Language of document : ECLI:EU:T:2010:366

Zaak T‑359/04

British Aggregates Association e.a.

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun – Milieuheffing op aggregaten in Verenigd Koninkrijk – Vrijstelling voor Noord-Ierland – Beschikking van Commissie om geen bezwaar te maken – Ernstige moeilijkheden – Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van milieu”

Samenvatting van het arrest

1.      Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Inleidende fase en contradictoire fase – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Moeilijkheden bij beoordeling – Verplichting van Commissie om contradictoire procedure in te leiden – Begrip – Ernstige moeilijkheden – Objectief karakter

(Art. 88, leden 2 en 3, EG)

2.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

3.      Procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding – Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 48, lid 2, eerste alinea)

4.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Beoordelingsbevoegdheid – Eerbiediging van coherentie tussen artikelen 87 EG en 88 EG en andere verdragsbepalingen die onvervalste mededinging op gemeenschappelijke markt moeten waarborgen

(Art. 87 EG en 88 EG)

5.      Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Inleidende fase en contradictoire fase – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Moeilijkheden bij beoordeling – Verplichting van Commissie om contradictoire procedure in te leiden – Vrijstellingsregeling die eventuele fiscale discriminatie tussen binnenlandse en ingevoerde producten impliceert – Ontoereikendheid en onvolledigheid van onderzoek – Aanwijzing voor bestaan van ernstige moeilijkheden

(Art. 23 EG, 25 EG, 88, leden 2 en 3, EG en 90 EG)

1.      De formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG is volstrekt noodzakelijk wanneer de Commissie op ernstige problemen stuit bij de beoordeling van de vraag of een steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. In geval van een positieve beslissing over de steunmaatregel mag de Commissie zich immers slechts tot de in artikel 88, lid 3, EG bedoelde inleidende fase van het onderzoek beperken, indien zij na een eerste onderzoek tot de overtuiging kan komen dat die maatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Heeft de Commissie met dat eerste onderzoek echter niet alle problemen weten op te lossen die zich bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt voordoen, dan is zij verplicht alle nodige adviezen in te winnen en hiertoe de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden.

Het begrip ernstige moeilijkheden is een objectief begrip. Of dergelijke moeilijkheden zich hebben voorgedaan, moet zowel aan de hand van de omstandigheden waarin de bestreden handeling is vastgesteld, als aan de hand van de inhoud ervan objectief worden beoordeeld, waarbij de motivering van de beschikking moet worden gerelateerd aan de gegevens waarover de Commissie beschikte toen zij zich uitsprak over de verenigbaarheid van de litigieuze steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt. Daaruit volgt dat de wettigheidstoetsing door het Gerecht inzake het bestaan van ernstige moeilijkheden naar haar aard verder gaat dan het vaststellen van een kennelijke beoordelingsfout.

Overigens zou, indien dergelijke moeilijkheden bestaan, een beschikking van de Commissie om geen bezwaar te maken alleen al op die grond nietig kunnen worden verklaard op grond dat het door het Verdrag voorgeschreven grondige, contradictoire onderzoek achterwege is gebleven, zelfs indien niet was aangetoond dat de inhoudelijke beoordeling door de Commissie rechtens of feitelijk onjuist was.

(cf. punten 55‑56, 58)

2.      Ingevolge artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil aangeven en een summiere aanduiding van de aangevoerde middelen bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen over het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk, dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit het verzoekschrift zelf blijken.

(cf. punt 81)

3.      Het is verboden in de loop van de procedure een nieuw middel aan te voeren, tenzij dat middel steunt op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken, zoals artikel 48, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voorziet. Een middel daarentegen waarmee een reeds eerder in het inleidend verzoekschrift aangevoerd middel rechtstreeks of indirect nader wordt uitgewerkt en dat daarmee nauw verband houdt, is ontvankelijk.

(cf. punt 87)

4.      De procedure van de artikelen 87 EG en 88 EG laat de Commissie weliswaar een beoordelingsmarge om te beoordelen of een stelsel van staatssteun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, maar volgens de algemene opzet van het Verdrag mag die procedure nooit tot een resultaat leiden dat in strijd zou zijn met de specifieke bepalingen van het Verdrag. Deze op de Commissie rustende verplichting, de coherentie tussen de artikelen 87 EG en 88 EG en andere bepalingen van het Verdrag te eerbiedigen, dringt zich zeer in het bijzonder op ingeval die andere verdragsbepalingen eveneens ertoe strekken, een onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt te waarborgen. Wanneer de Commissie een beschikking geeft over de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt, mag zij immers niet voorbijgaan aan het risico, dat particuliere marktdeelnemers de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt ongunstig beïnvloeden.

Staatssteun die, wegens sommige van de modaliteiten ervan, andere bepalingen van het Verdrag schendt, kan door de Commissie dus niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard. Bovendien moet de Commissie bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt ook rekening houden met de marktsituatie, de fiscale aspecten daaronder begrepen. Onder het systeem van het Verdrag kan een steunmaatregel door een lidstaat dus niet worden ingevoerd of toegestaan in de vorm van fiscale discriminatie jegens producten van oorsprong uit andere lidstaten.

(cf. punten 91‑92)

5.      Wanneer bij het eerste onderzoek van een steunmaatregel in het kader van de inleidende fase van het onderzoek bedoeld in artikel 88, lid 3, EG niet alle moeilijkheden in verband met de beoordeling van de verenigbaarheid van die steun met de gemeenschappelijke markt kunnen worden overwonnen, dient de Commissie alle nodige adviezen in te winnen en hiertoe de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden. Een door de Commissie tijdens de vooronderzoeksprocedure verricht ontoereikend of onvolledig onderzoek is een aanwijzing dat er ernstige moeilijkheden zijn.

In het geval van een vrijstellingsregeling voor een milieuheffing die als zodanig staatssteun vormt, werpt de hetzij met de artikelen 23 EG en 25 EG hetzij met artikel 90 EG strijdige fiscale discriminatie tussen binnenlandse en uit een andere lidstaat ingevoerde producten die daardoor kan ontstaan dus een vraag op betreffende de coherentie tussen voormelde artikelen en de artikelen 87 EG en 88 EG. Wanneer de Commissie die vraag niet onderzoekt in haar beschikking om geen bezwaar te maken aan het einde van de inleidende onderzoeksprocedure, vormt zulks een aanwijzing voor het bestaan van ernstige moeilijkheden, zodat de procedure van artikel 88, lid 2, EG moet worden ingeleid.

(cf. punten 55, 57, 90, 94‑98, 102)