijke verzameling van Romeinse geografische aanduidingen en gewaarschuwd voor vervalsingen.(10)

6.        Bij de opsomming van de voorwerpen met hun plaats van herkomst, werd geen onderscheid gemaakt tussen voorwerpen uit de natuur en door mensen vervaardigde voorwerpen. De opsomming beantwoordde niet aan een nauwkeurig begrip en viel evenmin onder een wettelijke bepaling.(11)

7.        Hetzelfde geschiedde in de Middeleeuwen, waar in een fragment van Alceo de zwaarden uit Calcide worden vermeld, die een korte kling en een breed gevest hadden, en zo werden genoemd vanwege hun plaats van productie.(12) In die tijd bestond er een zekere verwarring tussen het teken van de ambachtsman en het naar de plaats van herkomst van het product verwijzende herkenningsteken, dat de leden van de gilde, op straffe van uitsluiting, verplicht waren te gebruiken ter identificatie van de door hen vervaardigde producten. Dit leidde tot twee soorten stempels: die van het gilde (signum collegii) en die van elke producent (signum privati).(13) Hiermede werd bevestigd dat bij de productie aan bepaalde voorwaarden was voldaan, waardoor indirect ook de plaats van productie werd beschermd.

8.        Met de Franse Revolutie werden de gilden afgeschaft en werd de onbeperkte handelsvrijheid hersteld, doordat aan de meeste van deze protectionistische praktijken een eind werd gemaakt. Echter niet volledig, want in de eerste helft van de 19e eeuw bestonden er nog bepalingen ter bescherming van specialiteiten uit bepaalde plaatsen, zoals bijvoorbeeld zeep uit Marseille, staal uit Rijnland-Westfalen of smeedwerk uit Oostenrijk.(14)

9.        Vanaf die tijd hebben enkele staten maatregelen genomen om bedrog met betrekking tot de herkomst van natuurlijke of vervaardigde producten te bestrijden, met name in de wijnbouwsector.(15) Dat geschiedde om de consument te beschermen door de echtheid van het product te garanderen en om de ondernemer bescherming te bieden tegen oneerlijke concurrentie.(16) Later werd een beschermingsregeling getroffen die de oorsprongsbenaming een eigen zelfstandigheid verleende en die leek op de regeling die bestond voor de tekens die producten identificeren.

10.      Ondertussen bevatte de Europese literatuur en cultuur verder talrijke verwijzingen naar de herkomst van bepaalde producten, waarmee de deugdelijke kwaliteit en de bijzonderheid ervan moest worden benadrukt. Cervantes noemt in Don Quichot de spillen uit Guadarrama(17), bepaalde voedingsmiddelen zoals erwten uit Martos(18), hazelhoenders uit Milaan, fazanten uit Rome, kalfsvlees uit Sorrento, patrijzen uit Morón of ganzen uit Lavajos(19), Napolitaanse zeep(20) en bepaalde stoffen, zoals Cuenca-doek en batist uit Segovia(21), Lope de Vega roemt een Franse overjas(22) en noemt het Cuenca-doek(23) en de borden uit Talavera(24), Shakespeare verwijst in Hamlet naar de bekers rijnwijn waarmee de koning een dronk uitbrengt(25) en naar de weddenschap tussen de koning en Laertes om zes Berberse paarden tegen zes Franse degens en ponjaards(26); Proust vertelt dat alle gasten de kwaliteiten van een dessert prezen en meende dat het het verdiende door port wijn te worden begeleid(27), en hij verwijst naar de ontmoeting, in het hotel van Balbec, tussen de verteller en de hertogin van Guermantes, die was omwolkt in de nevel van een grijze crêpe de Chine japon(28); en Carpentier, die op het Amerikaanse continent de Europese cultuur getrouw gestalte geeft, schrijft over Bordeauxwijn(29), Italiaanse strohoeden(30), Franse en Italiaanse poppen en Schotse whisky.(31)

11.      Tegenwoordig onderscheiden producten zich doordat zij onder de merknaam van hun producent in de handel worden gebracht; in veel gevallen echter eveneens door vermelding van de plaats van productie. In een wereld die door symbolen wordt beheerst en waar de consument door de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen talrijke alternatieven heeft, wordt het onderscheidende teken een doorslaggevende factor bij de keuze, waaruit ook het buitengewone economische belang ervan blijkt.

B –    Eerste stadia van de communautaire wetgeving

12.      Het EG-Verdrag bevat geen bepalingen die betrekking hebben op geografische aanduidingen. Toen het werd aanvaard, werden deze aanduidingen ten gevolge van de geschetste ontwikkeling op verschillende manieren beschermd binnen de nationale rechtsorden. Terwijl sommige landen algemene waarborgen boden in de vorm van regelgeving ter bestrijding van oneerlijke concurrentie – met name door het waarachtigheidsbeginsel toe te passen –, stelden andere landen, zoals Frankrijk en Spanje, een bijzondere regeling vast, die parallel liep aan de regeling die voor sommige onderscheidende kenmerken was vastgesteld en die werd gekarakteriseerd door de afbakening tussen de „herkomstaanduiding” en de „oorsprongsbenaming”.(32)

13.      Het bestaan van deze verschillende vormen van bescherming binnen de Europese Unie staat op gespannen voet met de fundamentele vrijheden, aangezien de erkenning van een exclusief recht op het gebruik van een naam, het goederenverkeer beïnvloedt.(33) Met dit effect is echter uitdrukkelijk rekening gehouden in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap: hoewel de artikelen 28 EG en 29 EG kwantitatieve invoer‑ en uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking verbieden, bepaalt artikel 30 EG dat deze bepalingen onder andere geen beletsel vormen voor beperkingen „[...] uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom”.(34) Om die reden eindigt de bevoegdheid van de lidstaten om deze beperkingen vast te stellen, wanneer de Gemeenschap, om de bescherming te waarborgen, tot harmonisatie overgaat. In ieder geval heeft het Verdrag, zoals ik hieronder zal uiteenzetten, het Hof de taak opgelegd om de grenzen van de voorrang van dit recht boven het vrije verkeer van goederen vast te stellen.

14.      De wens om de gevolgen van artikel 28 EG op dit gebied te mitigeren, kwam tot uitdrukking in richtlijn 70/50/EEG van de Commissie van 22 december 1969 houdende opheffing van de maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen, niet bedoeld in andere krachtens het EEG-Verdrag vastgestelde bepalingen(35), waar de maatregelen worden genoemd, die aan nationale producten benamingen voorbehouden die geen oorsprongsbenaming of aanduiding van de herkomst vormen (artikel 2, lid 3, sub s). Dit betekent, a contrario, dat maatregelen die onder geen van deze beide begrippen vallen, niet worden uitgesloten.

15.      Later maakte richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(36), het voor de autoriteiten van elke lidstaat mogelijk om de handel in deze levensmiddelen te verbieden uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, de aanduidingen van herkomst en oorsprong, alsmede het tegengaan van oneerlijke concurrentie (artikel 15, lid 2).

C –    Huidige communautaire wetgeving

16.      Aanvankelijk was de Gemeenschap enkel in de wijnbouw geïnteresseerd. Deze interesse breidde zich pas later uit tot de landbouw‑ en voedingsmiddelensector, en zou zich in de toekomst ook kunnen uitstrekken tot andere terreinen(37), waar de negende overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (hierna: „basisverordening”)(38), reeds naar lijkt te verwijzen, waar zij het toepassingsgebied van de verordening beperkt tot die landbouwproducten en levensmiddelen „waarvoor er een verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische oorsprong ervan”, en hieraan toevoegt „dat het toepassingsgebied van deze verordening echter zo nodig tot andere producten kan worden uitgebreid”.(39)

1.      De wijnbouwproducten

17.      Wijn, wijnmost en druivensap waren opgenomen in bijlage II bij het Verdrag, bij de producten waarvoor een gemeenschappelijk landbouwbeleid tot stand diende te komen. Dit verklaart waarom reeds zeer vroeg, namelijk in verordening nr. 24 van de Raad van 4 april 1962 houdende de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt(40), wezenlijke grondbeginselen zijn vastgelegd en de uitwerking is voorzien van regels betreffende in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen.

18.      Thans vormt verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt(41), afgezien van enige over verschillende terreinen verspreide afzonderlijke regelingen(42), de pijler van de regelgeving binnen deze sector.

19.      De verordening, die ervan uitgaat dat „de omschrijving, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van de onder deze verordening begrepen producten voor de verkoopbaarheid van deze producten op de markt belangrijke gevolgen kunnen hebben”, bevat enerzijds bepalingen betreffende „het verplicht gebruik van bepaalde aanduidingen die het mogelijk maken het product te identificeren en de consument een hoeveelheid belangrijke voorlichting te verstrekken”, en regelt anderzijds „het facultatieve gebruik van een aantal andere aanduidingen op de grondslag van communautaire voorschriften of onder voorbehoud van de bepalingen inzake de preventie van frauduleuze handelingen” (vijftigste overweging van de considerans). Volgens artikel 47, lid 1, heeft de verordening, onder andere, de volgende doelstellingen: de bescherming van de wettige consumentenbelangen (sub a) en producentenbelangen (sub b), de soepele werking van de interne markt (sub c) en de bevordering van de productie van kwaliteitsproducten (sub d).

20.      Verder wordt de genoemde regelgeving aangevuld met bijzondere wetten, die de verschillende lidstaten hebben vastgesteld.

2.      De landbouwproducten en levensmiddelen

21.      Het duurde tot het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw voordat de Commissie een verordening vaststelde om het gebruik van geografische aanduidingen voor andere producten, met name voor landbouwproducten en levensmiddelen, te regelen. Hoewel de reeds genoemde richtlijn 79/112 betreffende de etikettering aanvankelijk een toereikend en geschikt instrument leek om de consument te beschermen tegen het risico van misleiding(43), bleek al snel dat dit niet het geval was, aangezien er nog andere belangen meespeelden. De richtlijn was een goede aanvulling, maar beschermde niet de geografische aanduidingen en bood de koper evenmin een doeltreffende bescherming.(44)

22.      De noodzakelijkheid om het ontstaan van nieuwe handelsbelemmeringen te voorkomen en om juridische instrumenten te scheppen teneinde aan de consumenten en aan de producenten een adequate bescherming te waarborgen, leidde tot de vaststelling van een communautair kwaliteitsbeleid(45), dat tot doel had om de vastgestelde en door het Hof gesignaleerde lacunes op te vullen.(46)

23.      Tijdens de daarop volgende periode van overdenking zijn verscheidene voorstellen gedaan, waaronder voorstellen om de termen die de plaats van productie van levensmiddelen aanduiden, uitgebreid te beschermen.(47) De Commissie heeft in deze richting gewerkt(48) en ook het Europees Parlement heeft enkele bijdragen geleverd.(49)

24.      De Raad heeft het in februari 1991 voorgelegde voorstel aangenomen en op 14 juli 1992, met de reeds genoemde basisverordening(50), een wezenlijke regeling voor dit beleidsterrein vastgesteld. Anders dan in de wijnbouwsector, gaat deze regeling uit van het traditionele begrip van de oorsprongsbenaming, die door de verplichte registratie wordt bekrachtigd, aangezien de bescherming enkel op grond van de inschrijving in een register wordt verleend.(51)

D –    Verordening nr.  2081/92

25.      In de overwegingen van de considerans van de basisverordening wordt verwezen naar enkele initiatieven die de vaststelling ervan rechtvaardigen: de bevordering van de diversificatie van de landbouwproductie, de bevordering van productie en afzet van producten met bepaalde kenmerken en de verstrekking van duidelijke en betrouwbare informatie over de oorsprong van het gekochte product. De Raad heeft oog voor de tot tevredenheid stemmende resultaten in de lidstaten waar de rechtsorde aanduidingen van oorsprong beschermt (zesde overweging van de considerans), verwijst naar de op dit gebied nog bestaande verschillen, en stelt dat „met een communautair kader in de vorm van een beschermingsregeling het gebruik van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen verder zou kunnen worden ontwikkeld, aangezien een dergelijk kader, dank zij een meer uniforme aanpak, aan producenten van producten met dergelijke vermeldingen gelijke mededingingsvoorwaarden garandeert en deze producten voor de consumenten geloofwaardiger maakt” (zevende overweging van de considerans).

26.      De geboden bescherming was zeer veelomvattend, omdat volgens artikel 13 geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen: a) elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel voor producten die niet onder de registratie vallen; b) elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven; c) elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product die tot misverstanden over de oorsprong van het product aanleiding kan geven, en d) elke andere praktijk die het publiek ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

27.      Alles tezamen genomen, verleent, zoals ik heb uiteengezet in mijn conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri, de „wettelijke bescherming [van herkomstbenamingen] [...] een collectief monopolie op het commerciële gebruik van die aanduidingen [...] aan een bepaalde groep van producenten die dit te danken hebben aan hun plaats van vestiging. Deze bescherming verschilt van de merkenrechtelijke bescherming, die slechts door de rechthebbende kan worden ingeroepen.”(52) Zij vormt een beloning voor de inspanning van de rechthebbenden op de beschermde benaming, die de waar door een bepaalde wijze van productie een reputatie hebben verschaft die verdient te worden beschermd door deze vorm van industriële eigendom. De bescherming behoedt de rechthebbenden op het teken voor economische schade en verhindert bovendien dat andere personen zich wederrechtelijk verrijken.

28.      De internationaal bereikte vooruitgang en het streven naar een oplossing die strookt met de binnen de nationale rechtsstelsels bestaande regelingen, leiden ertoe dat de bescherming zich niet enkel tot de typische oorsprongsbenamingen uitstrekt, maar eveneens – hoewel in geringere mate – de geografische aanduidingen omvat. Met het oog op de onderhavige beroepen tot nietigverklaring is het interessant deze beide begrippen nader te onderzoeken. Evenzo dienen de niet registreerbare benamingen en de registratieprocedure aandachtig te worden bestudeerd.

1.      Begrippen „oorsprongsbenaming” en „geografische aanduiding”

29.      Artikel 2 van de basisverordening bepaalt wat in deze verordening moet worden verstaan onder oorsprongsbenaming en geografische aanduiding. Lid 2 bevat een eerste definitie, die in de daaropvolgende leden 3 en 4 wordt uitgebreid.

a)      Fundamentele afbakening

30.      Volgens artikel 2, lid 2, van de basisverordening betekent:

a)      Oorsprongsbenaming: „de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel:

–      dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en

–      waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden”.(53)

b)      Geografische aanduiding: „de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwproduct of levensmiddel:

–      dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en

–      waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie en/of de verwerking en/of de bereiding in het bepaalde geografische gebied geschieden.”

31.      Derhalve wordt niet elke willekeurige benaming beschermd, maar enkel die waarbij een dubbele band bestaat, zowel ruimtelijk als kwalitatief, tussen het product en de voor dit product kenmerkende naam. De kwalitatieve band heeft verder tot doel om onderscheid te maken tussen de oorsprongsbenaming en de geografische aanduiding, aangezien de band met het milieu bij deze laatste minder groot is.(54)

i)      Geografische band

32.      Zowel de ene als de andere modaliteit vereist een directe band met een plaats. Deze voorwaarde voor de registratie heeft geen minimale omvang, aangezien het gebruik van de term „bepaalde plaats” ook de kleinste plekken omvat, zoals bijvoorbeeld een deel van een vallei, de zijde van een gebergte of de oever van een rivier.

33.      De maximale omvang wordt daarentegen aangeduid met het woord „land”, een territoriale eenheid die enkel „in uitzonderlijke gevallen” kan worden beschermd. In principe kan men zich voorstellen dat deze mogelijkheid is bedoeld voor staten met een beperkte oppervlakte.(55) Wanneer dat echter het geval zou zijn, zou dat in de verordening zelf tot uitdrukking zijn gebracht.(56) Derhalve kunnen, wanneer is voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden, ruim omschreven benamingen, inclusief benamingen die een hele staat omvatten, worden beschermd.(57)

34.      Er dient met nadruk te worden gewezen op de mogelijkheid dat de oorsprongsbenaming een heel grondgebied omvat, aangezien sommige, zowel nationale als internationale, bepalingen niet voorzien in een maximale omvang.(58) Bepaalde communautaire bepalingen, zoals de reeds aangehaalde bepalingen in de wijnbouwsector, beschouwen een dermate vergaande verwijzing daarentegen als een uitzonderingsgeval.(59)

35.      Een benaming die een gehele staat omvat, kan zeker worden veroordeeld als protectionistisch, aangezien de producten uit die staat worden bevoordeeld om de enkele reden dat zij daar worden geproduceerd. Door deze gevallen als „uitzonderlijke gevallen” te kwalificeren, wil de verordening echter rekening houden met de omstandigheid dat de gevallen waar de eigenschappen van een waar verband houden met de natuurlijke en menselijke factoren van een geheel land, niet zeer talrijk zijn.(60) Deze situatie heeft weinig verstrekkende gevolgen wanneer het om landen met een klein grondgebied gaat; de toepassing op andere gevallen is echter niet uitgesloten. In deze categorie vallen bijvoorbeeld de registratie van „Zweden”(61) of van „salamini italiani alla cacciatora”.(62)

ii)    Kwalitatieve band

36.      Met deze eis moet worden gewaarborgd dat het product kwaliteiten of kenmerken bezit, die het van andere gelijksoortige producten onderscheidt en die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden van het milieu waaruit het afkomstig is, zoals bijvoorbeeld het klimaat of de vegetatie.

37.      De bijzondere aard van een product is evenwel in het algemeen toe te schrijven aan meer dan een factor, en soms aan een samenspel van verscheidene factoren. De bepaling noemt factoren van „natuurlijke en menselijke” aard.(63) Hoewel het gebruik van het voegwoord „en” betekent dat sprake moet zijn van beide factoren, is in geen geval uitgesloten dat gewoonlijk een van beide overheerst, zodat in het grootste deel van de gevallen de bijzonderheden die zijn toe te schrijven aan natuurlijke factoren, door de oorsprongsbenaming worden beschermd, en die welke met name voortkomen uit de menselijke activiteit, door de geografische aanduiding.(64)

b)      Gelijkgestelde begrippen

38.      In artikel 2, leden 3 en 4, wordt het begrip oorsprongsbenaming verruimd, door er de traditionele benamingen en andere benamingen met een geografische connotatie aan toe te voegen.

i)      Traditionele benamingen

39.      Gewoonlijk komen de territoriale kenmerken overeen met de naam van een stad, een dorp, een gebied of een meer of minder uitgebreide streek. Het handelsverkeer kent echter andere, belangrijkere tekens, die niet rechtstreeks en eenduidig een plaats van herkomst vermelden, maar daar indirect naar verwijzen. Dit geldt voor de traditionele benamingen, die niet direct naar een streek verwijzen, maar toch de herkomst van de waar kunnen aanduiden, aangezien zij bij de consument een associatie met een plaats voor de geest roepen.(65)

40.      Volgens de bewoordingen van artikel 2, lid 3, dienen bepaalde, al dan niet geografische, traditionele benamingen, indien zij een landbouwproduct of levensmiddel van oorsprong uit een streek of bepaalde plaats aanduiden dat aan de voorwaarden van lid 2, sub a, tweede streepje, voldoet, eveneens als oorsprongsbenamingen te worden beschouwd.(66)

41.      Bij deze benamingen, die ook op andere gebieden zoals bijvoorbeeld de wijnbouwsector(67) zijn toegelaten, verdwijnt de geografische band, hoewel de associatie met een concrete streek, waaraan bepaalde bijzondere eigenschappen zijn toe te schrijven, als fundamenteel kenmerk in stand blijft. Het betreft afwijkende gevallen – „bepaalde [...] benamingen”, zoals het heet in de verordening –, die voldoen aan de wezenlijke voorwaarden van het begrip waarmee zij worden gelijkgesteld.

42.      Anders dan in andere sectoren, waar de bescherming enkel wordt geboden wanneer er sprake is van uitdrukkelijk vermelde eigenschappen, wordt hier aan landbouwproducten en levensmiddelen die afkomstig zijn „uit een streek of een bepaalde plaats”, een algemene bescherming geboden, vooropgesteld dat de kwaliteit of de kenmerken ervan hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en dat de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden.

ii)    Andere territoriale benamingen

43.      Artikel 2, lid 4, verruimt de bescherming tot het geval waar de grondstoffen van de betrokken producten afkomstig zijn uit een geografisch gebied dat groter is dan of verschillend is van het verwerkingsgebied, mits het productiegebied van de grondstof afgebakend is, er bijzondere voorwaarden aan de productie van de grondstoffen zijn verbonden en er een controleregeling bestaat die de naleving van deze voorwaarden waarborgt.

44.      Hiertoe behoren de gevallen waar een door een oorsprongsbenaming aangeduide waar evenwel niet afkomstig is uit de vermelde plaats.(68)

2.      Niet registreerbare benamingen

45.      Artikel 3 brengt een negatieve afbakening aan, door de registratie van bepaalde benamingen te verbieden, namelijk soortnamen en benamingen die het publiek zouden kunnen misleiden met betrekking tot de werkelijke oorsprong van het product.

a)      Soortnamen

46.      Overeenkomstig een klassiek verbod, dat door de nationale autoriteiten wordt toegepast en dat door het Hof(69) wordt erkend, verbiedt artikel 3, lid 1, de registratie van „[b]enamingen die soortnamen zijn geworden”. Deze bepaling wordt aangevuld door artikel 17, lid 2, dat eveneens de registratie van „soortnamen” uitsluit, zelfs wanneer zij in de lidstaten bescherming genieten of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, door het gebruik algemeen gangbaar geworden zijn.

47.      Het verbod is gerechtvaardigd omdat deze benamingen hun wezenlijke functie niet meer vervullen, aangezien zij de band met het gebied waarin zij zijn ontstaan, hebben verloren en derhalve de waar als zodanig niet langer kenmerken als afkomstig uit een bepaalde plaats, maar veeleer zijn verworden tot beschrijvingen van een soort of een type goederen.(70)

48.      De basisverordening zelf bevat richtlijnen voor de afbakening van het verbod, omdat de opstellers zich bewust waren van de door het verbod veroorzaakte moeilijkheden. Zij preciseert in de eerste plaats dat „onder een benaming die een soortnaam is geworden, [wordt] verstaan de naam van een landbouwproduct of een levensmiddel, die weliswaar verband houdt met de plaats of streek waar dit product of dit levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel gebracht, doch de gangbare naam is geworden van een product of een levensmiddel”, en bepaalt in de tweede plaats:

„Om vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder:

–        de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied,

–        de situatie in andere lidstaten,

–        de relevante nationale of communautaire wetgeving.”

49.      De voorzorgsmaatregelen eindigen daarmee niet, aangezien artikel 3 verder bepaalt dat de Raad vóór de inwerkingtreding van deze verordening overgaat tot de opstelling van een indicatieve lijst van de namen van landbouwproducten en levensmiddelen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen en krachtens lid 1 als soortnamen worden beschouwd en uit dien hoofde niet behoeven te worden geregistreerd. Deze opdracht is echter op het moment dat ik deze conclusie neem, nog niet uitgevoerd.

b)      Misleidende benamingen

50.      Artikel 3, lid 2, verbiedt de registratie van een naam „indien hij strijdig is met de naam van een planten‑ of dierenras en het publiek daardoor zou kunnen worden misleid met betrekking tot de werkelijke oorsprong van het product”.

3.      Registratieprocedure

51.      Net als bij andere rechten van industriële eigendom, is de waarborg van een teken met onderscheidend vermogen voor een landbouwproduct of een levensmiddel afhankelijk van de inschrijving ervan in een register; deze procedure heeft een constitutief karakter en dient, anders dan wat in de wijnbouwsector geldt, vergelijkbare doelstellingen als het gemeenschapsmerk.(71)

52.      Nu het gaat om het enige middel ter bescherming van dergelijke tekens binnen de Gemeenschap, dient aan dit vereiste krachtens artikel 17, lid 3, eveneens te worden voldaan voor benamingen die reeds vóór de inwerkingtreding van de basisverordening door de nationale rechtsstelsels werden beschermd of die in landen waar een ander systeem bestaat, door het gebruik ervan algemeen gangbaar geworden zijn. De registratie kan volgens een normale procedure of volgens een vereenvoudigde procedure plaatshebben.

a)      Normale procedure

53.      Deze procedure bestaat uit twee fasen. De eerste speelt zich af voor de nationale regering en de tweede voor de Commissie. Deze laatste fase omvat het onderzoek, een eventuele bezwaarprocedure en de beslissing over de registratie.

54.      In verband met de onderhavige beroepen tot nietigverklaring dient er nog op te worden gewezen dat artikel 15 van de basisverordening(72) een comité instelt (hierna: „adviescomité”) waaraan een ontwerp van de te nemen maatregelen wordt voorgelegd. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: wanneer het comité instemt, worden de maatregelen vastgesteld; wanneer het comité niet instemt, wordt het voorstel onverwijld bij de Raad ingediend. Dit laatste geschiedt eveneens wanneer het comité geen advies uitbrengt, vaak omdat het voorstel niet voldoende stemmen heeft gekregen. Indien de Raad, om wat voor reden dan ook, binnen een termijn van drie maanden geen besluit neemt, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

b)      Vereenvoudigde procedure

55.      Behalve deze bepalingen bevatte artikel 17, dat bij de reeds genoemde verordening nr. 692/2003 is geschrapt, andere, eenvoudigere regels om te vermijden dat de reeds door de nationale rechtsstelsels beschermde benamingen te maken zouden krijgen met dezelfde hindernissen en wachttijden als de nieuwe benamingen.

56.      Dit artikel voorzag in de volgende activiteiten: a) binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de Commissie mee, welke van hun wettelijk beschermde benamingen of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, welke van hun door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij krachtens deze verordening willen laten registreren; b) de Commissie registreert volgens de procedure van artikel 15 de in lid 1 bedoelde benamingen die overeenkomen met de eisen van de artikelen 2 en 4. Artikel 7 is niet van toepassing. Soortnamen worden evenwel niet geregistreerd.(73)

c)      Wetenschappelijk comité

57.      Deze regeling vereist, los van de gekozen procedure, dat regelmatig zeer technische problemen worden onderzocht. Teneinde zich bij deze vraagstukken te laten adviseren, heeft de Commissie bij besluit van 21 december 1992(74) een wetenschappelijk comité ingesteld, dat bestaat uit wetenschappelijk hooggekwalificeerde deskundigen en belast is met het onderzoek van de omschrijvingselementen van de aanduidingen en de benamingen en de uitzonderingen daarop, het karakter van soortnaam, het traditionele karakter van een product, alsmede de criteria inzake het gevaar voor misleiding van de consument in conflictgevallen.

E –    Verordening (EG) nr. 1107/96

58.      Op grond van de in artikel 17 van de basisverordening voorziene mededelingen heeft de Commissie op 12 juni 1996 verordening nr. 1107/96(75) vastgesteld, teneinde de op communautair niveau verrichte registraties openbaar te maken. Artikel 1 bepaalt: „De in de bijlage opgenomen benamingen worden geregistreerd als geografische aanduiding [...] of oorsprongsbenaming.”

59.      Deze bijlage is veelvuldig gewijzigd en aangevuld, normaal gesproken om een nieuwe benaming toe te voegen.(76) Het verzet tegen een dergelijke toevoeging heeft geleid tot de onderhavige beroepen.

III – Bespreking van de rechtspraak van het Hof

60.      Het is van bijzonder belang de arresten van het Hof te bestuderen, om de hier te onderzoeken begrippen, het doel van de verleende bescherming en de betekenis van de basisverordening te begrijpen.

A –    Kwalificatie als rechten van industriële en commerciële eigendom

61.      Het arrest Dassonville (77) heeft voor de eerste maal, zij het incidenteel, de oorsprongsbenaming behandeld naar aanleiding van een verzoek om een prejudiciële beslissing inzake de uitlegging van de oude artikelen 30, 31, 32, 33, 36 en 85 van het Verdrag in verband met het feit dat in België voor producten met een benaming van oorsprong een door de regering van het land van uitvoer afgegeven officieel stuk werd verlangd. Het Hof heeft om te beginnen de maatregel van gelijke werking omschreven (punt 5) en vervolgens uiteengezet dat, zolang een communautaire regeling ontbreekt waarin de consument waarborgen voor de echtheid van de benaming van oorsprong van een product worden geboden, een lidstaat ter voorkoming van op dit gebied bedreven oneerlijke mededinging redelijke, niet discriminerende en beperkende maatregelen mag nemen (punten 6 en 7).

62.      Het reeds aangehaalde arrest Sekt-Weinbrand heeft de vraag meer direct vanuit het gezichtspunt van het vrije verkeer van goederen behandeld. De Commissie was van mening dat de Bondsrepubliek Duitsland inbreuk maakte op het vrije verkeer van goederen, door de benamingen „Sekt” en „Weinbrand” voor de binnenlandse productie, en de benaming „Praedikatssekt” voor de in Duitsland uit een bepaalde minimumhoeveelheid binnenlandse druiven geproduceerde mousserende wijnen voor te behouden. Het Hof was dezelfde mening toegedaan en heeft uiteengezet dat, hoewel het Verdrag de bevoegdheid van elke lidstaat om op het gebied van herkomstaanduidingen regels te geven, niet uitsluit, het hun toch verbiedt nieuwe maatregelen in te voeren die willekeurig en ongerechtvaardigd zijn en derhalve gelijke werking als kwantitatieve beperkingen hebben; dat zulks nu juist het geval is, wanneer de nationale wetgever de voor herkomstaanduidingen bedoelde bescherming verleent aan benamingen die, op het ogenblik dat deze bescherming wordt gegeven, slechts soortnamen zijn.

63.      Het Hof heeft in genoemd arrest geoordeeld dat de beperking van het vrije verkeer van goederen werd gerechtvaardigd door de noodzakelijkheid in te staan voor de oorsprongsbenamingen, voorzover zij niet alleen de belangen van de betrokken producenten tegen oneerlijke concurrentie waarborgen, maar ook die van de verbruikers tegen aanduidingen die hen kunnen misleiden (punt 7). In het reeds aangehaalde arrest Cassis de Dijon(78), worden ter rechtvaardiging van de beperking wederom de „eerlijkheid der handelstransacties” en de „bescherming van consumenten” in aanmerking genomen.

64.      Deze gronden worden echter niet vermeld bij de in artikel 30 EG opgesomde uitzonderingen, die „niet [kunnen] worden uitgebreid tot andere dan de aldaar met name genoemde gevallen”(79), maar eng moeten worden uitgelegd.(80) Dit leidt tot twijfel over de toepasselijkheid van de genoemde bepalingen op de begrippen die de herkomst van een voorwerp aangeven.

65.      De literatuur heeft zich er overwegend voor uitgesproken om deze begrippen onder het in de bepaling genoemde begrip industriële en commerciële eigendom te subsumeren.(81) Wat dat betreft, wordt verwezen naar het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883(82), waarvan artikel 1, tweede alinea, naast octrooien en merken, eveneens „aanduidingen van herkomst en oorsprongsbenamingen” omvatte.

66.      In het arrest Delhaize en Le Lion(83) heeft het Hof deze stelling aanvaard bij het onderzoek van de mogelijkheid om de wijn op een andere plaats dan de plaats van productie te bottelen, en verder geoordeeld dat het afwijzen van deze stelling een verboden maatregel zou vormen, die „slechts gerechtvaardigd [is] uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 36 EEG-Verdrag [thans, na wijziging, artikel 30 EG], indien [hij] noodzakelijk [is] om te waarborgen dat de benaming van oorsprong haar specifieke functie vervult” (punt 16). Hetzelfde standpunt heeft het Hof ingenomen in de arresten Exportur(84) en België/Spanje.(85) In het laatstgenoemde arrest oordeelt het Hof dat „[b]enamingen van oorsprong [...] deel uit[maken] van de intellectuele en commerciële eigendomsrechten. De toepasselijke regeling beschermt de rechthebbenden tegen misbruik door derden die willen profiteren van de door deze benamingen verworven reputatie. Zij beogen te waarborgen, dat het aldus aangeduide product afkomstig is uit een bepaald geografisch gebied en bepaalde bijzondere kenmerken bezit” (punt 54). Deze gedachtegang is herhaald in de arresten Ravil (86) en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita.(87)

B –    Doel van de bescherming

67.      In het reeds aangehaalde arrest Sekt-Weinbrand, is gepreciseerd dat oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen dienen om duidelijk te maken en te waarborgen dat het product dat zij aanduiden „inderdaad kwaliteiten en kenmerken bezit, die aan zijn geografische oorsprong zijn te danken” (punt 7). Deze rechtspraak gaat uit van een dubbele band, namelijk een geografische en een kwalitatieve(88), die reeds in de basisverordening was voorzien en waarop eveneens is gewezen in het arrest Delhaize en Le Lion.

68.      In het reeds aangehaalde arrest België/Spanje heeft het Hof de klemtoon gelegd op de reputatie van het product bij de consumenten, die de ondernemer kan gebruiken om klanten te trekken. Het heeft uiteengezet dat „[d]e reputatie van benamingen van oorsprong [...] afhankelijk [is] van het beeld dat zij oproepen bij de consument. Dit beeld wordt hoofdzakelijk bepaald door de bijzondere kenmerken van het product en, meer in het algemeen, door de kwaliteit ervan. Het is uiteindelijk op deze kwaliteit, dat de reputatie van het product berust” (punt 56).

69.      De rangschikking onder de industriële en commerciële eigendom opent voor het patrimonium van de houders een nieuw perspectief, dat is gebaseerd op de duidelijke of impliciete bekendheid van hun producten(89), en dat hen beschermt tegen misbruik door diegenen die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, een benaming willen gebruiken. Het houdt met andere woorden in, dat er een exclusief gebruiksrecht wordt verleend. Zoals het Hof in het arrest Keurkoop(90) heeft uiteengezet, dient de bescherming van deze rechten in de zin van artikel 30 EG „de voor deze eigendom kenmerkende exclusiviteitsrechten te verlenen” (punt 14).

70.      Uit het arrest Warsteiner Brauerei(91), en nog duidelijker uit het reeds aangehaalde arrest CMA, blijkt daarentegen dat de bescherming van de zogenaamde eenvoudige aanduiding van herkomst niet voortvloeit uit de industriële en commerciële eigendom, maar uit de bescherming van de consument. In punt 26 van laatstgenoemd arrest wordt het argument van de hand gewezen, dat „de omstreden regeling gerechtvaardigd is op grond van artikel 36 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 30 EG), omdat zij valt onder de uitzondering inzake de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, aangezien het CMA-keurmerk een eenvoudige aanduiding van de geografische herkomst is”.

C –    Basisverordening

71.      Het Hof heeft verordening nr. 2081/1992 herhaaldelijk besproken. Wanneer men tracht de rechtspraak te ordenen, om een algemeen overzicht te verkrijgen, valt een onderscheid te maken tussen beslissingen met betrekking tot de werkingssfeer, met betrekking tot de omvang van de communautaire bescherming en met betrekking tot de inschrijving in het register en de gevolgen daarvan.

1.      Werkingssfeer

72.      In het arrest Italië/Commissie(92) heeft het Hof, in een procedure waarin de verordening betreffende de handelsnormen voor olijfolie(93) werd bestreden, geoordeeld dat de in de basisverordening bepaalde criteria „verwijzen naar bepaalde en homogene geografische gebieden en [...] niet [kunnen] gelden als algemene regels die toepasselijk zijn ongeacht de oppervlakte en de heterogeniteit van de betrokken gebieden”. Er is dus geen „algemeen beginsel […], dat de oorsprong van de verschillende landbouwproducten dwingend en eenvormig moet worden vastgesteld op basis van het geografische gebied waar zij worden geteeld” (punt 24).

73.      Zoals verder uit het arrest Budéjovický Budvar(94) blijkt, hangt de werkingssfeer van de basisverordening „in hoofdzaak af van de aard van de benaming in die zin, dat zij zich enkel uitstrekt tot benamingen van een product waarbij sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan, alsmede van de communautaire reikwijdte van de verleende bescherming”.

74.      Het Hof heeft in het reeds boven besproken arrest Pistre e.a., in antwoord op een prejudiciële vraag van de Franse Cour de cassation betreffende het gebruik van de aanduiding „montagne” (gebergte) voor landbouwproducten en levensmiddelen, ondubbelzinnig gewezen op het vereiste verband tussen de kwaliteit en de kenmerken van het product enerzijds, en zijn specifieke geografische oorsprong anderzijds, en geoordeeld dat dit verband ontbreekt bij de genoemde aanduiding, die de consument bovendien doet denken aan kwaliteiten die in abstracto verband houden met berggebieden en niet met een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land.

75.      Op grond van dit laatstgenoemde arrest behouden de lidstaten in ieder geval, buiten de werkingssfeer van de basisverordening, de bevoegdheid om op hun grondgebied het gebruik van territoriale aanduidingen te regelen. In het eveneens genoemde arrest Warsteiner Brauerei heeft het Hof dit criterium met betrekking tot de eenvoudige aanduidingen van herkomst bevestigd, en geoordeeld dat het gemeenschapsrecht „zich niet verzet tegen de toepassing van een nationale regeling die het mogelijkerwijs misleidende gebruik verbiedt van een geografische herkomstaanduiding waarbij geen verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische herkomst ervan” (punt 54). In het arrest Budéjovický Budvar is deze opvatting wederom bevestigd.

2.      Omvang van de bescherming

76.      In het arrest Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola(95) heeft het Hof geoordeeld dat bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht het beginsel van het vrije verkeer van goederen een lidstaat niet belet om maatregelen te nemen om de bescherming van geregistreerde benamingen te verzekeren, en daaraan toegevoegd dat de door de basisverordening geboden bescherming zich uitstrekt tot elke voorstelling (artikel 13, lid 1, sub b), zelfs indien de werkelijke oorsprong is aangegeven, hetgeen de gevallen omvat waarin de gebruikte benaming een deel van de beschermde benaming bevat, waarbij het niet uitmaakt of er een risico van verwarring bestaat (punten 25 en 26).

77.      Tussen de productie en de verhandeling kunnen echter verscheidene fasen zitten. Daarom heeft het Hof zich in de arresten Ravil en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita uitgesproken over de mogelijkheid dat het raspen en het verpakken van een kaas, evenals het in plakken snijden van een ham, op een andere plaats dan die van de productie plaatsvinden. In beide beslissingen wordt gesteld dat noch de verplichting om de consumenten te informeren dat deze handelingen elders hebben plaatsgevonden, noch de buiten het productiegebied verrichte controles, voldoende zijn om het met de oorsprongsbenamingen nagestreefde doel te verwezenlijken.(96)

3.      Registratie en de gevolgen daarvan

78.      Het arrest Chiciak en Fol(97), evenals het reeds aangehaalde arrest Consorzio per la tutela del formaggio Gorgonzola, hebben het verplichte karakter van de registratie behandeld, waarbij in het tweede arrest, op grond van het eerste, is weersproken dat de door een nationale autoriteit verleende bescherming na de registratie door de Commissie blijft bestaan, voorzover die een ruimere strekking heeft dan de communautaire bescherming (punt 18).

79.      In het arrest Chiciak en Fol heeft het Hof de gevolgen van de registratie bepaald, door te onderzoeken of het mogelijk is om een overeenkomstig de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van de basisverordening geregistreerde benaming eenzijdig te wijzigen. Het Hof heeft die mogelijkheid afgewezen en de verordening aldus uitgelegd, „dat een lidstaat na de inwerkingtreding van die verordening een oorsprongsbenaming waarvoor hij overeenkomstig artikel 17 een registratie heeft aangevraagd, niet bij nationale bepaling kan wijzigen en op nationaal niveau kan beschermen” (punt 33).

80.      Met betrekking tot de gevolgen van een ontbrekende registratie kan verder worden gewezen op het arrest Bigi.(98) Deze zaak betrof de vraag of het was toegestaan om geraspte kaas onder de benaming „parmesan” te verhandelen buiten Italië – het land waar de kaas wordt geproduceerd en waar het gebruik van deze benaming is verboden – wanneer de litigieuze kaas niet in overeenstemming is met het productdossier van „Parmigiano Reggiano”. Het antwoord was zeer duidelijk: zodra een lidstaat de registratie overeenkomstig de vereenvoudigde procedure aanvraagt, kunnen de producten die niet aan de betrokken voorwaarden voldoen, niet rechtmatig op zijn grondgebied worden verhandeld; bovendien geldt na de registratie van de benaming de afwijkende regeling van artikel 13, lid 2, van de basisverordening, uitsluitend voor producten die niet afkomstig zijn uit de betrokken lidstaat.

81.      Verder bood de betwisting van een aanvulling van verordening nr. 1107/96, waarbij „Spreewälder Gurken” als beschermde geografische aanduiding werd geregistreerd(99), het Hof in het arrest Carl Kühne e.a(100) de gelegenheid om in te gaan op de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Commissie met betrekking tot de registratieprocedure en daarbij het in artikel 17 van de basisverordening gebruikte begrip „door het gebruik algemeen gangbaar geworden” benaming te verduidelijken. Wat het eerste punt betreft, heeft het Hof uiteengezet dat dit stelsel van bevoegdheidsverdeling is te verklaren door het feit, dat voor de registratie moet worden nagegaan „of een aantal voorwaarden is vervuld, hetgeen in belangrijke mate een grondige kennis vereist van gegevens die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat, en die de bevoegde autoriteiten van die staat het best kunnen controleren” (punt 53), terwijl de Commissie dient na te gaan „of het bij de aanvraag gevoegde productdossier in overeenstemming is met artikel 4 van verordening nr. 2081/92”, dat wil zeggen dat het de vereiste gegevens bevat en die gegevens niet kennelijk onjuist zijn, en „of de benaming voldoet aan de vereisten van artikel 2, lid 2, sub a of b, van verordening nr. 2081/92” (punt 54). Wat het tweede punt betreft, heeft het Hof, met betrekking tot de vraag of een benaming door het gebruik algemeen gangbaar is geworden, vastgesteld dat dit behoort tot de punten die de bevoegde nationale autoriteiten, in voorkomend geval onder controle van de nationale rechterlijke instanties, moeten onderzoeken alvorens de aanvraag tot registratie naar de Commissie wordt gezonden (punt 60).

4.      Conclusie

82.      Al deze beslissingen weerspiegelen de in het gemeenschapsrecht bestaande tendens om in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de nadruk te leggen op de kwaliteit van de producten om de reputatie ervan te verbeteren, zoals dit reeds ondubbelzinnig is erkend in de reeds aangehaalde arresten Ravil en Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita(101), die aan oorsprongsbenamingen een dubbel doel toekennen, namelijk de oorsprong van het aangeduide product waarborgen en het misleidende gebruik van de benaming verhinderen, terwijl zij tegelijkertijd de industriële en commerciële eigendom beschermen, hetgeen in verband met het beginsel van het vrije verkeer van goederen immer belangrijker wordt.

IV – Voorgeschiedenis van de gedingen

A –    Eerste opname van „feta” in verordening nr. 1107/96(102)

83.      Op 21 januari 1994 hebben de Griekse autoriteiten overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening de Commissie verzocht om de registratie van de term „feta”, die een kaassoort aanduidt, als beschermde oorsprongsbenaming. Het bijgevoegde productdossier bevatte gegevens met betrekking tot de geografische herkomst van de voor de productie gebruikte grondstoffen, het natuurlijke milieu van het productiegebied, de soorten en rassen van de dieren waarvan de gebruikte melk afkomstig is, de kwaliteitskenmerken van deze melk, de wijzen van produceren van de kaas en de bijzondere kenmerken van de kaas.

84.      Bij het verzoek was het ministerieel besluit nr. 313025/1994 van het ministerie van Landbouw van 11 januari 1994(103) gevoegd, waardoor de genoemde benaming voortaan op nationaal niveau werd beschermd:

–        Volgens artikel 1, lid 1, van het besluit wordt „[d]e benaming ,feta’ [...] erkend als beschermde oorsprongsbenaming (BOB) voor de witte gepekelde kaas die traditioneel in Griekenland, met name in de in lid 2 van dit artikel bedoelde gebieden, wordt bereid uit schapenmelk of uit een mengsel van schapen‑ en geitenmelk”.

–        Volgens artikel 1, lid 2, moet de voor de vervaardiging van „feta” gebruikte melk „afkomstig zijn uit Macedonië, Thracië, Epirus, Thessalië, Centraal-Griekenland, de Peloponnesus of de nomos Lesbos”.

–        In de andere bepalingen van het ministerieel besluit is gepreciseerd aan welke voorwaarden de voor de bereiding van de kaas gebruikte melk moet voldoen, de wijze waarop feta wordt vervaardigd, de belangrijkste, met name kwalitatieve, organoleptische en smaakkenmerken van de kaas, en de vermeldingen die moeten voorkomen op de verpakking.

–        Artikel 6, lid 2, ten slotte verbiedt de productie, de invoer, de uitvoer en het in de handel brengen onder de benaming „feta” van kaas die niet aan de voormelde voorwaarden voldoet.

85.      Aangezien de Commissie met de grootst mogelijke omzichtigheid te werk diende te gaan, liet zij in 1994 bij 12 800 personen een Eurobarometer-onderzoek uitvoeren, dat volgens het eindverslag van 24 oktober 1994 heeft geleid tot de volgende conclusies:

–        Gemiddeld één op vijf burgers van de Europese Unie heeft de litigieuze benaming reeds gehoord of de grafische weergave ervan gezien. In twee lidstaten, de Helleense Republiek en het Koninkrijk Denemarken, wordt deze benaming evenwel door nagenoeg iedereen herkend.

–        De meerderheid van degenen die deze benaming herkennen, associeert haar met kaas; volgens een groot deel van die personen gaat het om Griekse kaas.

–        Drie van de vier personen die de benaming „feta” kennen, preciseren dat zij verwijst naar een land of streek, waarmee het product iets te maken heeft.

–        Van degenen die de benaming „feta” reeds hebben gezien of gehoord, meent 37,3 % (in Denemarken 63 %) dat het om een gangbare naam gaat, terwijl 35,2 % (in Griekenland 52 %) het als een oorsprongsbenaming beschouwt; de anderen hebben geen mening.

–        Ten slotte liepen de meningen uiteen met betrekking tot de vraag of het over een soortnaam of een oorsprongsbenaming ging. Van degenen die de benaming spontaan herkenden en zeiden dat het om kaas ging, antwoordde 50 % dat het een oorsprongsbenaming is en 47 % een gangbare naam.

86.      Het wetenschappelijk comité heeft op 15 november 1994 een met vier stemmen tegen drie goedgekeurd advies uitgebracht, waarin het heeft gesteld dat, gelet op de verstrekte gegevens, was voldaan aan de voorwaarden voor de registratie, meer bepaald die van artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Het kwam tevens unaniem tot de conclusie dat het geen soortnaam betrof.

87.      Op 19 januari 1996 heeft de Commissie een lijst met namen – waaronder de naam „feta” – goedgekeurd, die overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening in aanmerking kwamen voor registratie. Het adviescomité heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen advies uitgebracht; ook de Raad, waaraan het voorstel op 6 maart 1996 is voorgelegd, heeft binnen de beschikbare termijn van drie maanden geen besluit genomen.

88.      Op 12 juni 1996 heeft de Commissie verordening nr. 1107/96 vastgesteld. De benaming „feta” is als beschermde oorsprongsbenaming (BOB) opgenomen in de bijlage daarvan, deel A, „In bijlage II bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie”, rubriek „kaas”, onder de lidstaat „Griekenland”.

89.      De Deense, de Duitse en de Franse regering hebben deze registratie bestreden, door een beroep tot nietigverklaring in te stellen bij het Hof.

B –    Arrest „Feta”

90.      Dit arrest heeft de drie gedingen beslecht, door „verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad [nietig te verklaren], voorzover de benaming ,feta’ daarbij als een beschermde oorsprongsbenaming is geregistreerd.”

91.      Tot staving van hun beroep hadden de drie verzoekende regeringen in wezen twee middelen aangevoerd, ontleend aan schending van de artikelen 2, lid 3, en 3, lid 1, van de basisverordening. Met het eerste middel klaagden zij dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor registratie, daar het aldus aangeduide product niet afkomstig was uit een bepaalde streek of plaats, en ook geen hoedanigheden of kenmerken vertoonde die hoofdzakelijk of uitsluitend zijn toe te schrijven aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, van de streek of de plaats waarvan het afkomstig is. Met het tweede middel stelden zij, dat het om een soortnaam ging, die niet voor registratie in aanmerking kwam.

92.      Het Hof heeft om te beginnen het tweede middel onderzocht, daar het registratieverbod voor alle soorten benamingen geldt, en ook van toepassing is op benamingen die voldoen aan de voorwaarden om ze bescherming te verlenen (punt 52).

93.      Met inachtneming van enerzijds de argumenten van de verzoekende lidstaten (punten 53 tot en met 64) en anderzijds die van de Commissie en Griekenland – dat zich, net als thans, ten gunste van de rechtmatigheid van de bestreden verordening heeft uitgesproken – (punten 65 tot en met 77), heeft het Hof zijn beoordeling gegeven, die zich als volgt laat samenvatten:

–        Het in artikel 3 van de basisverordening opgenomen registratieverbod is „ook van toepassing [...] op benamingen die altijd een soortnaam zijn geweest” (punt 80).

–        Gelet op de argumenten die bepaalde lidstaten met betrekking tot dit onderwerp „hebben aangevoerd bij het opstellen van het voorstel voor een lijst van soortnamen [...] of bij de vaststelling van de litigieuze verordening”, zijn de „overwegingen” van de Commissie vóór en tijdens de behandeling van het verzoek, van groot belang (punten 82 tot en met 86).

–        Uit het onderzoek daarvan blijkt dat de Commissie „het belang heeft geminimaliseerd dat moet worden gehecht aan de situatie in de andere lidstaten dan de staat van oorsprong, en dat zij aan hun nationale wettelijke regelingen elke relevantie ontzegt” (punt 87); deze factoren worden echter uitdrukkelijk genoemd in artikel 3, lid 1, van de basisverordening, naast de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied (punt 88).

–        In dezelfde gedachtegang vormt volgens artikel 7, lid 4, tweede streepje, van de basisverordening, „het feit dat met de [...] registratie van een benaming schade kan worden toegebracht aan bestaande producten die legaal op de markt zijn, een grond [...] om een bezwaar van een andere lidstaat ontvankelijk te verklaren”, hetgeen, hoewel uitdrukkelijk voorzien voor de normale registratieprocedure, ook gevolgen heeft voor de vereenvoudigde procedure, omdat rekening moet worden gehouden „met de loyale en traditionele gebruiken en met de werkelijke risico’s van verwarring” (punten 91 tot en met 94).

–        Er moet eveneens rekening worden gehouden met het bestaan van producten die onder die benaming legaal in de handel zijn gebracht in andere lidstaten dan de staat van oorsprong die de registratie heeft aangevraagd (punt 96).

–        In het litigieuze geval is geen rekening gehouden met het feit dat de betrokken benaming „sinds lange tijd werd gebruikt in andere lidstaten dan de Helleense Republiek” (punt 101).

94.      De bovenstaande overwegingen hebben het Hof doen concluderen dat de Commissie „niet [...] rekening heeft gehouden met alle factoren die zij krachtens artikel 3, lid 1, derde alinea, van de basisverordening in aanmerking moest nemen”, en hebben geleid tot de genoemde nietigverklaring.

95.      In het arrest zijn de materiële voorwaarden voor de registratie niet onderzocht, met name de stelling dat het om een soortnaam zou gaan. Enkel het onderzoek van de Commissie is beoordeeld en als onvolledig gekwalificeerd. Het Hof heeft evenmin onderzocht of er sprake was van de voor traditionele benamingen geldende vormvoorschriften.

C –    Tweede opname van „feta” in verordening nr. 1107/96 krachtens verordening nr. 1829/2002

96.      Op grond van het besproken arrest is de benaming „feta” bij verordening nr. 1070/1999 uit het register geschrapt.

97.      Gelet op de redenen voor de nietigverklaring, wilde de Commissie echter de situatie in de Gemeenschap met betrekking tot de productie, de consumptie en de bekendheid van „feta” volledig en actueel onderzoeken en heeft zij daarom op 15 oktober 1999 aan alle lidstaten een vragenlijst toegestuurd, waarbij, ondanks het louter indicatieve karakter ervan, even dient te worden stilgestaan.(104)

a)      Wat de bereiding van de kaas betreft, beschikken enkel Griekenland – sedert 1935 – en Denemarken – sedert 1963 – over specifieke wettelijke bepalingen(105), hoewel de kaas ook in Duitsland en Frankrijk wordt bereid:

–        Griekenland produceerde 115 000 ton, die bijna uitsluitend waren bestemd voor de binnenlandse markt.

–        Denemarken bereikte in 1998 een productie van 27 640 ton, die grotendeels werd uitgevoerd.

–        Duitsland is in 1972 met de productie begonnen. De geproduceerde hoeveelheid lag tussen de 19 757 en 39 201 ton, die aanvankelijk door immigranten werd geconsumeerd, maar later meer voor de uitvoer was bestemd.

–        Frankrijk is in 1931 met de productie van deze kaas begonnen, en kwam tot 19 964 ton, die voor driekwart aan andere landen werden verkocht.(106)

Er moet worden benadrukt dat, waar de Grieken enkel schapenmelk of een mengsel van schapen‑ en geitenmelk gebruiken, de Denen en de Duitsers bijna uitsluitend koemelk verwerken, terwijl de Fransen schapenmelk en in geringere mate koemelk gebruiken.

b)      Wat de consumptie betreft, blijkt dat, ondanks de dienaangaande gemaakte voorbehouden(107), ten tijde van de toetreding van Griekenland tot de Gemeenschap 92 % van de kaas in de Helleense Republiek werd geconsumeerd; dit percentage daalde later wegens de toegenomen consumptie in andere lidstaten tot 73 %. Worden de cijfers omgerekend naar de jaarlijkse consumptie per hoofd van de bevolking, dan zijn de resultaten als volgt:

–        in Spanje, Luxemburg, Portugal, Italië en Nederland bedraagt de consumptie 0,010 kg of minder (ongeveer 0,08 % van de totale consumptie in de Gemeenschap);

–        in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Frankrijk, Zweden, België en Finland schommelt de consumptie tussen 0,040 en 0,150 kg (tussen 0,32 en 1,22 %);

–        in Duitsland bedraagt de consumptie 0,290 kg (2,36 %);

–        in Denemarken bedraagt zij 0,700 kg (5 %),

–        en in Griekenland 10,500 kg (85,64 %).

c)      De consument associeert de naam „feta” kennelijk algemeen met Griekenland, hetgeen het gevolg is van de etikettering van de kaas(108), de inhoud van de publicaties en de reclame.

98.      Deze informatie is meegedeeld aan het wetenschappelijk comité, dat op 24 april 2001 een unaniem advies heeft uitgebracht(109), waarin het de vraag of de litigieuze benaming een soortnaam is, op grond van de volgende overwegingen ontkennend heeft beantwoord:

a)      De productie en de consumptie van „feta”‑kaas zijn zeer sterk geconcentreerd in Griekenland, waar de grondstoffen en de bereidingsmethode verschillen van die in de andere lidstaten, wat dit product een dominante positie op de interne markt verschaft. In de meeste lidstaten waar noch de productie, noch de consumptie van belang is, wordt de naam niet gebruikt, zodat hij niet als gangbaar kan worden beschouwd.

b)      In de ogen van de consument herinnert de naam „feta” aan een concrete oorsprong: Griekenland.

c)      In de landen die beschikken over een specifieke regelgeving voor dit product, bestaan sterke verschillen wat het technische aspect betreft, en het feit dat de benaming gebruikt wordt in de gemeenschappelijke douanenomenclatuur, of in de communautaire regelgeving in verband met de uitvoerrestituties, is in deze context dan ook niet relevant.

99.      De Commissie heeft de beschikbare informatie onderzocht en voorgesteld de benaming „feta” bescherming te verlenen.(110) Het adviescomité heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht. Het voorstel is voorgelegd aan de Raad, die binnen een termijn van drie maanden geen besluit heeft genomen.

100. In deze omstandigheden heeft verordening nr. 1829/2002 de registratie als beschermde oorsprongsbenaming in het in artikel 6, lid 3, van de basisverordening voorziene register gelast, „[a]angezien niet is komen vast te staan dat ,feta’ een soortnaam is” (vierendertigste overweging van de considerans), en aangezien het „een niet-geografische traditionele benaming” is (vijfendertigste overweging van de considerans).

D –    Zaak „Canadane Cheese Trading en Kouri”

101. In deze procedure stond het Hof op het punt te beslissen ten gunste van de reeds genoemde maatregelen van de Griekse regering ter bescherming van de benaming „feta”. Het kwam echter niet tot een beslissing, aangezien de verwijzende rechter de prejudiciële vragen introk en het Hof enkel nog bij beschikking van 8 augustus 1997 de doorhaling van de zaak in het register kon gelasten.

102. Er dient, zij het kort, te worden herinnerd aan deze zaak en aan de overwegingen van mijn conclusie daarin.

103. Bepaalde eerdere praktijken en een eerste restrictieve regeling(111) buiten beschouwing gelaten, begon de Griekse regering de voorwaarden voor de bereiding en de verhandeling van „feta”-kaas geleidelijk te regelen door de vaststelling van ministerieel besluit nr. 2109/1988(112) van de ministers van Landbouw en Financiën, gevolgd door twee andere ministeriële besluiten van deze ministers, te weten besluiten nrs. 688/1989(113) en 565/1991(114), waardoor artikel 83 van de Wet op de voedingsmiddelen werd gewijzigd, wat ook bij het reeds aangehaalde ministerieel besluit nr. 313025/1994 is gebeurd.

104. Met toepassing van deze regelgeving hebben de Griekse autoriteiten verboden een uit Denemarken ingevoerde partij kaas te verkopen onder de benaming „feta”. De Deense onderneming Canadane Cheese Trading amba en de Griekse onderneming Afoi G. Kouri AEVE hebben dit verbod bestreden, evenals de voor de toegang tot de markt opgelegde voorwaarde dat de aanduiding „witte kaas in pekel uit Denemarken, van gepasteuriseerde koemelk” moest worden gebruikt (punten 1 tot en met 6 van mijn conclusie in die zaak). In de daarop volgende procedure heeft het Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State) het Hof drie vragen voorgelegd (punt 7), teneinde te vernemen of een nationale regeling die het in het verkeer brengen in een lidstaat onder de verkoopbenaming „feta” verbiedt, van een kaas die in een andere lidstaat onder diezelfde benaming rechtmatig is geproduceerd en in het verkeer gebracht, een met het gemeenschapsrecht strijdige maatregel van gelijke werking vormt, waarvoor in de concrete omstandigheden van het geval geen rechtvaardiging bestaat (punt 46).

105. In mijn conclusie ben ik ingegaan op de productie en de verhandeling van feta in de Gemeenschap (punten 9 tot en met 19) en heb ik het bereidingsproces in Griekenland en de voornaamste eigenschappen van deze kaas – de natuurlijke witte kleur, de typische geur en smaak (licht zuur, zoutig en vettig) en de compacte structuur – uitvoerig beschreven (punten 15 en 16). Op dezelfde wijze heb ik de nationale bepalingen met betrekking tot dit voedingsmiddel gedetailleerd besproken (punten 20 tot en met 25). Aangezien de basisverordening ten tijde van de feiten nog niet van kracht was, ben ik op de rechtspraak van het Hof en op de communautaire wetgeving betreffende de verkoopbenamingen van levensmiddelen ingegaan en heb ik, wat laatstgenoemd aspect betreft, de volgende indeling voorgesteld:

a)      de communautaire benamingen (punt 27), waartoe de „Eurolevensmiddelen” – zoals honing of chocolade – behoren en die zonder enige beperking kunnen worden verhandeld;

b)      de soortnamen (punten 28 tot en met 34) zijn de gangbare namen die worden gebruikt ter aanduiding van landbouwproducten of levensmiddelen. Het betreft benamingen die deel uitmaken van het algemene culturele en gastronomische erfgoed en die in beginsel door elke producent kunnen worden gebruikt. Als voorbeelden heb ik „azijn”, „jenever”, „bier”, „deegwaren”, „yoghurt”, „Edam”, „kazen”, „vleeswaren” en „brood” genoemd;

c)      de geografische benamingen (punten 35 tot en met 44) zijn ter benoeming van levensmiddelen gebruikte namen die hun herkomst uit een bepaalde geografische streek aangeven. Dit kan op directe wijze geschieden, wanneer de naam een duidelijke verwijzing bevat („queso manchego”, „prosciutto di Parma”, „faba asturiana” of „camembert de Normandie”), of op indirecte wijze wanneer de naam geen plaatsnaam bevat („queso de tetilla”, „reblochon”, „grappa”, „ouzo” of „cava”).

106. In het kader van de bespreking ten gronde van de prejudiciële vragen diende om te beginnen te worden onderzocht of de litigieuze bepalingen een met artikel 30 EG-Verdrag strijdige maatregel van gelijke werking vormden. Bij een bevestigend antwoord diende verder te worden onderzocht of deze maatregel gerechtvaardigd was.

a)      Uit een onderzoek van de nationale bepalingen in het licht van de rechtspraak, heb ik geconcludeerd dat zij een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking vormden in de zin van het Verdrag (punten 47 tot en met 49).

b)      Er diende derhalve te worden nagegaan of de vastgestelde beperking onder artikel 30 EG-Verdrag of in voorkomend geval onder artikel 36 EG-Verdrag viel:

–        In het kader van het onderzoek van de bescherming van de consumenten en de eerlijkheid van de handelstransacties heb ik de overeenkomsten en de verschillen tussen de Griekse en de Deense kaas onderzocht aan de hand van de samenstelling en productiemethode (punten 61 en 62), de internationale normen (punt 63), de wetgeving en consumentenverwachtingen in het land van invoer (punt 64) en in de andere lidstaten (punt 65) en de communautaire regelgeving (punt 66). De conclusie luidde dat er geen wezenlijke verschillen bestaan tussen beide producten en dat de bescherming van de consumenten en de eerlijkheid van de handelstransacties kunnen worden bereikt door een passende etikettering (punten 67 en 68).

–        Neemt men echter in aanmerking dat het onderzoek op basis van het Griekse recht plaatsvindt, dan laten de rechten van industriële en commerciële eigendom de beperking toe, omdat de benaming „feta” in Griekenland voldoet aan de in het arrest Exportur vastgestelde voorwaarden: a) zij duidt op indirecte wijze de geografische herkomst aan van de kaas die onder die benaming wordt verhandeld (punt 73); b) zij garandeert een voedingsmiddel met specifieke kenmerken en een kwaliteit die deze kaas een grote reputatie bij de Griekse consumenten hebben opgeleverd (punten 74 en 75); c) zij wordt door het interne Griekse recht beschermd (punt 76), en d) zij heeft in Griekenland geen enkel onherstelbaar uithollingsproces ondergaan waardoor zij een soortnaam is geworden (punt 77).

107. Op grond van deze beschouwingen heb ik het Hof in overweging gegeven, de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

„1)      De wetgeving van een lidstaat die de verhandeling van een in een andere lidstaat rechtmatig onder de verkoopbenaming ‚feta’ geproduceerde en in de handel gebrachte kaas op zijn grondgebied onder dezelfde naam verhindert, is een met artikel 30 EG-Verdrag strijdige maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking.

2)      De wetgeving van een lidstaat die de benaming ‚feta’ voorbehoudt aan nationale producten, wordt niet gerechtvaardigd door de bescherming van de consumenten en de eerlijkheid van de handelstransacties.

3)      De wetgeving van een lidstaat die beoogt de rechten te beschermen die het specifieke voorwerp vormen van een herkomstbenaming zoals ‚feta’, is gerechtvaardigd door de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 36 EG-Verdrag.”

V –    Beroepen tot nietigverklaring

108. De Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Denemarken verzoeken, verordening nr. 1829/2002 nietig te verklaren.(115) De Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk zijn toegelaten tot interventie aan verzoekers’ zijde. De Commissie verdedigt de rechtmatigheid van de vastgestelde regeling en wordt gesteund door de Helleense Republiek, die bovendien betoogt dat de beroepen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat zij te laat zijn ingesteld.

109. In het verzoekschrift van de Bondsrepubliek Duitsland worden verscheidene formele nietigheidsgronden aangevoerd, die moeten worden onderzocht vóór de bespreking van de middelen ten gronde. Deze laatste komen zowel hier als in het verzoekschrift van het Koninkrijk Denemarken in wezen overeen met de middelen die zijn aangevoerd in de zaken die hebben geleid tot het reeds besproken arrest van 16 maart 1999, namelijk dat de benaming „feta” een soortnaam is en niet aan de gestelde voorwaarden voldoet om als traditionele benaming te worden beschouwd en de door de basisverordening verleende bescherming te genieten.

110. Ter terechtzitting van 15 februari 2005 hebben de vertegenwoordigers van de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Denemarken, de Franse Republiek, de Helleense Republiek en de Commissie mondelinge opmerkingen gemaakt.

A –    Ontvankelijkheid van de beroepen tot nietigverklaring

111. De Griekse regering stelt, dat op het moment van indiening van de verzoekschriften op 30 december 2002, de in artikel 230, vijfde alinea, EG voorziene termijn van twee maanden was verlopen, aangezien de verordening op 15 oktober 2002 is bekendgemaakt in het Publicatieblad.

112. Dit procedurele argument kan niet slagen, omdat de in het Verdrag vastgestelde termijn om een bepaling te betwisten, moet worden berekend overeenkomstig artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering(116), waarvan lid 1 bepaalt: „Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een handeling van een van de instellingen begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, wordt hij berekend, in de zin van artikel 80, lid 1, onder a), vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt”. In lid 2 wordt daaraan toegevoegd: „De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.”

113. In de onderhavige procedures begint de termijn van twee maanden, overeenkomstig deze bepalingen, derhalve niet op 15, maar op 30 oktober 2002 te lopen, zodat de neerlegging van de verzoekschriften ter griffie van het Hof op 30 december 2002, binnen de termijn heeft plaatsgevonden.

114. Bijgevolg dient het middel, dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn omdat zij te laat zijn ingesteld, te worden afgewezen.

B –    Formele middelen

115. De Bondsrepubliek Duitsland voert subsidiair verscheidene nietigheidsgronden aan: schending van het reglement van orde van het adviescomité, schending van de verordening tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap(117) en ontoereikende motivering.

1.      Niet-nakoming van de termijnen en de regeling van het taalgebruik

116. De Duitse regering stelt, dat de uitnodiging voor de vergadering van het adviescomité van 20 november 2001 bij e-mail van 9 november 2001 heeft plaatsgevonden; de bijlagen zijn enkel in het Frans en in het Engels bijgevoegd en de vertaling ervan in het Duits is, ondanks een daartoe strekkend verzoek, niet ter beschikking gesteld.

117. Zij klaagt verder dat de uitnodiging korter dan veertien dagen voor de vergadering heeft plaatsgevonden(118), zonder dat er een exemplaar van de bijlagen in alle talen ter beschikking is gesteld. De Commissie ontkent deze feiten niet, maar heeft een andere mening wat betreft de juridische gevolgen hiervan.

118. Voor de bespreking van deze vraag dient eraan te worden herinnerd dat de vorm geen doel op zichzelf is. Dit geldt des te meer wanneer het resultaat hetzelfde zou zijn geweest wanneer de fouten niet zouden zijn gemaakt.(119)

119. Het valt niet te ontkennen dat, zoals blijkt uit de notulen, tijdens de vergadering van 20 november 2001 alleen standpunten zijn uitgewisseld over het „feta”-dossier en over een samenvatting van de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie. Op 16 mei 2002 is het voorstel voor een ontwerp besproken en werd daarover gestemd.(120)

120. Op grond van deze feiten onderscheidt de onderhavige zaak zich van de zaak Duitsland/Commissie(121), waarop verzoekster zich baseert en waar de door het Hof vastgestelde vormfouten, die uiteindelijk tot de nietigverklaring van de bestreden handeling hebben geleid, zijn gemaakt tijdens de vergadering waar over het voorstel werd gesproken. Samenvattend stelt het Hof in punt 32: „Mitsdien moet worden geoordeeld, dat het feit dat het advies van het permanent comité voor de bouw is vastgesteld zonder dat de verplichting van tijdige verzending aan de twee adressaten in acht was genomen en zonder dat de stemming ondanks een daartoe strekkend formeel verzoek van een lidstaat was uitgesteld, leidt tot nietigheid van de bestreden beschikking op grond van schending van een wezenlijk vormvoorschrift.”

121. In mijn conclusie in die zaak heb ik, in navolging van het reglement van orde van genoemd comité, onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarin werkdocumenten in het algemeen of documenten ter voorbereiding van een vergadering worden toegezonden, en andere gevallen, waar wordt gediscussieerd over de vaststelling van een bepaalde regeling. In beide gevallen zijn de vormvoorschriften van belang. Zij zijn echter enkel van wezenlijk belang in het tweede geval, dat volledig onder de werking van artikel 3 van verordening nr. 1 valt. Dat artikel bepaalt dat stukken die door de instellingen aan een lidstaat worden gezonden, worden gesteld in de taal van die staat.

122. Wanneer wij deze redenering in het onderhavige geval toepassen, zijn de onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden met betrekking tot de bijeenkomst van 20 november 2001 niet wezenlijk, en leiden zij bijgevolg niet tot nietigheid van de bestreden verordening, waarvan het voorstel is besproken tijdens een latere vergadering, waarin niet is gebleken dat die onregelmatigheden enig gevolg hebben gehad. Het lijkt eveneens onwaarschijnlijk dat de vermindering van het aantal dagen tussen de convocatie en het houden van de vergadering of het ontbreken van een vertaling van het advies van het wetenschappelijk comité en de resultaten van de vragenlijst, het verzoekers onmogelijk heeft gemaakt hun belangen te verdedigen.

123. Bovendien zou het adviescomité, wanneer deze fouten zouden zijn vermeden, in zijn latere beslissing hoogstwaarschijnlijk niet tot een ander advies over het door de Commissie voorgelegde voorstel zijn gekomen. Het lijkt logischer te veronderstellen dat het resultaat bij gebrek aan een meerderheid van stemmen hetzelfde zou zijn geweest. De nietigverklaring van de bestreden verordening zou ertoe leiden dat de procedure wordt teruggedraaid tot het tijdstip waarop de fouten werden gemaakt, en het verdere verloop ervan zou na het herstellen van de fouten waarschijnlijk hetzelfde zijn.

124. Op deze wijze dient de tiende overweging van de considerans van de bestreden verordening te worden begrepen, waar wordt gesteld dat de Commissie van de geretourneerde informatie een algemene samenvatting en een samenvatting per lidstaat heeft gemaakt en dat de lidstaten later enkele punten ter correctie of wijziging van deze samenvattingen hebben aangedragen. De nietigheid kan niet worden afgeleid uit het feit dat deze laatste bewering gedeeltelijk onjuist is.

2.      Ontoereikende motivering

125. In mijn conclusie in de zaak Portugal/Commissie(122), heb ik erop gewezen dat de motivering van een handeling „een essentieel bestanddeel”(123) vormt en dat de motiveringsplicht niet alleen dient ter bescherming der justitiabelen doch bovendien tot doel heeft het Hof in staat te stellen zijn desbetreffende rechterlijke toetsing volledig uit te oefenen.(124) In de rechtspraak is eveneens uiteengezet dat dit vereiste inhoudt dat de redenering van de instelling die de bestreden handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet komen, zodat belanghebbenden, teneinde hun rechten te verdedigen, de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Het is echter niet noodzakelijk dat alle relevante feitelijke of juridische gegevens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context waarin het besluit is genomen, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (punt 83).(125)

126. In de litigieuze verordening zet de Commissie uiteen hoe zij op verzoek van de Griekse autoriteiten de registratie van de benaming „feta” heeft goedgekeurd, maar de benaming vervolgens op grond van het arrest van 16 maart 1999 heeft geschrapt (eerste tot en met vijfde overweging van de considerans). De Commissie verwijst vervolgens naar de vragenlijst die zij aan alle lidstaten heeft toegestuurd, teneinde de productie, de consumptie en algemeen de bekendheid van deze benaming bij de consumenten in de Gemeenschap te kunnen beoordelen. Zij geeft de resultaten van de vragenlijst weer en levert er commentaar op (zesde tot en met eenentwintigste overweging van de considerans). Daarna gaat zij in op het advies van het wetenschappelijk comité en geeft zij een samenvatting van de conclusies daarvan (tweeëntwintigste tot en met dertigste overweging van de considerans). De Commissie is van mening „dat uit de globale uitputtende analyse van alle juridische, historische, culturele, politieke, sociale, economische, wetenschappelijke en technische gegevens die door de lidstaten zijn meegedeeld of die het resultaat zijn van onderzoeken die de Commissie zelf heeft ondernomen of opgedragen, [...] met name [kan] worden afgeleid dat [...] aan geen enkele van de criteria van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2081/92 op grond waarvan kan worden nagegaan of een naam een soortnaam is geworden, is voldaan” (drieëndertigste overweging van de considerans), maar dat „feta” integendeel een niet-geografische traditionele benaming is, en gaat zeer gedetailleerd in op de natuurlijke en menselijke factoren die bij de productie van de aldus aangeduide kaas samenvloeien (vierendertigste tot en met zesendertigste overweging van de considerans). Ten slotte stelt de Commissie dat het productdossier alle vereiste gegevens bevat (zevenendertigste overweging van de considerans) en wijst zij op de noodzaak verordening (EG) nr. 1107/96 (achtendertigste overweging van de considerans) en de gevolgde procedure (negenendertigste overweging van de considerans) te wijzigen.

127. Uit het bovenstaande blijkt dat er sprake is van een voldoende motivering. Weliswaar kan men het met de omvang of de inhoud van de aangevoerde overwegingen oneens zijn; deze kritiek belet echter niet dat de vastgestelde beslissing toereikend is gemotiveerd.

C –    Middelen ten gronde

128. Het is nuttig, bij de bespreking van de twee aangevoerde materiële nietigheidsgronden de door het Hof in het arrest van 16 maart 1999 voorgestelde volgorde te volgen, en eerst te onderzoeken of de term „feta” als een soortnaam moet worden beschouwd en vervolgens na te gaan of het om een traditionele benaming gaat.(126)

1.      „Feta” als soortnaam

129. Om te beginnen moet op het begrip „soortnaam” worden ingegaan, voordat de bij verordening vastgestelde criteria voor de omschrijving van de term worden onderzocht en op de onderhavige zaak worden toegepast.

a)      Begrip „soortnaam”

130. Het begrip „soortnaam” omvat datgene wat verschillende soorten gemeen hebben, met inbegrip van de eigenschappen die dezelfde klasse of familie kenmerken, dat wil zeggen hun aard of hoedanigheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de naam „sinaasappel” – een naam die wordt toegepast op alle vruchten die, wat betreft hun vorm, kleur, geur of smaak, bepaalde kenmerken vertonen die hen van andere vruchten onderscheiden.(127)

131. Het karakter van soortnaam kan gebaseerd zijn op de naam zelf – omdat het altijd een soortnaam is geweest – of op de voortschrijdende veralgemening ervan. Het gaat om namen die nooit een aanduidende functie hebben gehad of ze hebben verloren en derhalve niet geschikt zijn om onderscheid te maken naar de plaats van herkomst.

132. Hoewel de rechtspraak niet heeft omschreven wat moet worden verstaan onder „soortnaam”(128), blijkt uit de toepassing van dit begrip op levensmiddelen dat het, zoals ik in mijn conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri heb uiteengezet, de benamingen omvat „die deel uitmaken van het algemene culturele en gastronomische erfgoed en die in beginsel door elke producent kunnen worden gebruikt” (punt 28). In deze zin omvat het eveneens benamingen die niet met de productie op een bepaalde plaats en dus met de geografische herkomst van het product verband houden, doch alleen met de (soort)kenmerken van het product zelf, die berusten op het feit dat gelijksoortige productieprocédés worden gebruikt.(129)

133. Dit begrip omvat eveneens andere uitdrukkingen die oorspronkelijk een geografische betekenis hadden, maar deze door een voortschrijdende veralgemening hebben verloren, met het gevolg dat zij niet meer dienen om een product met een bepaalde oorsprong aan te duiden en dat het gebruik ervan niet voorbehouden blijft aan de in dat bepaalde gebied gevestigde ondernemingen.

134. De reden dat een naam veralgemeent(130), is meestal het feit dat enkele producenten die niet weten waar hij vandaan komt, hem alleen of samen met een „delokaliserend” woord – in dit geval vertraagt het proces – gaan gebruiken. In veel gevallen begint het gebruik in streken waar omvangrijke immigratiestromen hebben plaatsgevonden en is het een gevolg van het feit dat bepaalde neringdoenden de bezigheden die zij in het land van herkomst hebben verricht, hervatten ofwel om in het immigratieland hetzelfde te doen, ofwel om te voldoen aan de vraag van de nieuw aangekomenen, die hun traditionele gerechten willen nuttigen. In beide gevallen streven zij er bij hun handel uitdrukkelijk naar, gebruik te maken van de reputatie die het product reeds heeft verkregen. Nadat de geografische band losser is geworden, gebruiken zij de naam te goeder trouw verder, in de overtuiging dat daarmee enkel een soort producten wordt aangeduid, die bepaalde eigenschappen bezit. De verandering is voltooid wanneer het begrip een soort beschrijft en vrij wordt gebruikt.

135. Een andere factor die een rol speelt is de passiviteit van de betrokkenen. De commerciële naam wordt verzwakt door het stilzitten van particulieren en autoriteiten met betrekking tot het oneigenlijke gebruik ervan, terwijl hij wordt versterkt wanneer op het oneigenlijk gebruik passend wordt gereageerd. Er mag echter niet worden vergeten dat de mogelijkheden om de naam te verdedigen zowel door het ontbreken van wettelijke bepalingen, die tot zeer kort geleden niet bestonden, als door het stilzitten van de nationale rechters(131) worden beperkt.

b)      Afbakeningscriteria

136. Krachtens de basisverordening heeft de Commissie, in het kader van de daarin opgenomen bevoegdheidsverdeling, de bevoegdheid om te onderzoeken of een benaming een soortnaam is, die zij uitoefent overeenkomstig de beschreven procedure, na het wetenschappelijk comité te hebben gehoord. De Raad heeft eveneens een dergelijke, zij het meer beperkte, bevoegdheid, aangezien hij, zoals reeds is uiteengezet, krachtens artikel 3, lid 3, van de verordening verplicht is een lijst op te stellen van de namen van landbouwproducten en levensmiddelen die als soortnamen worden beschouwd.

137. Deze opzet staat niet in de weg aan een onbeperkte juridische toetsing achteraf van de rechtmatigheid van de beslissing. Daarmee wordt niet beweerd dat het Hof de taak van de genoemde instelling moet overnemen en de mogelijke niet‑juridische redenen moet onderzoeken, op grond waarvan de benaming in het register is opgenomen, maar veeleer dat het toetst of de registratie terecht heeft plaatsgevonden.(132)

138. Het probleem vloeit voort uit het feit dat het om een juridisch onbepaald begrip gaat, dat in ieder afzonderlijk geval moet worden uitgelegd, en uit de omstandigheid dat de registratie van een oorsprongsbenaming, voorzover zij de met het product verbonden „historische, culturele, juridische en economische realiteit” tot uitdrukking brengt(133), problematischer wordt naarmate de naam meer is verbreid en vaker wordt gebruikt.

139. De basisverordening gaat ervan uit dat de omschrijving in de meeste gevallen een lastige en ingewikkelde taak is. Om deze te vergemakkelijken, voorziet zij in twee mogelijkheden: de opstelling van een lijst van soortnamen (artikel 3, lid 3) en de vaststelling van beoordelingscriteria (artikel 3, lid 1).(134)

140. Zoals ik reeds heb uiteengezet, is er nog geen overeenstemming bereikt over de goedkeuring van een lijst van benamingen die in verband met hun karakter van soortnaam niet kunnen worden geregistreerd.(135) Daaruit blijkt de moeilijkheid van de taak, met name wat het andere afbakeningscriterium betreft, waarvan het loutere bestaan aantoont dat het begrip „soortnaam” zich niet laat omschrijven als het tegenovergestelde van het begrip „exclusieve benaming”.(136)

141. Bovendien dient bij de kwalificatie rekening te worden gehouden met „alle factoren”, waarbij er „in het bijzonder” drie worden genoemd: de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied, de situatie in andere lidstaten en de relevante nationale of communautaire wetgeving. Het is echter niet uitgesloten dat eveneens rekening wordt gehouden met andere criteria.

i)      Situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied

142. Deze rubriek omvat twee verschillende bestanddelen: de situatie van het levensmiddel op de plaats waar het wordt geproduceerd, en op de plaats waar het wordt geconsumeerd, zonder dat het noodzakelijkerwijze om dezelfde plaats gaat.

–       Situatie in de lidstaat van herkomst

143. In het reeds aangehaalde arrest Exportur heeft het Hof het belang van dit criterium onderstreept en erop gewezen dat de bescherming van een benaming zich enkel uitstrekt tot het grondgebied van een andere lidstaat van de Gemeenschap, wanneer die bescherming ook in het land van herkomst rechtmatig is. Om de situatie echter in een ruimer verband dan de beschermingsbepalingen te beoordelen, dienen andere criteria te worden onderzocht, zoals bijvoorbeeld de omvang van de productie en de consumptie, de mening van de inwoners of de getoonde belangstelling.

144. Uit het dossier blijkt dat de Grieken unaniem van mening zijn dat de naam „feta” een eigen traditioneel levensmiddel aanduidt, dat volgens een speciaal procédé uit een bepaalde soort melk wordt bereid. Wanneer men ziet naar de gegevens die de Commissie heeft overgelegd, dan komt men tot dezelfde overtuiging.

145. Verzoekers ontkennen deze feiten niet, maar verwijzen naar de overige factoren, die zonder twijfel van bijzonder belang zijn, aangezien het niet gaat om het propageren van de bescherming van bepaalde benamingen van de ene of de andere lidstaat, maar om het waarborgen van een voor alle lidstaten gemeenschappelijke rechtsbescherming.

–       Situatie in het traditionele verbruiksgebied

146. Ik wijs erop dat de kring van kopers van een waar, hoewel die zich in principe bevindt in het gebied waar deze wordt geproduceerd, zich later uitbreidt tot andere plaatsen, zodat de oorspronkelijke identificatie verloren gaat. Dikwijls kan men een product verkrijgen in geheel verschillende gebieden, die niet overeenkomen met die waar het wordt geproduceerd en waar het zijn oorsprong heeft. Derhalve is de perceptie van het symbool in die gebieden van belang om het algemene karakter ervan te beoordelen.

147. De uitdrukking „traditioneel verbruiksgebied” verwijst naar de consument. In de literatuur is het belang benadrukt van de mening van deze marktdeelnemers voor de juridische kwalificatie van de benaming(137), aangezien zij het uiteindelijk zijn die beoordelen welke betekenis de benaming op de markt heeft. Desalniettemin wordt in de onderhavige gedingen, nog vóór de bescherming van de consument, de bescherming van de in het Verdrag erkende rechten van industriële en commerciële eigendom besproken.

148. Om te beginnen staat vast dat enkel de binnen de Gemeenschap gelegen gebieden in aanmerking moeten worden genomen. Wat de „feta”-kaas betreft, is gesteld dat deze ook op de Balkan wordt geproduceerd en verhandeld. Aangezien artikel 3 van de basisverordening de verplichting bevat „alle” factoren te onderzoeken die gevolgen kunnen hebben voor de kwalificering, kan ik mij hier beperken tot de situatie binnen de grenzen van de Gemeenschap, en kan het onderzoek van de situatie in andere landen tot een later tijdstip worden uitgesteld.

149. Voorts dienen ook de herkomstgebieden te worden opgenomen bij de gebieden waar de producten worden gekocht, wanneer het, zoals in het onderhavige geval, om dezelfde gebieden gaat. Derhalve mag aan de mening van de Griekse burger geen ondergeschikte betekenis worden toegekend. Bij hen geniet het product een grote waardering, waardoor de ondernemers gemakkelijker een zeer grote klantenkring aan zich kunnen binden.

150. Om al deze redenen identificeren de Griekse consumenten „feta” als een binnenlands product, en verbinden talrijke consumenten in de overige lidstaten deze kaas met Griekenland voorzover het etiket uitdrukkelijk of impliciet verwijzingen naar de Griekse cultuur bevat, hoewel bij wijze van uitzondering etiketten, boeken, tijdschriften en andere neutrale documenten kunnen worden gevonden die deze band niet oproepen.

ii)    Situatie in andere lidstaten

151. Het is niet noodzakelijk dat het product overal wordt geconsumeerd, zodat deze factor vanuit twee gezichtspunten van belang is. Ten eerste met het oog op de algemene situatie in de andere lidstaten dan die welke aanspraak maakt op de benaming en ten tweede met het oog op de situatie in de lidstaten waar het voedingsmiddel eveneens wordt geproduceerd.

–       Algemene situatie in de andere lidstaten

152. Wanneer de gegevens uit de Eurobarometer en de resultaten van de door de Commissie verzonden vragenlijst in aanmerking worden genomen, ontstaat wat het eerstgenoemde gezichtspunt betreft de indruk dat, net zoals in het traditionele verbruiksgebied, in de gebieden waar de uitdrukking „feta” wordt begrepen, de burgers en de verschillende bevolkingsgroepen haar met de Griekse cultuur associëren. Dit geldt niet voor Denemarken en Duitsland, en in geringere mate voor Frankrijk, wat te verklaren is uit het feit dat er op hun grondgebied sprake is van een omvangrijke productie, een aspect waarop hierna zal worden ingegaan.

153. Overigens wijs ik erop dat één op de vijf ondervraagden het woord kent – wanneer het algemene betekenis zou hebben verkregen, zou dan niet een groter aantal ondervraagden het moeten herkennen? Ik herinner eraan dat het om de bescherming gaat van de rechten van industriële en commerciële eigendom in de gehele Gemeenschap en niet enkel daar waar deze kaas thans wordt geproduceerd en geconsumeerd, aangezien de populariteit ervan in de toekomst waarschijnlijk nog zal toenemen. Met andere woorden, het algemene karakter van de benaming moet vanuit meerdere gezichtspunten vaststaan, wat een geografische beperking tot de plaatsen waar belangstelling bestaat voor de commerciële exploitatie ervan, uitsluit.

–       Situatie in de lidstaten waar de kaas wordt geproduceerd

154. Wat dit tweede gezichtspunt betreft, heeft het Hof in het arrest „Feta” gewezen op de noodzakelijkheid om na te gaan of er producten zijn die onder dezelfde benaming in de handel worden gebracht in andere lidstaten dan de staat van oorsprong (punt 96).

155. Het Hof heeft op dit punt verwezen naar artikel 7, lid 4, tweede streepje, van de basisverordening, dat deze omstandigheid noemt als een van de gronden om een bezwaar tegen de inschrijving in het register ontvankelijk te verklaren. De toepassing van deze bepaling geldt echter voor de inschrijvingen die volgens de normale procedure plaatsvinden(138), terwijl het in het in de onderhavige zaak gaat om een naam die reeds wordt beschermd door nationale bepalingen en waarvoor om communautaire bescherming wordt verzocht volgens de vereenvoudigde procedure. Het gaat derhalve om twee verschillende situaties.

156. Op grond van het bovenstaande ga ik ervan uit dat de in het arrest opgenomen waarschuwing tot doel heeft een situatie, namelijk die in de andere lidstaten, te belichten, niet om haar voorrang boven de andere factoren te verlenen, maar om te voorkomen dat zij onderschat wordt, zoals de Commissie aanvankelijk had gedaan. Derhalve moet de in het arrest uiteengezette gedachte worden genuanceerd, en wel a contrario: zou men zonder meer de theorie van het stilzitten aanvaarden – wat van weinig begrip zou getuigen, gelet op de ontbrekende juridische bescherming waar veel commerciële benamingen vóór de inwerkingtreding van de uiteengezette regeling onder hebben geleden, toen zij ernstige risico’s liepen door een proces van ongecontroleerde verspreiding omdat derden de benaming zonder toestemming oneigenlijk gebruikten –, dan zou men in strijd komen met de eerdere rechtspraak, aangezien in het arrest SMW Winzersekt, waarop ik reeds heb gewezen in verband met de bescherming van wijnmerken, het Hof het voor de verwezenlijking van het doel van de oorsprongsbenaming als essentieel heeft beschouwd dat „de producent voor zijn eigen product geen profijt kan trekken van de door producenten uit een ander gebied gevestigde reputatie voor een soortgelijk product”, en dat „de eindverbruiker zo nauwkeurig wordt voorgelicht als nodig is om de betrokken producten te kunnen beoordelen”. Uiteindelijk zou de omstandigheid dat aan de genoemde factor een groter belang wordt toegekend, de producten benadelen die zich, wegens hun dynamische karakter, kort nadat zij op een bepaalde markt zijn opgedoken, in andere gebieden in de handel bevinden, omdat de concurrentie de producten dankzij de huidige technologische vooruitgang zou imiteren en dezelfde benaming zou gebruiken.

157. Samenvattend kan de verwijzing naar het feit dat zich producten met dezelfde naam rechtmatig in de handel bevinden, in overeenstemming worden geacht met de vastgestelde beschermingsregeling. Deze algemene beoordeling betekent enkel dat in gevallen zoals het onderhavige aan het onderzoek van de situatie in andere lidstaten geen ondergeschikt belang mag worden toegekend. Zij kan op zichzelf echter in geen geval de registratie voorkomen, waar volgens de procedure van artikel 17 van de basisverordening om is verzocht.

158. Wanneer wij de discussie toespitsen op de voorgelegde feiten, dan moet worden vastgesteld dat met name in Denemarken, in Duitsland en in Frankrijk een kaas met de benaming „feta” wordt geproduceerd, zonder dat daarbij dezelfde soort melk wordt gebruikt en dezelfde productiemethode wordt toegepast als in Griekenland.

159. Met betrekking tot dit laatste punt acht ik het nuttig mijn uiteenzetting in de punten 61 en 62 van de conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri, samengevat weer te geven:

a)      De toepassing van de ene of de andere soort melk leidt, omdat schapenmelk en geitenmelk andere chemische en organoleptische kenmerken bezitten dan koemelk, tot de volgende verschillen in resultaat:

–        Bij toepassing van schapenmelk ontstaat een zuiver wit levensmiddel, terwijl dit in het andere geval geelachtig wit is, dat slechts in zuiver wit kan worden omgezet door middel van chemische substanties.

–        Bij toepassing van schapenmelk heeft de kaas een vette, zoutige en licht zurige smaak en een vol aroma, terwijl de uit koemelk bereide kaas een minder opvallend aroma heeft en bovendien zoetig is.

–        Bij toepassing van koemelk heeft het product minder gaten dan wanneer het uit schapenmelk wordt bereid, omdat de zoutoplossing op beide een verschillende uitwerking heeft.

b)      Hoewel de kaas door ultrafiltratie sneller rijp is, omdat de wei (melkserum) verwijderd wordt voordat de wrongel wordt gevormd, lijken de verschillen in productiemethode geen vermeldenswaardige uitwerking te hebben.

iii) Relevante nationale of communautaire wetgeving

160. De basisverordening vereist dat de in de lidstaten en in de Gemeenschap geldende wetgeving in aanmerking wordt genomen.

–       Nationale wetgeving

161. De verwijzing naar de nationale wetgeving dient om vast te stellen of het begrip in de lidstaat van herkomst of in de andere lidstaten is beschermd, los van het gegenereerde handelsvolume. Ik wijs hier op een reeds hiervoor genoemd aspect: in de periode vóór de vaststelling van de communautaire regeling beschikten de meeste lidstaten niet over wetgeving ter bescherming van geografische aanduidingen, hetgeen het belang van deze factor in zekere zin verkleint.

162. Zo beperkten de Griekse bepalingen uit de jaren tachtig zich tot het schriftelijk vastleggen van het traditionele, vele eeuwen teruggaand gebruik van de benaming, door de productie en het in de handel brengen van „feta” te regelen.

163. Ook in Denemarken zijn bepalingen met betrekking tot dit levensmiddel vastgesteld – in Nederland zijn zij enige tijd van kracht geweest –, die echter geen beperkingen van het handelsverkeer vormden, aangezien het tegenstrijdig zou zijn een benaming te beschermen en tegelijkertijd te stellen dat zij algemeen verbreid is.

164. Bovendien wijs ik erop dat de benaming in Oostenrijk op grond van het reeds genoemde bilaterale verdrag van 20 juni 1972 is voorbehouden aan uit Griekenland afkomstige kaas.

–       Communautaire wetgeving

165. Op dit gebied zijn de gecombineerde nomenclatuur voor de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en de regeling betreffende de uitvoerrestituties aangevoerd als elementen om de verbreiding van een naam te beoordelen.

166. Deze elementen kunnen wegens hun doelstelling echter niet worden gebruikt als afbakeningscriterium op het gebied van de rechten van industriële eigendom.(139) Datzelfde geldt voor de bepalingen die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ter ondersteuning van bepaalde prijzen. Bij de vaststelling en de toepassing van deze bepalingen wordt niet beoordeeld of degene op wie zij worden toegepast, rechtmatig een concrete benaming gebruikt. Zij kunnen hoogstens een mogelijk oriënterende functie hebben, die op geen enkele wijze bepalend is.

167. Een voorbeeld kan de gevolgen van een rigide toepassing van de gecombineerde nomenclatuur illustreren.(140) „Mozartkugeln” zijn een beroemde Oostenrijkse specialiteit, bestaande uit met melkchocolade omhulde marsepein en noga. Wanneer zij worden gekwalificeerd als een uit chocolade vervaardigd product, hoewel zij slechts een geringe hoeveelheid chocolade bevatten, dan zouden zij niet onder de basisverordening vallen, omdat zij niet in bijlage I bij het Verdrag zijn opgenomen; worden zij echter als suikerwerk beschouwd, dan zouden zij voorkomen in de lijst van bijlage I van genoemde verordening, hoewel zij een zeker percentage chocolade bevatten.

iv)    Andere factoren

168. Ik herinner aan de verplichting „alle factoren” die van belang zijn in aanmerking te nemen. In de literatuur worden er enkele genoemd: het gebruik van de benaming in naslagwerken, zoals woordenboeken, reisgidsen en restaurantgidsen(141); de omvang van de handel binnen en buiten het aangeduide gebied of het gebied waarmee de benaming in principe is verbonden(142); de classificatie als soortnaam in een internationaal verdrag, dat door minstens één lidstaat is geratificeerd.(143)

169. In het onderhavige geval zou de nadruk moeten liggen op twee factoren: de situatie in de gebieden buiten de Gemeenschap en het historisch element.

–       Situatie in derde landen

170. Dat moet worden vastgesteld wat er in gebieden buiten de Gemeenschap plaatsvindt, volgt uit de verwijzing naar het „traditionele verbruiksgebied” in artikel 3, lid 1, van de basisverordening en uit artikel 12, dat bepaalt dat „een landbouwproduct of een levensmiddel uit een derde land” voor toepassing van deze verordening in aanmerking komt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

171. In het onderhavige beroep tot nietigverklaring wordt niet ontkend dat in andere gebieden van Europa witte gepekelde kaas wordt geproduceerd die op „feta” lijkt, bijvoorbeeld in Bulgarije. Vergelijkbare kaassoorten worden in Iran en Saoedi-Arabië uit schapenmelk geproduceerd, evenals in de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland, waar gewoonlijk koemelk wordt gebruikt.(144)

172. Het in deze landen bestaande beeld is derhalve een indicatie voor de juiste omschrijving van het begrip, hoewel de betekenis ervan niet mag worden overschat wegens het op het spel staande beschermingsdoel, afgezien van het feit dat deze bescherming, zoals dat bij andere benamingen heeft plaatsgevonden, op grond van internationale verdragen geografisch kan worden uitgebreid.(145)

–       Historisch element

173. Hoewel de situatie in de verzoekende lidstaat betrekking lijkt te hebben op de huidige verhoudingen, wordt het beeld van de veralgemening van de naam mede bepaald door de herinnering aan het verleden, vooral om vast te stellen of de benaming immer een soortnaam is geweest. In de onderhavige zaak is het historisch perspectief van groot belang.

174. Onder verwijzing naar de uiteenzetting in mijn conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri, wil ik eraan herinneren dat de uitdrukking „feta” uit het Italiaans komt en is afgeleid van „fetta”, dat plak, schijf of snede betekent. De term „feta” is in Griekenland geïntroduceerd onder de invloed van de Venetiërs en heeft zich in de loop van de 19e eeuw doorgezet als benaming voor de traditionele witte kaas in pekel, die sinds onheuglijke tijden in praktisch geheel Griekenland en in andere Balkanstreken wordt geproduceerd.

Homerus schrijft in de Odyssee: „Polyphemos [...] ging zitten, molk de schapen en mekkerende geiten en gaf ook de lammeren hun kans. Van de blauwe melk stremde hij de helft en zette die weg om in hechte en dichtgevlochten korven te drogen [...]”.(146) Op die manier maakte de cycloop Polyphemos de kazen die Odysseus en zijn gezellen in de grot hadden gevonden. Het is nauwelijks verbazingwekkend dat Polyphemos, die de kaas bereidde op een manier die veel lijkt op de traditionele bereidingswijze die nog steeds in het hedendaagse Griekenland wordt toegepast, niets wist van de juridische problemen die het vrije verkeer van dit product in de Europese Gemeenschap aan het eind van de 20e eeuw met zich zou brengen. Immers, niet alleen kon hij 27 eeuwen geleden niet de geheimen van de beschermde benamingen voorzien, maar bovendien lag het niet in zijn aard om zich ook maar enige zorg daarover te maken, omdat de Cyclopen beschreven worden als wezens die geen enkel gevoel voor recht en rechtvaardigheid kunnen opbrengen.(147) In de Odyssee vermeldt Homerus eveneens, hoe krachtige Cyclopen in vervlogen tijden de dochters van Pandaros ontvoerden nadat hun ouders door de goden waren gedood, en hij beschrijft hoe de machtige Aphrodite „hen voedde met kaas, heerlijke zoete honing en wijn”.(148)

In de Ilias, zijn ander episch gedicht, beschrijft Homerus de grote betekenis van kaas in het Griekenland van de achtste eeuw voor Christus.(149)

„Feta” wordt bereid uit schapenmelk of uit een mengsel van schapenmelk en geitenmelk, waaraan de wei op natuurlijke wijze zonder enige druk wordt onttrokken. De Griekse autoriteiten hebben pas in 1988 de productie van feta gereguleerd, toen er reeds ontelbare lokale of regionale varianten bestonden (punten 14 tot en met 16 van de conclusie).

175. Aangezien er internationaal geen technische specificaties waren, kon in diverse landen een andere, modernere en meer concurrerende productiemethode ontstaan. Deze productie beoogde aanvankelijk – zoals de vertegenwoordigers van Duitsland en Frankrijk ter terechtzitting hebben bevestigd – de vraag van de Griekse immigrantengemeenschappen te bevredigen. Sedert de tweede helft van de twintigste eeuw wordt in Denemarken, in Duitsland en in Nederland uit koemelk volgens een industriële productiemethode, ultrafiltratie, een kaas gemaakt, die onder dezelfde benaming in de handel wordt gebracht. Ook in Frankrijk wordt onder dezelfde benaming uit koemelk, en in enkele gebieden zoals Corsica en het Centraal Massief uit schapenmelk, een kaas gefabriceerd, waarbij in deze streken de schapenmelk wordt benut die niet wordt gebruikt voor de productie van Roquefortkaas (punt 17 van de conclusie).

176. Waarom besluiten deze zakenlieden de uit koemelk geproduceerde witte gepekelde kaas „feta” te noemen? Zonder enige twijfel om hem een naam te geven die iets betekent voor de consument. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft aangevoerd, wordt per slot van rekening de benaming gekozen waarbij een toename van de verkoop wordt verwacht.(150)

c)      Beoordeling van de criteria en de consequenties

177. De basisverordening bevat geen hiërarchische regeling van de relevante voorwaarden bij het onderzoek van de veralgemening van een benaming, wat twijfel doet ontstaan over de vraag of aan een voorwaarde voorrang moet worden gegeven boven een andere.

178. In het reeds herhaaldelijk aangehaalde arrest Exportur, dat is gewezen voordat deze regeling van kracht werd, neigde het Hof ertoe zich meer te richten op de situatie in de plaats van herkomst, een standpunt dat ik ook heb ingenomen in de conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri.(151)

179. Het Hof heeft deze rechtspraak in het reeds besproken arrest „feta” echter gewijzigd in het streven om geen van de in deze bepaling uitdrukkelijk genoemde factoren(152), met name de situatie in de andere lidstaten, een ondergeschikt belang toe te kennen. Op deze manier worden geen prioriteiten gesteld, zodat alle factoren moeten worden onderzocht – waarbij ook andere factoren in aanmerking kunnen worden genomen – , en niets verzet zich ertegen dat bij dit onderzoek, wanneer daar reden voor is, een factor een groter belang krijgt toegekend, omdat, aangezien het onderzoek bedoeld is om te komen tot de afbakening van een onbepaald juridisch begrip, de factoren worden beoordeeld met het oog op hun geschiktheid om dit doel te bereiken.

180. In deze gedachtegang rijst er twijfel of er wel een transformatie van het woord „feta” heeft plaatsgevonden, die tot een uitbreiding van zijn betekenis heeft geleid, zodat het thans een gehele kaassoort omvat, zonder rekening te houden met de herkomst, de productiemethode en de ingrediënten.

181. Behalve dat elke factor afzonderlijk moet worden onderzocht, dient ook een samenvattend oordeel te worden gegeven, dat het volgende omvat:

–        alle directe en indirecte antecedenten, aangezien het historisch perspectief, zoals in het onderhavige geval, van wezenlijk belang kan zijn;

–        de feitelijke en juridische argumenten van partijen, evenals de in de procedure voor de bestreden registratie overgelegde bewijzen;

–        het advies van het wetenschappelijk comité, dat door hooggekwalificeerde deskundigen wordt gegeven (artikel 3 van het reeds genoemde besluit tot instelling van het comité)(153);

–        het indertijd verrichte onderzoek en de antwoorden op de door de Commissie verzonden vragenlijst.(154)

182. Al deze elementen leiden tot de overtuiging dat er op communautair niveau geen veralgemening heeft plaatsgevonden – net zo min als in Griekenland zelf, waarop ik heb gewezen in de conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri –, aangezien het woord „feta” onscheidbaar is verbonden met een bepaald levensmiddel: de kaas die in een groot gebied van dit land wordt geproduceerd uit schapenmelk of uit een mengsel van schapenmelk en geitenmelk, die op een natuurlijke en ambachtelijke wijze zonder enige druk wordt gestremd.

183. Het monopolie van de benaming ontkennen, met inbegrip van de gevallen waarin het product met dezelfde eigenschappen op een andere plaats kan worden geproduceerd, zou overeenkomen met de situatie waarin het octrooirecht van een uitvinder wordt betwist omdat een andere persoon iets soortgelijks tot stand brengt nadat de uitvinding is geregistreerd.(155)

2.      „Feta” als traditionele benaming

184. Wanneer het Hof de bovenstaande overwegingen aanvaardt en ontkent dat de benaming een soortnaam is, dient vervolgens artikel 2, lid 3, van de basisverordening te worden onderzocht. Dit maakt het mogelijk „bepaalde, al dan niet geografische, traditionele benamingen, indien zij een landbouwproduct of levensmiddel van oorsprong uit een streek of bepaalde plaats aanduiden dat aan de voorwaarden van lid 2, onder a), tweede streepje, voldoet”, eveneens als oorsprongsbenamingen te beschouwen.

185. Het woord „feta” verwijst niet rechtstreeks naar een concrete plaats. Om tot een definitieve conclusie te komen, dient derhalve te worden onderzocht of het voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan een geografische aanduiding, dat het een traditionele benaming is, dat deze betrekking heeft op een levensmiddel dat afkomstig is uit een bepaalde streek of uit een bepaalde plaats, dat de kwaliteit of de kenmerken daarvan hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu zijn toe te schrijven en dat de productie, de verwerking en de bereiding daarvan in het geografische gebied geschieden.

a)      Traditionele karakter van de benaming

186. Traditie houdt de overdracht in van kennis, lessen, verhalen, riten of gewoonten van de ene generatie naar de volgende. Gedragingen die zich richten naar de ideeën, normen en gewoonten uit het verleden, worden als traditioneel aangeduid.

187. Volgens de uiteenzetting over de perceptie in de loop der tijd, bestaat er geen twijfel aan dat het woord „feta” precies de eigenschappen bezit die het mogelijk maken om het als „traditioneel” in de zin van de genoemde bepaling aan te duiden. Deze beoordeling op zichzelf is echter niet voldoende om de registratie te verkrijgen. Ook aan de overige genoemde voorwaarden moet zijn voldaan.

b)      Benaming van een levensmiddel dat afkomstig is uit bepaalde geografische gebieden

188. Zoals ik in mijn conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri heb uiteengezet, wordt de benaming „feta”, evenals de benamingen „grappa”, „ouzo” of „cava”, die indirect de Italiaanse, Griekse of Spaanse oorsprong van die in bepaalde streken geproduceerde producten aanduiden, zonder dat een van hen een plaatsnaam is, in verband gebracht met een in Griekenland geproduceerde kaas, ofschoon het woord „feta” van Italiaanse oorsprong is (punt 73).

189. Het probleem vloeit voort uit het feit dat de herkomst is verbonden aan „de naam van een streek, [...] een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, [...] een land” (artikel 2, lid 2, van de basisverordening), terwijl hier wordt verwezen naar een landbouwproduct of levensmiddel – ik merk op dat er niet staat „uitsluitend” – „van oorsprong uit een streek of bepaalde plaats” (artikel 2, lid 3, van de basisverordening), waarbij „feta” zowel historisch als in de huidige werkelijkheid is verbonden met een groot deel van Griekenland.(156)

190. Om dit probleem op te lossen, zou ik enkele overpeinzingen naar voren willen brengen:

a)      Artikel 2, lid 2, van de basisverordening is toepasselijk op directe aanduidingen, omdat er een band moet zijn met een gebied, dat in uitzonderlijke gevallen een geheel land kan omvatten. Lid 3 regelt daarentegen de indirecte benamingen, omdat het niet het begrip maar het product met een geografisch gebied verbindt. De twee leden hebben derhalve betrekking op verschillende situaties.

b)      Het zou tegenstrijdig zijn de traditionele benaming aan een geografische afbakening te verbinden, wanneer de bepaling zelf niet wijst op een ruimtelijke band, die er in de meeste gevallen ook niet is.

c)      In lid 3 wordt niet naar „een land” verwezen, waaruit verzoekers afleiden dat een traditionele benaming onmogelijk een geheel land kan omvatten. Een andere uitlegging is echter juist: het ontbreken ervan betekent dat deze territoriale bovengrens niet bestaat. Het tegendeel zou kunnen verhinderen dat gebieden die in verschillende staten zijn gelegen of het gebied dat twee of meer staten omvat, als „streek” zouden kunnen worden beschouwd.(157) Van belang is dat het levensmiddel, en niet de naam daarvan, is verbonden met een afgebakende ruimte, wat een ruimtelijke onbepaaldheid uitsluit.

d)      Tenslotte lijkt er overeenstemming te bestaan over het feit dat het door de communautaire wetgever gebruikte begrip „streek” niet in administratieve zin is bedoeld.(158)

191. Deze overpeinzingen in aanmerking nemende, blijkt „feta” als naam van een kaas die uit een uitgestrekt maar toch concreet gebied afkomstig is, aan de gestelde voorwaarde te voldoen. De omvang van het gebied waaruit de kaas afkomstig is, is onbelangrijk; beslissend is daarentegen dat de kaas voldoet aan de voorwaarden die dit voedingsmiddel onderscheiden van alle andere kazen.

192. Deze conclusie is niet in tegenspraak met het in het arrest CMA ingenomen standpunt, waar het Hof in punt 27 eraan heeft herinnerd, dat volgens het arrest Exportur „de bescherming van geografische benamingen onder bepaalde voorwaarden onder de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 36 van het Verdrag kan vallen”, en waar het heeft geoordeeld dat een regeling op grond waarvan de Bondsrepubliek Duitsland een kwaliteitskeurmerk heeft toegekend aan op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland vervaardigde producten die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen, niet is te beschouwen als een geografische aanduiding die kan worden gerechtvaardigd door artikel 36 van het Verdrag. Met deze overwegingen gaat het Hof echter niet zo ver dat het oordeelt dat een oorsprongsbenaming onmogelijk betrekking kan hebben op een geheel land; bovendien gaat het in de onderhavige zaak om een traditionele benaming met bijzondere kenmerken, die verschillen van de feiten die ten grondslag lagen aan het arrest CMA.

c)      Reden voor de kwaliteit of de kenmerken van „feta” en de geografische afbakening van de productie, de verwerking en de bereiding daarvan

193. Met betrekking tot de traditionele benamingen verwijst artikel 2, lid 3, van de basisverordening naar lid 2, sub a, tweede streepje, dat vereist dat de kwaliteit of de kenmerken van het product hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en dat de productie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden. Deze voorwaarde komt overeen met het vereiste dat er tussen het product en het gebied waaruit het afkomstig is, een concrete band bestaat, die wordt geconcretiseerd in de twee genoemde punten uit het aangehaalde gedachtestreepje.

i)      Aan het geografische milieu toe te schrijven kwaliteit

194. Wanneer wordt erkend dat „feta” een kaas aanduidt die in een bepaalde streek is ontwikkeld, dient verder te worden nagegaan of voldaan is aan deze voorwaarde met betrekking tot de kwaliteit en de kenmerken van „feta”.

195. In de onderhavige procedure worden voor het unieke karakter van „feta” de volgende redenen genoemd: het heersende klimaat in het productiegebied, dat een rijke en diverse vegetatie heeft, de voor de productie gebruikte melk, die afkomstig is van schapen en geiten die volgens een lange voorvaderlijke traditie worden gefokt, evenals de omstandigheid dat de kaas wordt bereid door ervaren ambachtslieden, die de wrongel laten uitlekken zonder dat daarbij wordt geperst.

196. Om vast te stellen of de specifieke kenmerken van het product zijn toe te schrijven aan deze elementen, dient er een totaalbeoordeling plaats te vinden, waarbij al deze factoren in aanmerking moeten worden genomen en waarbij, teneinde een compleet beeld te verkrijgen, de onderlinge afhankelijkheid van deze factoren op de voorgrond dient te worden geplaatst.(159)

197. Anders dan verzoekers menen, vloeien de kwaliteit en de kenmerken van „feta”-kaas derhalve voort uit de streek in Griekenland waar hij wordt geproduceerd, aangezien er aantoonbaar een wezenlijke band bestaat tussen zijn kleur, geur, structuur, smaak, samenstelling en inherente eigenschappen, enerzijds, en het natuurlijke milieu waaruit hij afkomstig is, de cultuur die hem duurzaamheid verschaft en de in Griekenland toegepaste traditionele productiemethode, anderzijds.

198. Dit is niet in tegenspraak met het feit dat er tussen de kaas uit de ene of de andere streek in Griekenland verschillen bestaan en dat andere factoren zoals het reliëf of de kwaliteit van de weiden niet uniform zijn, aangezien de overeenkomsten overheersen en de wezenlijke omstandigheden identiek zijn. Juist de door verzoekers bekritiseerde afbakening pleit voor deze gedachte, aangezien de eilanden van de Helleense Republiek, met uitzondering van de nomos Lesbos(160), zijn uitgesloten. Bovendien moet worden opgemerkt dat de schapen en geiten uit Thracië of Thessalië zeer sterk op elkaar lijken, maar aanzienlijk verschillen van Schotse, Franse of Castiliaanse schapen of geiten; hetzelfde geldt wat betreft het voer waarmee zij zich voeden, de bergen of weiden waar ze zijn ondergebracht, het klimaat waarin zij leven en de overige voorwaarden die aan het ontstaan van dit product bijdragen. Ik zou opnieuw naar de roman Palomar van Italo Calvino willen verwijzen, waarin hij op magistrale wijze de ervaringen verhaalt van zijn hoofdpersoon in een kaaswinkel in Parijs: „Achter iedere kaas schuilt een weide van een andere kleur groen onder een andere hemel: grasland bedekt met zout dat de getijden van Normandië er elke namiddag deponeren; grasland geparfumeerd door de geuren van de zon en de winden van de Provence; men ziet er alle soorten vee in hun stallen of schaapskooien, op hun tocht van weide naar weide; men gist er naar de bereidingsgeheimen die eeuwenlang zijn overgeleverd. Deze winkel is een museum: de heer Palomar voelt, zoals in het Louvre, achter elk tentoongesteld object de beschaving die het heeft vorm gegeven.”(161)

ii)    Productie, verwerking en bereiding in een afgebakend gebied

199. Het vereiste, dat het totale fabricageproces van het product in een afgebakend gebied plaatsvindt, strekt zich niet uit tot de naam die het product krijgt en waarin iedere geografische verwijzing kan ontbreken.

200. Er moet worden voorkomen dat de band tussen het product en de omgeving verwatert doordat de verschillende stadia van de productie gescheiden of op onbepaalde plaatsen plaatsvinden.

201. In het geval van de „feta”-kaas bestaat er nauwelijks twijfel dat aan deze voorwaarde is voldaan, aangezien zij in de Griekse wettelijke bepalingen is vastgelegd, hoewel met aanpassingen, in die zin dat de streek waar de kaas wordt geproduceerd een groter gebied omvat dan het voor de winning van de grondstof afgebakende gebied. Ik wijs erop dat het gebied van herkomst van de gebruikte melk kleiner is gemaakt, en dat de melk afkomstig moet zijn van autochtone dierenrassen die volgens voorvaderlijke methoden worden gefokt en worden geweid op weiden in de daarvoor toegelaten gebieden. Dit verschil is echter niet van groot belang wanneer men in aanmerking neemt dat de basisverordening niet vereist dat de gebieden elkaar geografisch volledig overlappen, en concentrische cirkels toelaat, zolang de gebieden maar precies zijn omschreven.

202. De omvang van het aangeduide gebied is naar mijn mening niet relevant, want niets staat eraan in de weg dat het gebied het volledige Griekse schiereiland omvat, zelfs wanneer dit tot een zekere verscheidenheid van het product leidt; het doorslaggevende punt is dat de verschillende productiefasen zich binnen een precies afgebakend gebied afspelen. Dat is in de onderhavige zaak aangetoond.

d)      Gevolgen

203. Uit het in de voorafgaande punten verrichte onderzoek blijkt dat de bestreden verordening het woord „feta” juridisch juist heeft gekwalificeerd als een begrip dat een kaas aanduidt, die uit een aanzienlijk deel van Griekenland afkomstig is, waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu zijn toe te schrijven en waarvan de productie, de verwerking en de bereiding in een afgebakend gebied geschieden.

204. De omvang van dit gebied leidt tot verschillende variëteiten van „feta”-kaas, die echter wat de wezenlijke punten betreft homogeen zijn en hieraan gemeenschappelijke eigenschappen ontlenen die hun bijzondere aard nog versterken.

205. Uit de bovenstaande overwegingen vloeit voort dat de benaming „feta” geen soortnaam is, aangezien zij als traditionele benaming voldoet aan de voorwaarden voor de gelijkstelling met een oorsprongsbenaming, die als uiting van industriële en commerciële eigendom in de gehele Gemeenschap bescherming verdient. De in de onderhavige procedure aangevoerde nietigheidsgronden dienen derhalve te worden verworpen en de geldigheid van de bestreden bepalingen dient te worden bevestigd.

VI – Kosten

206. Aangezien beide verzoekende lidstaten in het ongelijk worden gesteld en de Commissie heeft gevorderd dat zij in de kosten worden verwezen, dienen zij overeenkomstig artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering hun eigen kosten en die van de Commissie te dragen. Krachtens artikel 69, lid 4, van dit Reglement dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

VII – Conclusie

207. Op grond van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging:

1)         de beroepen van de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk Denemarken tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1829/2002 van de Commissie van 14 oktober 2002 tot wijziging van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 wat de benaming „feta” betreft, te verwerpen;

2)         de verzoekende partijen te verwijzen in hun eigen kosten en die van de Commissie;

3)         te verstaan dat de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Helleense Republiek hun eigen kosten dragen.


1 – Oorspronkelijke taal: Spaans.


2 – Beschikking van 8 augustus 1997, Canadane Cheese Trading en Kouri (C‑317/95, Jurispr. blz. I‑4681).


3 – Arrest van 16 maart 1999, Denemarken e.a./Commissie, „feta” (C‑289/96, C‑293/96 en C‑299/96, Jurispr. blz. I‑1541).


4 – Verordening van 14 oktober 2002 tot wijziging van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 wat de benaming „feta” betreft (PB L 277, blz. 10).


5 – De Bijbel, Nieuwe Bijbel Vertaling, Querido Jongbloed, 2004, 1 Koningen, 5, 6 en 7, blz. 520 t/m 527. De Bijbel noemt eveneens enkele erkende kwaliteitsproducten, die door hun geografische herkomst werden aangeduid, zoals de buffels van Basan, een gebied in het zuidelijke Jordaandal, waar bijzonder robuuste en vechtlustige exemplaren werden gefokt (Psalmen, 22, vers 13, blz. 858); bladzilver uit Tarsis en goud uit Ufaz (Jeremia, 10, vers 9, blz. 1266), en de wijngaarden van Engedi (Hooglied, 1, vers 14, blz. 1106).


6 – Harte Bavendamm, H., „Geographical Indications and Trademarks: Harmony or Conflict”, in: Symposium on the International Protection of Geographical Indications, Somerset West, South Africa, September 1 and 2, OMPI, Genève, 1999, blz. 59.


7 – De verwijzingen zijn bijeengebracht door Cortés Martín, J. M., „La protección de las indicaciones geográficas en el comercio internacional y comunitario, Ministerio de Agricultura, Pesca y Alimentación, Madrid, 2003, blz. 25 en 26.


8 – Vergilius, Aeneis, prozavertaling door M.A. Schwartz, H.D. Tjeenk Willink, Haarlem, 1959, 1e druk. Dodona was een plaats in Epirus, waar zich een orakel van Zeus bevond. Daar werden bekkens vervaardigd, die bij het profeteren werden gebruikt. Het geluid dat zij voortbrachten wanneer zij door de wind bewogen aan de takken van de grote eik, waaraan zij waren opgehangen, werd uitgelegd (boek III, vers 465, blz. 51).


9 – Ibidem, boek III, vers 484, blz. 52.


10 – „Wie met Sidoons purper niet als een kenner in Aquinatisch lakmoes gedrenkte huiden weet te vergelijken, zal geen zekerder en dieper leed te verduren krijgen, dan wie van het ware het valse niet kan onderscheiden”, Horatius, Satiren en brieven, vertaald door Louis van de Laar, Uitgeverij Ambo-Klassiek, Baarn 1988, Brieven I, 10, blz. 96; zie eveneens Brieven I, 17; Oden I, XXI en XXIX.6, aangehaald door Plaisant, M., en Jacq, F., Traité de noms et appellations d’origine, Librairies Techniques, Paris, 1974, blz. 1.


11 – Er zijn evenwel aanwijzingen dat er in Rome een relatieve bescherming bestond op grond van de Lex Cornelia de Falsis, die de handelaar tegen misbruik van zijn herkenningsteken beschermde door een actio iniarium of een actio doli. Zie Franceschelli, R., Trattato di Diritto Industriale, Giuffrè, Milaan, 1973, blz. 77 e.v.


12 – Ferraio, G. M., „Denominazione di origine, indicazione di provenienza e d’intorni”, Rivista di Diritto Industriale, 1990, nr. 2, blz. 224 e.v.


13 – In enkele gevallen bestond het collectieve teken van het product in de eerste letter van de naam van de stad waar het was vervaardigd, of in het wapen van de stad: met de letter A werden de wandtapijten uit Audernarde (Oudenaarde) aangeduid; met de letter B de uit Brussel afkomstige producten; met twee ineengevlochten E’s de producten uit Edingen. Cortés Martín, J. M., reeds aangehaald, blz. 27, voetnoot 8, verwijzende naar Braun, A., Nouveau traité des marques de fabrique et de commerce, droit belge, droit international et droit comparé, Brussel, blz. XXIII‑XXIV.


14 – Coiné, H., Derecho privado europeo, deel 2, „El siglo XIX”, Fundación Cultural del Notariado, Madrid, 1996, blz. 213 en 214, noemt de in Lyon vervaardigde zijde, linnen uit Bielefeld en de zeisen uit Erzberg, in Steiermark.


15 – Dit was een gevolg van de druifluisepidemie, die de wijngaarden had getroffen in de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Zie in die zin, Girardeu, J. M., „The Use of Geographical Indications in a Collective Marketing Strategy: The Example of Cognac”, in: Symposium on the International Protection of Geographical Indications, reeds aangehaald, blz. 70.


16 – Deze gerichtheid blijkt uit de Franse wet van 1 augustus 1905 betreffende de bestrijding van bedrog bij de verkoop van producten en de vervalsing van landbouwproducten en levensmiddelen. Een zekere individualisering van de bescherming wordt echter pas bereikt door de wetten ter bescherming van bepaalde producten, zoals bijvoorbeeld de wet van 26 juli 1925 ter bescherming van de benaming „Roquefort” en de horizontale regelingen voor bepaalde soorten benamingen, zoals bijvoorbeeld de wet van 30 juli 1935 ter bescherming van oorsprongsbenamingen in de wijnbouwsector. In Spanje wordt de autonomie van de oorsprongsbenaming als onderscheidend kenmerk erkend door het Estatuto del Vino, dat is vastgesteld bij koninklijk decreet van 8 september 1932.


17 – Cervantes, M. de, De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha, vertaald door Barber van de Pol, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1997 (eerste deel, hoofdstuk 4, blz. 44), noemt deze houten instrumenten, die werden gebruikt voor het spinnen van draad op een spinnewiel en het afrollen van garen, en die een grote waardering genoten wanneer zij waren vervaardigd uit beukenhout uit de Sierra de Guadarrama.


18 – Ibidem, tweede deel, hoofdstuk 38, blz. 721.


19 – Ibidem, tweede deel, hoofdstuk 49, blz. 789.


20 – Ibidem, tweede deel, hoofdstuk 32, blz. 685.


21 – Ibidem, tweede deel, hoofdstuk 33, blz. 695.


22 – Vega y Carpio, Lope de, El caballero de Olmedo, uitgave van Francisco Rico, uitgeverij Cátedra, Madrid, 1981, eerste bedrijf, regel 103, blz. 111.


23 – Vega y Carpio, Lope de, Peribáñez y el comendador de Ocaña, uitgave van Juan Ma Marín, uitgeverij Cátedra, Madrid, 1979, eerste bedrijf, scène XIII, regel 677, blz. 89.


24 – Ibidem, eerste bedrijf, scène XIII, regel 739, blz. 91.


25 – Shakespeare, W., Hamlet, vertaald door Bert Voeten, uitgeverij International Theatre & Film Books, Het Zuidelijk Toneel, Amsterdam/Eindhoven, 1993, eerste bedrijf, vierde toneel, blz. 23.


26 – Ibidem, vijfde bedrijf, tweede toneel, blz. 131.


27 – Proust, M., Op zoek naar de verloren tijd, Sodom en Gomorra II, blz. 164, vertaling Thérèse Cornips, De Bezige Bij, Amsterdam 1988.


28 – Ibidem, De gevangene I, blz. 31, vertaling Thérèse Cornips, De Bezige Bij, Amsterdam 1991.


29 – Carpentier, A., La consagración de la primavera, Siglo XXI, España Editores, 7e druk, Madrid, 1979, deel III, hoofdstuk 18, blz. 219.


30 – Ibidem, deel VII, hoofdstuk 35, blz. 463.


31 – Ibidem, deel VII, hoofdstuk 36, blz. 480. Verder schrijft hij in deze roman dat een van zijn personages, Teresa, over de zeldzame gave beschikt om „iedere afwending van het huishoudgeld bij de aankoop van kaviaar en ieder bedrog met betrekking tot de herkomst van ganzenlever of de echtheid van wijn van bekende merken of uit goede oogstjaren” te ontdekken. Deze vrouw wijst haar kok terecht met de woorden: „Je weet dat mijn landgenoten geen benul hebben van oogstjaren van wijn, waardoor je hen net zo goed Coca-Cola of Pepsi-Cola kunt serveren. Maar mij moet je niet irriteren door jouw met Galicisch bocht gevulde flessen Mouton-Rotschild. En de volgende keer wanneer je probeert een tweederangs champagne voor Dom Perignon door te laten gaan, stuur ik je terug naar Frankrijk [...]” (deel III, hoofdstuk 18, blz. 219).


32 – Maroño Gargallo, M. M., La protección jurídica de las denominaciones de origen en los Derechos español y comunitario, Marcial Pons, Madrid, 2002, blz. 176.


33 – „[...] industriële eigendomsrechten hebben tot doel exclusieve rechten te verlenen voor een gehele markt in de zin van geografisch gebied, waar sprake is van vrij verkeer van goederen [...] Wanneer de markt groeit en verandert in een bovennationale markt, zonder dat de door de industriële eigendomsrechten verleende exclusieve rechten aan dit nieuwe gebied worden aangepast, ontstaat er onvermijdelijk een conflict [...]”, Bercovitz, A., „La propiedad industrial e intelectual en el Derecho comunitario”, in Tratado de Derecho Comunitario Europeo, deel II, Civitas, Madrid, 1986, blz. 532.


34 – Ook artikel III-154 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (PB 2004, C 310, blz. 1) ziet hierin een van de rechtvaardigingsgronden voor een verbod of beperking van invoer, uitvoer of doorvoer.


35 – PB 1970, L 13, blz. 29.


36 – PB 1979, L 33, blz. 1; artikel 18, lid 2, van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29), waarbij de eerder genoemde richtlijn is ingetrokken, is gesteld in overeenkomstige bewoordingen.


37 – Alles zal afhangen van de leer die ingang vindt: de traditionele leer, die producten wil beschermen waarvan de bijzondere eigenschappen in wezen zijn toe te schrijven aan de natuurlijke omstandigheden van het oorsprongsgebied, of een ruimere leer, die zich niet op deze bijzonderheden richt. In deze zin wordt niet uitgesloten dat oorsprongsaanduidingen van andere producten hun geldigheid behouden. Aldus Pellicer, R., „Primeros pasos de una política comunitaria de defensa de la calidad de los productos alimenticios. Reglamento sobre la ‘especificidad’ y Reglamento sobre denominaciones de origen e indicaciones geográficas”, Gaceta Jurídica, B-83 en B-84, mei 1993, blz. 13 en 15; concreet, B-84, blz. 16.


38 – PB L 208, blz. 1.


39 – Verordening (EG) nr. 692/2003 van de Raad van 8 april 2003 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 99, blz. 1), gaat, zij het aarzelend, in deze richting: „Om aan de verwachtingen van bepaalde producenten te voldoen, blijkt het ook nodig de lijst van landbouwproducten in bijlage II bij verordening (EEG) nr. 2081/92 uit te breiden. Voorts is het opportuun om de lijst in bijlage I bij die verordening uit te breiden tot de levensmiddelen die voortkomen uit producten van bijlage I bij het Verdrag die een lichte verwerking hebben ondergaan” (eerste overweging van de considerans).


40 – PB 1962, 30, blz. 989.


41 – PB L 179, blz. 1. Deze werd voorafgegaan door verordening (EEG) nr. 816/70 van de Raad van 28 april 1970 houdende aanvullende bepalingen inzake de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB L 99, blz. 1), en verordening (EEG) nr. 817/70 van de Raad van 28 april 1970 houdende vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (PB L 99, blz. 20). Deze verordeningen zijn vervangen door de verordeningen (EEG) nr. 337/79 en nr. 338/79 van de Raad van 5 februari 1979 (PB L 54, blz. 1 en 48), die op hun beurt zijn vervangen door de verordeningen (EEG) nr. 822/87 en nr. 823/87 van de Raad van 16 maart 1987 (PB L 84, blz. 1 en 59), welke zijn ingetrokken bij de thans van kracht zijnde verordening nr. 1493/1999.


42 – Krachtens verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken (PB L 160, blz. 1), en verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (PB L 149, blz. 1), mogen deze geografische benamingen uitsluitend worden gebruikt voor producten die „hun definitieve karakter en eigenschappen krijgen” in het vermelde geografische gebied (artikel 5, lid 3, sub b, en artikel 6, lid 2, sub b).


43 – Zoals blijkt uit artikel 2, lid 1, sub a, beoogt deze bepaling de koper te beschermen tegen misleiding of verwarring door de omschrijving van de waar. Het equivalent in de wijnsector was verordening (EEG) nr. 2392/89 van de Raad van 24 juli 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn en druivemost (PB L 232, blz. 13), die is ingetrokken bij verordening nr. 1493/1999.


44 – Salignon, G., „La jurisprudence et la réglementation communautaires relatives à la protection des appellations d’origine, des dénominations géographiques et des indications de provenance”, Revue du Marché Unique Européen, nr. 4, 1994, blz. 107.


45 – Dit doel heeft de Commissie genoemd in het Groenboek betreffende de perspectieven voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid [Bul-EG 7/8-1985, punten 1.2.1 e.v., en COM(85) 333 def.] en in de mededeling betreffende de totstandbrenging van de interne markt: communautaire wetgeving inzake levensmiddelen [Bul-EG 11-1985, punt 2.1.18, en COM(85) 603 def.].


46 – Met name in het arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, „Cassis de Dijon” (120/78, Jurispr. blz. 649).


47 – Dit voorstel bevindt zich in een memorandum met als titel „Bijdrage aan de totstandbrenging van de interne markt voor levensmiddelen”, dat de Franse regering in januari 1988 aan de Raad heeft gezonden en waarin zij de harmonisatie van de bescherming van oorsprongsbenamingen voor levensmiddelen heeft voorgesteld en de Commissie dringend heeft verzocht om door te gaan met de voorbereiding van verticale harmonisatiebepalingen – met name voor basisproducten –, om op communautair niveau een stelsel van erkenning van voedselspecialiteiten die behoren tot de gastronomische tradities van elke lidstaat in te voeren, en om te komen tot overeenkomsten inzake kwaliteitscertificaten. Zie Brouwer, O., „Community Protection of Geographical Indications and Specific Character as a Means of Enhacing Foodstuffs Quality”, Common Market Law Review, nr. 28-1991, blz. 618.


48 – Bijvoorbeeld in de mededeling van de Commissie betreffende de verkoopbenamingen van levensmiddelen, van 24 oktober 1989 (PB C 271, blz. 2).


49 – Het heeft verscheidene besluiten aangenomen, waarvan dat van 28 april 1989 dient te worden onderstreept, waarbij werd voorgesteld in de Gemeenschap een regeling ter bescherming van oorsprongsbenamingen in te voeren, zij het beperkt tot kaas.


50 – Hij heeft op dezelfde dag ook verordening (EEG) nr. 2082/92 van de Raad inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 208, blz. 9), vastgesteld, welke eveneens tot doel heeft een differentiëringsmethode in de markt in te voeren, waardoor de producenten hun afzet kunnen verhogen of hun winstmarges kunnen vergroten, door naast de nationale stelsels van certificering een traditioneel registratie‑ en etiketteringstelsel in te stellen voor producten met gecontroleerde specifieke eigenschappen, maar, in afwijking van de oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, zonder dat er sprake is van een band van de productie of vervaardiging met een bepaalde plaats.


51 – Maroño Gargallo, M. M., reeds aangehaald, blz. 217.


52 – Aangehaald in voetnoot 2, punt 36. Zie eveneens punt 42 betreffende de gevolgen van de registratie krachtens de basisverordening.


53 –      Deze formulering herhaalt een opvatting van het begrip die lijkt op die welke traditioneel in de internationale teksten en de nationale rechtsstelsels is erkend. De bewoordingen van de aangehaalde bepaling herinneren aan de omschrijving in artikel 2, lid 1, van de overeenkomst van Lissabon van 31 oktober 1958 betreffende de bescherming en de internationale inschrijving van benamingen van oorsprong, zoals herzien te Stockholm op 14 juni 1967 (Recueil des traités des Nations unies, vol. 923, nr. 13172, blz. 205). Zij lijken eveneens op de omschrijving in artikel 79 van de Spaanse wet 25/1970 van 2 december 25/1970, waarbij het statuut van de wijngaarden, de wijn en de alcoholische dranken is goedgekeurd (Ley del Estatuto de la Viña, del Vino y los Alcoholes, BOE nr. 291, van 5 december 1970, blz. 19816), en op de omschrijving in artikel 22 van wet 24/2003 van 10 juli 2003, inzake de wijngaarden en de wijn (Ley de la Viña y del Vino, BOE nr. 165, van 11 juli 2003, blz. 27165), waarbij de eerdere wet is ingetrokken.


54 – Sommige schrijvers zijn van mening dat er enkel een gradueel, maar geen wezenlijk, verschil bestaat, zoals bijvoorbeeld Sordelli, L., „Indicazioni geografiche e denominazioni di origine nella disciplina comunitaria”, Diritto Industriale, 1994, blz. 837 e.v.. Andere schrijvers huldigen de opvatting dat het verschil niet duidelijk blijkt, zoals López Benítez, M., Las denominaciones de origen, Cedecs, Córdoba 1996, blz. 85. Deze opvatting kwam eveneens tot uitdrukking in het advies van het Economisch en Sociaal Comite van 3 juli 1991 over het voorstel voor een verordening (EEG) van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB C 269, blz. 62).


55 – Volgens de notulen van het bijzondere Landbouwcomité nr. 7290/92 van 12 juni 1992, hebben de Commissie en de Raad verklaard dat het Groothertogdom Luxemburg als een uitzonderlijk geval wordt beschouwd in de zin van artikel 2, lid 2, sub a en b. De Raad en de Commissie hebben bevestigd dat het nationale Luxemburgse merk onder artikel 2 van de verordening valt. Zie Pellicer, R., reeds aangehaald, B-84, blz. 16 en 17.


56 – Zoals indertijd het Economisch en Sociaal Comité heeft gedaan in zijn reeds genoemd advies over het voorstel voor een verordening.


57 – Deze laatste mogelijkheid heeft advocaat-generaal Jacobs reeds bepleit in zijn conclusie in de zaak Commissie/Duitsland (arrest van 5 november 2002, „CMA”, C‑325/00, Jurispr. blz. I‑9977), waar hij in punt 40 heeft uiteengezet dat de afbakening „voornamelijk van toepassing is wanneer de betrokken lidstaat bijzonder klein is (bijvoorbeeld Luxemburg) en wellicht ook wanneer om registratie wordt verzocht voor een volledige lidstaat met betrekking tot een bepaald product waarvan de kwaliteit of de reputatie aan die lidstaat kan worden toegerekend”.


58 – De Franse wet van 6 juli 1966 staat zonder beperkingen toe dat de naam van een land wordt gebruikt als oorsprongsbenaming. Ook uit de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1C gehecht aan de overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, welke is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1), kan geen beperking met betrekking tot de oppervlakte worden afgeleid. In artikel 22 van deze overeenkomst worden onder geografische aanduidingen verstaan, aanduidingen „die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een lid, of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong”. In de reeds genoemde overeenkomst van Lissabon van 1958 geldt hetzelfde voor de omschrijving van oorsprongsbenamingen.


59 – Dit blijkt uit het begrip „bepaald gebied”, dat in bijlage VI, punt A, van de reeds aangehaalde verordening nr. 1493/1999 wordt omschreven en beperkt is tot „een wijngebied of een geheel van wijngebieden”. Nog duidelijker wordt in de derde overweging van de considerans van de eveneens aangehaalde verordening nr. 1576/89 gesteld dat „[...] in het gemeenschapsrecht het gebruik van bepaalde geografische benamingen voor de gebieden en in uitzonderingsgevallen de landen waarop deze betrekking hebben dient te worden gereserveerd [...]”, en in artikel 5, lid 3, wordt een concrete uitzondering voor het Groothertogdom Luxemburg bekrachtigd, de aanduiding „marque nationale luxembourgeoise”.


60 – Cortés Martín, J. M., reeds aangehaald, blz. 351. Wat dat betreft, is er terecht op gewezen dat de mogelijkheid om deze band aan te tonen „verkleint [...] naargelang het territorium waarnaar de benaming dient te verwijzen groter is” (punt 8 van de conclusie van advocaat-generaal La Pergola in de zaak „Feta”).


61 – Verordening (EG) nr. 2325/97 van de Commissie van 24 november 1997 tot aanvulling van de bijlage van verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 322, blz. 33).


62 – Verordening (EG) nr. 1778/2001 van de Commissie van 7 september 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 (PB L 240, blz. 6).


63 – Advocaat-generaal Cosmas heeft in punt 45 van zijn conclusie in de zaken Windsurfing Chiemsee (arrest van 4 mei 1999, C‑108/97 en C‑109/97, Jurispr. blz. I‑2779) als natuurlijke factoren, de grondstoffen, de bodem en het klimaat van de streek genoemd, en als menselijke factoren, de concentratie van soortgelijke ondernemingen in dezelfde streek, de specialisering van de vervaardiging van bepaalde waren en de handhaving van bepaalde kwaliteitsniveaus.


64 – In feite zijn een hele reeks mineraalwaters – waar de natuurlijke factoren overwegen – geregistreerd als oorsprongsbenamingen, terwijl bakkerswaren, suikerwerk en gebak als geografische aanduidingen zijn geregistreerd. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat verordening nr. 692/2003 mineraalwater en bronwater heeft onttrokken aan de werkingssfeer van de basisverordening, zodat de desbetreffende benamingen tien jaar na de vaststelling van de verordening niet meer zullen voorkomen in het register (artikel 2).


65 – Fernández Novoa, C., La protección internacional de las denominaciones geográficas de los productos, Tecnos, Madrid 1970, blz. 3.


66 – In het voorstel voor een verordening (PB C 30, blz. 11) worden zij gelijkgesteld met geografische aanduidingen. De omstandigheid dat niet is voorzien in een uitbreiding tot deze laatstgenoemden, wordt door sommige schrijvers als discriminerend beschouwd: Beier, F. K., en Knaak, R., „The Protection of Direct and Indirect Geographical Indications of Source in Germany and The European Community”, International Review of Industrial Property and Copyright Law, nr. 25-1994, blz. 32; Tilmann, W., „EG-Schutz für Geographische Herkünftsangaben”, Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht, 1992, blz. 833, en Jiménez Blanco, P., Las denominaciones de origen en el Derecho del comercio internacional, Eurolex, Madrid, 1996, blz. 52.


67 – Verordening nr. 1493/1999 bepaalt in bijlage VI dat de benamingen „muscadet”, „blanquette”, „vinho verde”, „cava” en „manzanilla” worden erkend als naam van de onderscheiden bepaalde gebieden die door de betrokken lidstaten vóór 1 maart 1986 zijn afgebakend en gereglementeerd. Op dezelfde wijze beschermt de eveneens genoemde verordening nr. 1576/89 de benamingen „pacharán”, „korn”, „kornbrand” en „jägertee”.


68 – Deze uitzondering is in de verordening opgenomen naar aanleiding van een verzoek van het Verenigd Koninkrijk om registratie van „Stilton”-kaas, die oorspronkelijk in de gelijknamige Engelse stad werd geproduceerd, maar waarvan de productie later is overgebracht naar een nabij gelegen plaats, waarbij de benaming is behouden waaronder de kaas traditioneel bekend was.


69 – Arrest van 20 februari 1975, Commissie/Duitsland, „Sekt-Weinbrand” (12/74, Jurispr. blz. 181).


70 – Fernández Novoa, C., reeds aangehaald, blz. 39; zie eveneens Mattera, A., El mercado único, sus reglas y su funcionamiento, Civitas, Madrid, 1991, blz. 447.


71 – Dit is geregeld in verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1).


72 – Een nieuwe versie van deze bepaling is opgenomen in verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad van 14 april 2003 tot aanpassing aan besluit 1999/468/EG van de bepalingen betreffende de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden die zijn vastgelegd in volgens de raadplegingsprocedure (gekwalificeerde meerderheid) goedgekeurde besluiten van de Raad (PB L 122, blz. 1).


73 – De details van deze procedure worden uiteengezet in de Mededeling van de Commissie aan de in de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen geïnteresseerde marktdeelnemers in verband met de vereenvoudigde communautaire registratieprocedure bedoeld in artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 (PB C 273 van 9 oktober 1993, blz. 4). In de literatuur is forse kritiek geleverd op het ontbreken van een bezwaarprocedure voor degenen die worden benadeeld door de registratie; onder andere, Cortés Martín, J. M., reeds aangehaald, blz. 386 en 387. Volgens de dertiende overweging van de considerans van de reeds genoemde verordening nr. 692/2003 heeft dit gebrek – samen met andere redenen – geleid tot de afschaffing van de vereenvoudigde procedure.


74 – Besluit 93/53/EEG tot instelling van een wetenschappelijk comité voor oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en specificiteitscertificering (PB 1993, L 13, blz. 16), gewijzigd bij de besluiten van de Commissie 94/437/EG van 14 juni 1994 (PB L 180, blz. 47) en 97/656/EG van 2 oktober 1997 (PB L 277, blz. 30; hierna: „besluit 93/53”).


75 – Verordening betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 (PB L 148, blz. 1).


76 – Verordeningen (EG) van de Commissie nrs. 1263/96 van 1 juli 1996 (PB L 163, blz. 19); 123/97 van 23 januari 1997 (PB L 22, blz. 19); 1065/97 van 12 juni 1997 (PB L 156, blz. 5); 134/98 van 20 januari 1998 (PB L 15, blz. 6); 644/98 van 20 maart 1998 (PB L 87, blz. 8); 1549/98 van 17 juli 1998 (PB L 202, blz. 25); 83/1999 van 13 januari 1999 (PB L 8, blz. 17); 590/1999 van 18 maart 1999 (PB L 74, blz. 8); 1070/1999 van 25 mei 1999 (PB L 130, blz. 18); 2317/1999 van 29 oktober 1999 (PB L 280, blz. 66); 813/2000 van 17 april 2000 (PB L 100, blz. 5); 2703/2000 van 11 december 2000 (PB L 311, blz. 25); 913/2001 van 10 mei 2001 (PB L 129, blz. 8); 1347/2001 van 28 juni 2001 (PB L 182, blz. 3); 1660/2003 van 19 september 2003 (PB L 234, blz. 10); alsmede 2325/97 en 1778/2001, reeds aangehaald, en, in het onderhavige geval bestreden, 1829/2002.


77 – Arrest van 11 juli 1974 (8/74, Jurispr. blz. 837).


78 – In het reeds aangehaalde arrest van 20 februari 1979, „Cassis de Dijon”, ging het om een Franse vruchtenlikeur met een alcoholpercentage van 15 tot 20 %, die in Frankrijk vrijelijk werd verhandeld en die men in Duitsland, waar een alcoholpercentage van minimaal 25 % is vereist, in de handel wilde brengen.


79 – Arresten van 17 juni 1981, Commissie/Ierland (113/80, Jurispr. blz. 1625, punt 7); 9 juni 1982, Commissie/Italië (95/81, Jurispr. blz. 2187, punten 20 en 21), en 7 mei 1997, Pistre e.a. (C‑321/94 – C‑324/94, Jurispr. blz. I‑2343, punt 52).


80 – Arrest van 19 maart 1991, Commissie/Griekenland (C‑205/89, Jurispr. blz. I‑1361, punt 9).


81 – Bijvoorbeeld, Beier, F. K., „Propiedad industrial y libre circulación de mercancías en el mercado interior y en el comercio con terceros Estados”, Revista General de Derecho, nr. 549, juni 1990, blz. 4521 en voetnoot 31, blz. 4519; eveneens, Bercovitz, A., reeds aangehaald, blz. 520.


82 – Herzien te Stockholm op 14 juli 1967, Recueil des traités des Nations unies, deel 828, nr. 11851, blz. 305.


83 – Arrest van 9 juni 1992 (C‑47/90, Jurispr. blz. I‑3669).


84 – Arrest van 10 november 1992 (C‑3/91, Jurispr. blz. I‑5529).


85 – Arrest van 16 mei 2000 (C‑388/95, Jurispr. blz. I‑3123).


86 – Arrest van 20 mei 2003 (C‑469/00, Jurispr. blz. I‑5053, punt 49).


87 – Arrest van 20 mei 2003 (C‑108/01, Jurispr. blz. I‑5121, punt 64).


88 – Het vereiste dat er ook bij aanduidingen van herkomst sprake moet zijn van een dubbele band, is in de literatuur fors bekritiseerd. Zie onder andere, Beier, F.‑K., „La nécessité de protéger les indications de provenance et les appellations d’origine dans le Marché commun. En marge de l’arrêt Sekt/Weinbrand de la Cour de justice des Communautés européennes du 20 février 1975”, Propriété intellectuelle, OMPI/BIRPI, 1977, blz. 160.


89 – De arresten van 23 mei 1978, Hoffman-La Roche (102/77, Jurispr. blz. 1139, punt 7); 11 juli 1996, Eurim-Pharm (C‑71/94 – C‑73/94, Jurispr. blz. I‑3603, punt 31), – beide met betrekking tot merken –; het arrest Exportur, reeds aangehaald (punt 28), en het arrest van 13 december 1994, SMW Winzersekt (C‑306/93, Jurispr. blz. I‑5555, punt 25), verwijzen bijvoorbeeld uitdrukkelijk naar de waardering (van de reputatie of het aanzien).


90 – Arrest van 14 september 1982 (144/81, Jurispr. blz. 2853).


91 – Arrest van 7 november 2000 (C‑312/98, Jurispr. blz. I‑9187), in antwoord op een prejudiciële vraag die is gesteld in een geding betreffende de etikettering van flessen van een biersoort.


92 – Arrest van 14 december 2000 (C‑99/99, Jurispr. blz. I‑11535).


93 – Verordening (EG) nr. 2815/98 van de Commissie van 22 december 1998 (PB L 349, blz. 56).


94 – Arrest van 18 november 2003 (C‑216/01, Jurispr. blz. I‑13617).


95 – Arrest van 4 maart 1999 (C‑87/97, Jurispr. blz. I‑1301). In deze zaak stonden de benamingen „Cambozola”, een uit een andere lidstaat, waar hij rechtmatig wordt geproduceerd, in Italië ingevoerde kaas, en „Gorgonzola”, een Italiaanse kaas, waarvan de oorsprongsbenaming is geregistreerd in het gemeenschapsregister, tegenover elkaar. Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel het uiterlijk van beide levensmiddelen enige gelijkenis vertoont, het gewettigd lijkt om ervan uit te gaan dat een beschermde benaming als voorstelling voor de geest komt, wanneer de benaming hetzelfde aantal lettergrepen bevat en de laatste twee lettergrepen van de benaming gelijk zijn, waardoor deze beide uitdrukkingen fonetisch en optisch een duidelijke gelijkenis vertonen.


96 – In deze arresten is eveneens de vraag besproken of de oorsprongsbenamingen aan derden kunnen worden tegengeworpen, nu de voorwaarden waaraan zij moeten voldoen niet zijn bekendgemaakt.


97 – Arrest van 9 juni 1998 (C‑129/97 en C‑130/97, Jurispr. blz. I‑3315). In deze zaak heeft de Franse regering, na de benaming „Époisses de Bourgogne” te hebben geregistreerd volgens de vereenvoudigde procedure, om wijziging daarvan verzocht, teneinde enkel de benaming „Époisses” te beschermen.


98 – Arrest van 25 juni 2002 (C‑66/00, Jurispr. blz. I‑5917).


99 – Krachtens verordening nr. 590/1999.


100 – Arrest van 6 december 2001 (C‑269/99, Jurispr. blz. I‑9517).


101 – Advocaat-generaal Alber heeft zich in zijn conclusies in deze twee zaken in dezelfde zin uitgesproken (respectievelijk in de punten 92 en 97).


102 – Zie, wat de feiten betreft, de punten 22‑47 van het „Feta” arrest, waarop ik aanstonds zal ingaan.


103 – FEK B 8.


104 – De algemene samenvatting van de vragenlijst is als bijlage 1 bij de memorie van antwoord van de Commissie bijgevoegd. Het oriënterende karakter ervan blijkt uit verordening nr. 1829/2002 zelf, die in de zeventiende overweging van de considerans vermeldt dat „de afwezigheid van een specifiek regelgevend kader in bijna alle lidstaten en de zeer algemene definitie van de term „feta” in de gecombineerde nomenclatuur, tot ruwe schattingen leiden en bij kruiselingse verificatie statistisch zeer uiteenlopende gegevens opleveren. Overigens blijkt het in vele lidstaten moeilijk een onderscheid te maken tussen productie en wederuitvoer, hetgeen in die gevallen voor statistische fouten zorgt.”


105 –      Ook in Nederland bestond tussen 1981 en 1998 een dergelijke regeling. In Oostenrijk is het begrip op grond van een op 20 juni 1972 met Griekenland gesloten verdrag voorbehouden aan Griekse producten. Het verdrag werd gesloten met toepassing van de op 5 juni 1970 tussen de beide landen gesloten overeenkomst betreffende de bescherming van aanduidingen van herkomst en de benamingen van landbouwproducten, ambachtelijke en industriële producten (BGBl 378/1972 en 379/1972; Österreichisches Patentblatt nr. 11/1972 van 15 november 1972).


106 – De productie bedroeg in deze lidstaat volgens de gegevens die zijn vertegenwoordiger ter terechtzitting heeft verschaft, 10 325 ton in 2003 en 11 200 ton in 2004.


107 –      In de negentiende overweging van de considerans van verordening nr. 1829/2002 wordt geconstateerd „dat een globale berekening op basis van het verschil tussen de som van de hoeveelheden geproduceerde en ingevoerde ,feta’-kaas enerzijds en de uitgevoerde hoeveelheden anderzijds, niet altijd adequaat is, en zelfs tot absurde resultaten leidt, aangezien geen rekening kan worden gehouden met de bestaande voorraden, de wederuitgevoerde hoeveelheden of met andere elementen, zodat sommige lidstaten in bepaalde gevallen in theorie zelfs op een negatieve consumptie uitkomen.”


108 –      Ter terechtzitting is bevestigd dat etiketten met dergelijke informatie worden gebruikt door de Duitse en de Deense producenten. Dit blijkt eveneens uit de bijlagen die de Commissie bij haar memorie van antwoord heeft bijgevoegd.


109 – De tekst van dit advies is als bijlage 3 bij de memorie van antwoord van de Commissie bijgevoegd. De beoordelingen zijn weergegeven in de dertigste tot en met de tweeëndertigste overweging van de considerans van verordening nr. 1829/2002.


110 – Desalniettemin wordt in de literatuur de opvatting verdedigd dat men enkel door middel van een compromis tot een oplossing van het geschil kan komen. Fluir, A., „Feta als geschützte Ursprungsbezeichnung – eine Leidensgeschichte”, European Law Reporter, 2002, nr. 11, blz. 437.


111 – Ministerieel besluit nr. 15294/1987 van de ministers van Landbouw en Financiën (FEK B 347).


112 – FEK B 892.


113 – FEK B 663.


114 – FEK B 667.


115 – Ook bij het Gerecht van eerste aanleg zijn meerdere soortgelijke beroepen ingesteld tegen de genoemde verordening, onder andere door Alpenhain-Camembert-Werk e.a. (T‑370/02), de Confédération générale des producteurs de lait de brebis et des industriels de Roquefort (T‑381/02) en Arla Foods e.a. (T‑397/02). Bij beschikking van 6 juli 2004 (nog niet in de Jurisprudentie gepubliceerd) heeft het Gerecht in de eerstgenoemde zaak de door de Commissie opgeworpen exceptie aanvaard en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het van mening was dat de bestreden rechtshandeling verzoeksters niet individueel raakt, omdat het Duitse ondernemingen betreft welke kaas produceren die als „feta” wordt verhandeld. De andere twee zaken zijn nog aanhangig.


116 – Reglement voor de procesvoering van het Hof van 19 juni 1991 (PB L 176, blz. 7), meerdere malen gewijzigd (laatste gecodificeerde versie van 14 augustus 2003, PB C 193, blz. 1).


117 – Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).


118 – Krachtens artikel 3 van het bij besluit 1999/468/EG van de Raad vastgestelde standaardreglement van orde (PB 2001, C 38, blz. 3), worden de agenda, de ontwerp-maatregelen en alle verdere werkdocumenten in de regel uiterlijk 14 kalenderdagen vóór de vergaderdatum toegezonden. Er dient eveneens rekening te worden gehouden met besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184, blz. 23), en verordening nr. 806/2003.


119 – Ik heb een overeenkomstige argumentatie aangevoerd in mijn conclusie in de zaak Aalborg Portland e.a./Commissie (arrest van 7 januari 2004, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, Jurispr. blz. I‑123), waar ik heb uiteengezet dat de eindbeschikking in een procedure slechts nietig kan worden verklaard „wanneer wordt vastgesteld dat het resultaat anders en gunstiger voor de betrokkene had kunnen uitvallen als de procedureregels zorgvuldig in acht waren genomen, of ook wanneer wordt vastgesteld dat juist vanwege die vormfout niet uit te maken is of de beschikking anders zou zijn uitgevallen”, en daaraan heb toegevoegd dat „vormfouten [...] geen eigen leven [leiden], dat los staat van het geschil ten gronde. Wanneer een na een formeel gebrekkige procedure gegeven beschikking nietig wordt verklaard omdat zij wegens gebreken in de voor de vaststelling ervan gevolgde weg materieel onjuist is, is de materiële onjuistheid van de beslissing en niet een vormfout bepalend voor de nietigverklaring. Vormfouten krijgen slechts een zelfstandig karakter wanneer op grond van deze fouten de gegeven beslissing niet kan worden beoordeeld.”


120 – Volgens de beknopte notulen van de vergadering werd geen overeenstemming bereikt, zodat het voorstel 47 stemmen voor, 23 tegen en 17 onthoudingen kreeg. Dit document en de overige dossiers van het comité voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen voor landbouwproducten en levensmiddelen kunnen op de website www.europa.eu.int/comm/agriculture/minco/regco worden ingezien.


121 – Arrest van 10 februari 1998 (C‑263/95, Jurispr. blz. I‑441).


122 – Arrest van 11 november 2004 (C‑249/02, Jurispr. blz. I‑10717).


123 – Arrest van 23 februari 1988, Verenigd Koninkrijk/Raad (131/86, Jurispr. blz. 905, punt 37).


124 – Arrest van 20 maart 1959, Nold/Hoge Autoriteit (18/57, Jurispr. blz. 95), en daaropvolgende rechtspraak.


125 – Arresten van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie (C‑350/88, Jurispr. blz. I‑395), en 15 april 1997, Irish Farmers Association e.a. (C‑22/94, Jurispr. blz. I‑1809).


126 – Het Deense verzoekschrift hanteert dezelfde volgorde, terwijl het Duitse verzoekschrift eerst het traditionele karakter van de benaming onderzoekt en vervolgens haar karakter als soortnaam bevestigt.


127 – Het voorbeeld is afkomstig uit het woordenboek van de Spaanse Koninklijke Academie, 22e editie.


128 – Het Hof heeft echter, zoals ik in punt 28 van mijn reeds genoemde conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri heb uiteengezet, de volgende namen als soortnaam beschouwd: „azijn” (arrest van 9 december 1981, Commissie/Italië, 193/80, Jurispr. blz. 3019); „jenever” (arrest van 26 november 1985, Miro, 182/84, Jurispr. blz. 3731); „bier” (arrest van 12 maart 1987, Commissie/Duitsland, „zuiverheidswet voor het bier”, 178/84, Jurispr. blz. 1227); „deegwaren” (arresten van 14 juli 1988, 3 Glocken en Kritzinger, 407/85, Jurispr. blz. 4233, en Zoni, 90/86, Jurispr. blz. 4285); „yoghurt” (arrest van 14 juli 1988, Smanor, 298/87, Jurispr. blz. 4489); „Edam” (arrest van 22 september 1988, Deserbais, 286/86, Jurispr. blz. 4907); „kazen” (arresten van 11 oktober 1990, Commissie/Italië, C‑210/89, Jurispr. blz. I‑3697, en Nespoli en Crippa, C‑196/89, Jurispr. blz. I‑3647); „vleeswaren” (arrest van 13 november 1990, Bonfait, C‑269/89, Jurispr. blz. I‑4169), en „brood” (arresten van 19 februari 1981, Kelderman, 130/80, Jurispr. blz. 527; 14 juli 1994, Van der Veldt, C‑17/93, Jurispr. blz. I‑3537, en 13 maart 1997, Morellato, C‑358/95, Jurispr. blz. I‑1431).


129 – Conclusie van advocaat-generaal Saggio in de zaak Guimont (arrest van 5 december 2000, C‑448/98, Jurispr. blz. I‑10663, punt 11).


130 – Anders dan op het gebied van de merken, omschrijft de basisverordening niet de redenen van de veralgemening, hetgeen tot enige kritiek heeft geleid. Zie Lobato García-Miján, L., „La protección de las Denominaciones de origen: estudio del reglamento (CEE) 2081/92”, in Estudios de Derecho Mercantil en homenaje al profesor Manuel Brosseta Pont, deel II, Tirant lo Blanch, Valencia, 1995, blz. 1985 e.v. Met betrekking tot het veralgemeningsproces, zie Fernández Novoa, C., reeds aangehaald, blz. 42.


131 – Wat bijvoorbeeld de Engelse rechtspraak betreft, heeft de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, Verenigd Koninkrijk, bij arrest van 31 juli 1967, in de zaak „Wine Products Ltd. & others vs. Mackenzie & Co. Ltd & others”, aan de Australische en Zuid-Afrikaanse ondernemingen toegestaan om op de Engelse markt de naam „Jerez” („Sherry”) te gebruiken, dat een Spaanse plaats aanduidt, op voorwaarde dat zij daaraan het adjectief „Australische” of „Zuid-Afrikaanse” zouden toevoegen („Australian Sherry” of „South African Sherry”), omdat de High Court van mening was dat het niet terecht zou zijn om de producenten uit Jerez toe te staan zich te verzetten tegen deze benaming, aangezien zij op de hoogte waren van een dergelijk gebruik (zie de conclusie van advocaat-generaal Wagner in de zaak Sekt-Weinbrand). Wat de Franse rechtspraak betreft, is het arrest van de cour d’appel de Montpellier van 25 augustus 1984 inzake de benamingen „Jijona” en „Alicante” aanleiding geweest voor talrijke commentaren, waarin dit arrest is onderzocht aan de hand van de overwegingen van het Hof in het arrest Exportur, dat juist is gewezen naar aanleiding van een verzoek om een prejudiciële beslissing in die zaak.


132 – Ik nuanceer hier de uiteenzetting van advocaat-generaal Léger in punt 40 van zijn conclusie in de zaak Bigi: „Aangezien de beoordeling of een benaming al dan niet een soortnaam is volgens de verordening tot de bevoegdheid van de Commissie behoort, ben ik van mening dat het Hof in dezen niet de taak van de Commissie mag overnemen. De rol van het Hof bestaat enkel in een toetsing van de wettigheid van de besluiten van de Commissie (of van de Raad) op dit gebied, overeenkomstig artikel 230 EG.” Aangezien met betrekking tot het tweede gedeelte van dit punt geen discussie mogelijk is, ga ik ervan uit dat wanneer de rechtshandeling nietig wordt verklaard omdat het Hof op grond van een juridisch onderzoek heeft vastgesteld dat een benaming een soortnaam is, het Hof niet de taak van de andere instelling overneemt en ze evenmin haar bevoegdheden ontneemt.


133 – Aldus, letterlijk, advocaat-generaal Léger in punt 50 van zijn conclusie in de zaak Bigi.


134 – Deze dualiteit vormt een eclectische oplossing met het oog op de verschillen in de mate van bescherming in de verschillende lidstaten.


135 – De punten 22‑28 van het arrest „Feta” beschrijven de door de Commissie gevolgde procedure voor de uitwerking van een voorstel voor een indicatieve, niet-exhaustieve lijst van benamingen die als soortnaam worden beschouwd en uit dien hoofde niet kunnen worden geregistreerd op grond van de basisverordening.


136 – López Escudero, M., „Parmigiano, feta, époisses y otros manjares en Luxemburgo: las denominaciones geográficas ante el TJCE”, Une Communauté de droit: Festschrift für Gil Carlos Rodríguez Iglesias, BMW-Berliner Wissenschaftsverlag, 2003, blz. 409 e.v., levert scherpe kritiek op het feit dat voor de vaststelling dat de benaming van een product geen soortnaam is, een exclusieve band met een gebied wordt vereist.


137 – Bijvoorbeeld, Fernández Novoa, C., reeds aangehaald, blz. 46; in de Duitse rechtsleer, Bussman, K., „Herkunftsangabe oder Gattungsbezeichnung”, Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht, 1995, blz. 281 e.v.


138 – De procedure die leidt tot de opname in de bijlage bij verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie van 17 december 1996 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in verordening (EEG) nr. 2081/92 (PB L 327, blz. 11), herhaaldelijk gewijzigd.


139 – Aldus eveneens, Cortés Martín, J. M., reeds aangehaald, blz. 381.


140 – Ontleend aan Cortés Martín, J. M., reeds aangehaald, voetnoot 1206, blz. 335.


141 – Fernández Novoa, C., reeds aangehaald, blz. 43.


142 – Rochard, D., „‚Rillettes du Mans’, ‚Rillettes de la Sarthe’: dénominations génériques ou IGP? C’est le juge qui va déguster!”, Revue de Droit Rural, nr. 251, 1997, blz. 175.


143 – Rochard, D., reeds aangehaald, noemt concreet het op 1 juni 1951 ondertekende verdrag van Stresa, dat de ondertekenaars machtigt de in bijlage II opgenomen benamingen te gebruiken, voorzover zij zich aan de productievoorschriften houden en het land van productie noemen; daarentegen kunnen de in bijlage I genoemde benamingen enkel door de producenten uit het overeenkomstige geografische gebied worden gebruikt. Er moet op gewezen worden dat Denemarken dit verdrag, dat niet toepasselijk is op „feta”, heeft ondertekend, maar later heeft opgezegd. Griekenland heeft het niet ondertekend.


144 – Zie punt 19 van de conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri, reeds aangehaald.


145 – Zie voor dit internationale aspect bijvoorbeeld de op 25 juni 2001 te Luxemburg ondertekende Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (PB 2004, L 304, blz. 39), met name artikel 37, bijlage VI en de gemeenschappelijke verklaring over beide; de op 8 december 1997 te Brussel gesloten overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse Staten, anderzijds (PB 2000, L 276, blz. 45), met name artikel 12; of de op 8 maart 1993 te Brussel ondertekende interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, enerzijds, en de Republiek Bulgarije, anderzijds (PB 1993, L 323, blz. 2).


146 –      Homerus: Odyssee, deel IX, regels 244-247. [Nederlandse vertaling ontleend aan Frans van Oldenburg Ermke, Homeros, Ten Hagen NV, Den Haag, blz. 556.]


147 –      Ibidem, deel IX, „de wilde, aan geen wet gehoorzame Cyclopen” (regel 107); „Wetten kennen ze er niet noch het raadsbesluit van de oudsten” (regels 112 en 113); „eenieder ringeloort vrouw en kinderen naar eigen willekeur zonder zich van de anderen iets aan te trekken” (regels 114 en 115); de Cycloop is „een man, bovenmenselijk sterk, wreed onredelijk, en door geen wetten in toom gehouden” (regels 214 en 215). [Vertaling Frans van Oldenburg Ermke, o.c., blz. 552/553 en 555/556.]


148 –      Ibidem, deel XX, regel 69. [Vertaling Frans van Oldenburg Ermke, o.c., blz. 716.]


149 –      Homerus: Ilias, deel XI, regel 539; de dichter vertelt ons hoe de schoongelokte Hecamede haar koperen rasp nam en geitenkaas in wijn raspte en daarvan voor Patroclos en Nestor een mengsel maakte.


150 – Zie O’ Connor, B., en Kirieeva, I., „What’s in a name?: The Feta cheese saga”, International trade law and regulation, deel 9, 2003, blz. 117 e.v.


151 – Dit standpunt volgt artikel 6 van de genoemde overeenkomst van Lissabon, in plaats van artikel 24, lid 6, van de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, dat zich in de eerste plaats richt op de situatie van de benaming in de verbruiksgebieden.


152 – Artikel 3 van de basisverordening stelt uitdrukkelijk dat „[o]m vast te stellen of een naam al dan niet een soortnaam is geworden, wordt rekening gehouden met alle factoren, in het bijzonder: – de bestaande situatie in de lidstaat waar de naam zijn oorsprong heeft en in het traditionele verbruiksgebied; – de situatie in andere lidstaten; – de relevante nationale of communautaire wetgeving.”


153 – Hoewel het Koninkrijk Denemarken het advies bestrijdt, voert het geen zwaarwegend tegenargument aan.


154 – Het Hof heeft, na het passeren van aanvankelijke voorbehouden, in het arrest Windsurfing Chiemsee, reeds aangehaald, punt 53, en het arrest van 16 juli 1998, Gut Springenheide en Tusky (C‑210/96, Jurispr. blz. I‑4657, punt 37), het nut van opinieonderzoeken erkend. Hoewel het Hof naar deze methode verwijst in zaken op het gebied van het merkenrecht, en zijn overwegingen zijn gericht aan de nationale rechter, kan dit standpunt worden toegepast op het gebied van de oorsprongsbenamingen en het optreden van de instellingen van de Gemeenschap.


155 – Juist op het gebied van het octrooirecht zet het Hof in het arrest van 5 december 1996, Merck en Beecham (C‑267/95 en C‑268/95, Jurispr. blz. I‑6285), uiteen dat op dit gebied „het specifieke voorwerp er met name in [bestaat], de octrooihouder ter beloning van de creatieve inspanning van de uitvinder het uitsluitend recht te verschaffen om een uitvinding hetzij rechtstreeks, hetzij door licentieverlening aan derden, te gebruiken voor de vervaardiging en het als eerste in het verkeer brengen van producten van nijverheid, alsmede het recht zich tegen inbreuken te verzetten” (punt 30).


156 – De Griekse bepalingen en het bij het verzoek om inschrijving in het communautaire register gevoegde productdossier staan de productie toe in Macedonië, Thracië, Epirus, Thessalië, Centraal-Griekenland, de Peloponnesus – bijna geheel continentaal Griekenland – en in de „nomos” (departement) Lesbos.


157 –      Wij mogen de ontwikkeling van de Europese Unie niet uit het oog verliezen, met haar opeenvolgende uitbreidingen, waarvan sommige met staten van geringe omvang. Deze uitbreidingen zullen doorgaan, en de bescherming die is verleend aan een of ander product in een gebied van de huidige Gemeenschap, zal wellicht worden uitgebreid tot andere nieuwe lidstaten.


158 –      Advocaat-generaal La Pergola heeft deze gedachte bevestigd in zijn conclusie in de zaak „Feta” (punt 8).


159 – In punt 75 van mijn reeds herhaaldelijk aangehaalde conclusie in de zaak Canadane Cheese Trading en Kouri heb ik daarop gewezen en benadrukt dat de tegengestelde opvatting „de bescherming van talloze herkomstbenamingen zou verhinderen, aangezien moderne productiemethoden het mogelijk maken om praktisch zonder enige restrictie een product waar dan ook te fabriceren.”


160 – Dit houdt in dat niet eens het gehele eiland wordt omvat.


161 – I. Calvino: Palomar, uitgave Giulio Einaudi, Turijn, 1983, blz. 85. Vrije vertaling.