ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer - uitgebreid)
11 maart 1999 (1)
EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen,
besluiten van ondernemingsverenigingen en onderling samenhangende
gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor
informatieuitwisseling
In zaak T-137/94,
ARBED SA, vennootschap naar Luxemburgs recht, gevestigd te Luxemburg,
vertegenwoordigd door A. Vandencasteele, advocaat te Brussel, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg bij P. Ehmann, Avenue de la Liberté 19,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door
J. Currall, lid van haar juridische dienst, en G. de Bergues, bij de Commissie
gedetacheerd nationaal ambtenaar, later door J.-L. Dewost, directeur-generaal van
de juridische dienst, J. Currall en G. Charrier, bij de Commissie gedetacheerd
nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door J.-Y. Art, advocaat te
Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid
van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende primair een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS
van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van
artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling
samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),
samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, waarnemend voor de president, A. Potocki
en J. Pirrung, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23, 24, 25, 26 en 27 maart
1998,
het navolgende
De feiten
A - Inleiding
- 1.
- Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS
van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van
artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling
samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1,
hierna: beschikking). De Commissie heeft daarbij vastgesteld, dat zeventien
Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen hadden
deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling
samenhangende gedragingen ter vaststelling van prijzen, verdeling van markten en
uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de
Gemeenschap. Ter zake van deze inbreuken op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag,
die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 hadden plaatsgevonden, heeft zij aan
veertien ondernemingen uit de betrokken sector geldboeten opgelegd.
- 2.
- Volgens de beschikking [punt 12, sub a)] zijn alle aandelen van TradeARBED SA
(hierna: TradeARBED) direct of indirect in handen van ARBED SA (hierna:
ARBED). TradeARBED verkoopt de staalproducten van ARBED. In 1990
bedroeg de geconsolideerde omzet van ARBED 208,760 miljard LFR; de verkoop
van balken in de Gemeenschap maakte hiervan 8,541 miljard LFR, ofwel
201 miljoen ECU uit.
(...)
D - De beschikking
- 47.
- De beschikking is verzoekster ter kennis gekomen op 3 maart 1994 en ging
vergezeld van een brief van de heer Van Miert, gedateerd 28 februari 1994 (hierna:
Brief). Het dispositief van de beschikking luidt als volgt:
Artikel 1
De volgende ondernemingen hebben in de in deze beschikking beschreven mate
deelgenomen aan de bij hun naam vermelde concurrentiebeperkende praktijken,
welke de normale werking van de mededinging op de gemeenschappelijke markt
hebben belet, beperkt en vervalst. Waar geldboeten worden opgelegd, wordt de
duur van de inbreuk in maanden aangegeven, behalve in het geval van de
harmonisatie van toeslagen, waar deelneming aan de inbreuk met x wordt
aangegeven.
[...]
TradeARBED
a) Uitwisseling van vertrouwelijke informatie via het Poutrelles Committee
en de Walzstahl-Vereinigung
(30)
b) Vaststelling van prijzen in het Poutrelles Committee
(30)
c) Vaststelling van prijzen op de Duitse markt
(3)
d) Vaststelling van prijzen op de Italiaanse markt
(6)
e) Vaststelling van prijzen op de Deense markt
(30)
f) Verdeling van de markt, Traverso-systeem
(3 + 3)
g) Verdeling van de markt, Frankrijk
(3)
h) Verdeling van de markt, Duitsland
(6)
i) Verdeling van de markt, Italië
(3)
j) Harmonisatie van toeslagen
(x)
k) Vaststelling van prijzen op de Franse markt
[...]
Artikel 4
Voor de in artikel 1 beschreven inbreuken die na 30 juni 1988 (na 31 december
1989(3) in het geval van Aristrain en Ensidesa) zijn geschied, worden de volgende
geldboeten opgelegd:
[...]
ARBED SA
11 200 000 ECU
[...]
Artikel 6
Deze beschikking is gericht tot:
[...]
- ARBED SA
[...]
De primaire vordering tot nietigverklaring van de beschikking
[...]
A - Schending van de procedurele rechten van verzoekster
Summiere samenvatting van het betoog van partijen
- 73.
- Verzoekster stelt, dat zij wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete voor de
in artikel 1 [van de beschikking] beschreven inbreuken die zij na 30 juni 1988
zou hebben gepleegd, hoewel zij volgens hetzelfde artikel aan geen van deze
inbreuken heeft deelgenomen, die waren gepleegd door haar dochtermaatschappij
TradeARBED. Het gaat er hierbij niet om, wanneer het gedrag van een
dochtermaatschappij aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, maar
wel, of de Commissie een beschikking tot de moeder kan richten waarbij haar een
geldboete wordt opgelegd, berekend naar haar omzet, zonder haar ooit in een
administratieve procedure of zelfs maar in de beschikking de gelaakte gedragingen
te hebben toegerekend.
- 74.
- In casu heeft verweerster de gedragingen van dochtermaatschappij TradeARBED
tussen 1988 en 1990 nooit aan verzoekster toegerekend, en uit de gehele
beschikking blijkt, dat alleen TradeARBED door de Commissie is beschuldigd. De
mededeling van de punten van bezwaar is enkel verzonden aan TradeARBED en
nergens blijkt uit, dat de Commissie ook ARBED wilde vervolgen. Verder blijkt uit
de inhoud van de mededeling, dat de bezwaren slechts betrekking hadden opTradeARBED. Alleen zij en niet verzoekster heeft geantwoord op de bezwaren,
zonder dat dit enig protest van de Commissie uitlokte. ARBED was evenmin
aanwezig bij de hoorzitting op 11, 12, 13 en 14 januari 1993 voor de
ondernemingen die de mededeling van de punten van bezwaar hadden ontvangen.
Het feit dat TradeARBED daarbij werd bijgestaan door twee juristen van ARBED,
toont enkel aan, dat de juridische dienst van de groep een organisch geheel met de
moedermaatschappij vormt en zijn diensten verstrekt aan alle
groepsmaatschappijen, zoals gebruikelijk bij tal van grote industriële groepen.
Verzoekster zelf heeft nooit een raadsman met de verdediging van haar belangen
belast. Ten slotte wordt in de beschikking zelf geen enkele inbreuk op artikel 65,
lid 1, van het Verdrag tegen verzoekster aangevoerd.
- 75.
- Zelfs wanneer het gedrag van TradeARBED aan verzoekster kan worden
toegerekend en de haar opgelegde geldboete rechtvaardigt, quod non, dan nog
heeft de Commissie haar een sanctie opgelegd, zonder haar ooit de kans te hebben
gegeven haar rechten van de verdediging behoorlijk uit te oefenen. Hierdoor is de
Commissie tekortgeschoten in haar verplichting om de belanghebbenden te horen
alvorens een beschikking te geven waardoor hun rechten ernstig kunnen worden
aangetast (zie arresten van het Hof van 23 oktober 1974, Transocean Marine Paint
Association/Commissie, 17/74, Jurispr. blz. 1063, 1080, en van 13 februari 1979,
Hoffmann-La Roche/Commissie, 85/76, Jurispr. blz. 461, 511, en arrest van het
Gerecht van 18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-10/92, T-11/92,
T-12/92 en T-15/92, Jurispr. blz. II-2667).
- 76.
- Verzoekster verwijst in het bijzonder naar het arrest van het Gerecht van
23 februari 1994, CB en Europay/Commissie (T-39/92 en T-40/92, Jurispr.
blz. II-49), waarin dit heeft geoordeeld, dat de Commissie in plaats van de punten
van bezwaar rechtstreeks mee te delen aan een van de partijen bij een
overeenkomst, niet een ter informatie bedoeld afschrift van de tot een andere partij
gerichte punten van bezwaar mag toezenden. Uit die rechtspraak kan a fortioriworden afgeleid, dat de bestreden beschikking in casu nietig is, aangezien de
punten van bezwaar niet alleen nimmer formeel zijn meegedeeld aan verzoekster,
maar evenmin in enige andere vorm haar ter kennis zijn gebracht.
- 77.
- In repliek stelt verzoekster verder, dat het door verweerster aangehaalde arrest van
het Hof van 18 oktober 1989, Orkem/Commissie (374/87, Jurispr. blz. 3283) niet
tegen deze rechtspraak kan worden ingeroepen. Haar inziens kan de eventuele
schending van de rechten van de verdediging tijdens het vooronderzoek van de
Commissie op grond van artikel 11 van verordening nr. 17 van de Raad van
6 februari 1962 - Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86
van het EG-Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204, hierna: verordening nr. 17), die in
de zaak Orkem aan de orde was, niet worden vergeleken met de schending van de
rechten van de verdediging als gevolg van niet-naleving van procedureregels in een
zaak die resulteert in de oplegging van geldboetes. Bovendien heeft het Hof zich
er in die zaak uitdrukkelijk voor gehoed, uitspraak te doen over de vraag, of het
geoorloofd is om een inlichtingenverzoek ex artikel 11, lid 1, van verordening nr. 17
tot een dochtermaatschappij te richten en de daaropvolgende beschikking ex
artikel 11, lid 5, tot de moeder. Het Hof heeft enkel vastgesteld, dat beide
ondernemingen hadden geantwoord op de gestelde vragen zonder het minste
bezwaar te maken tegen de handelwijze van de Commissie. Dat is in casu niet het
geval, aangezien verzoekster geen enkele reden had om aan te nemen, dat het
gedrag van haar dochtermaatschappij haar kon worden toegerekend, en dus niet
kon instemmen met een toerekening door de Commissie. Verzoekster erkent, dat
de tegen haar dochtermaatschappij ingeleide procedure haar niet is ontgaan en dat
zij kennis heeft kunnen nemen van de punten van bezwaar die aan deze laatste
waren meegedeeld. Aangezien echter de wegens het gedrag van haar dochter
ingeleide administratieve procedure nooit tegen haar zelf was gericht, heeft zij nooit
enige reden gehad om haar standpunt over de punten van bezwaar en met name
over een eventuele toerekening van het gedrag van haar dochtermaatschappij
kenbaar te maken.
- 78.
- Uit het door verweerster aangevoerde arrest van 28 april 1994, AWS
Benelux/Commissie (T-38/92, Jurispr. blz. II-211), blijkt, welk belang het Gerecht
hecht aan de motivering van de toerekening van inbreuken. Het feit, dat de
beschikking een specifieke motivering bevat, vormt echter op zichzelf nog geen
waarborg voor de bescherming van de rechten van de verdediging.
- 79.
- Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster bovendien verwezen naar een
brief van Temple Lang aan haar advocaat (dossierstuk nr. 2540), waaruit zou
blijken dat haar de toegang tot het dossier is geweigerd.
- 80.
- Verweerster betwist, de rechten van de verdediging van verzoekster in de zin die
aan dit beginsel is gegeven in bovengenoemde arresten Hoffmann-La
Roche/Commissie, Cimenteries CBR e.a./Commissie en CB en Europay/Commissie,
te hebben geschonden.
- 81.
- Daartoe beroept zij zich, onder verwijzing naar punt 12 van de beschikking, waarin
wordt gezegd dat TradeARBED (...) een naamloze vennootschap [is] waarvan alle
aandelen (direct of indirect) in handen zijn van ARBED en dat zij (...) de
staalproducten van ARBED [verkoopt], op het arrest van het Hof van 25 oktober
1983, AEG-Telefunken/Commissie (107/82, Jurispr. blz. 3151, punt 49), en op de
arresten van het Gerecht van 10 maart 1992, Shell/Commissie (T-11/89, Jurispr.
blz. II-757, punten 311-312) en van 12 januari 1995, Viho/Commissie (T-102/92,
Jurispr. blz. II-17, punt 50).
- 82.
- Vaststaat, dat ARBED en TradeARBED ondanks hun afzonderlijke
rechtspersoonlijkheid één enkele onderneming in de zin van bovengenoemde
rechtspraak vormen. Anders dan wat verzoekster stelt, doet dit feit wel degelijk ter
zake. Verzoekster toont overigens niet aan, waarom het gedrag van TradeARBED
haar niet zou kunnen worden toegerekend. Op basis van het gestelde in punt 12
van de beschikking moet TradeARBED worden vermoed in de plaats van ennamens de moedermaatschappij te hebben gehandeld in het kader van de
betrokken overeenkomsten en gedragingen. Verweerster merkt op, dat de
maatschappelijke zetel van ARBED is gevestigd op hetzelfde adres als dat van
TradeARBED; dat beide vennootschappen over dezelfde telefooncentrale
beschikken en hetzelfde telexnummer hebben; dat ARBED nergens in haar
verzoekschrift stelt, door haar dochter niet te zijn ingelicht over de ingestelde
procedure; dat de vertegenwoordigers van haar juridische dienst hebben
deelgenomen aan de hoorzittingen van 11, 12, 13 en 14 januari 1993 en dat
ARBED moeiteloos elk van de bezwaren van de Commissie tegen TradeARBED
lijkt te kunnen weerleggen en de houding van haar dochter ten tijde van de feiten
te rechtvaardigen.
- 83.
- In dupliek voegt verweerster hieraan toe, dat ARBED moeilijk kan hebben
aangenomen, dat zij niets te maken had met de mededeling van de punten van
bezwaar waarin zij zeer vaak wordt genoemd, hetzij in plaats van TradeARBED
(zie punten 35, 37, 42, 67, 72, 77, 78, 82, 89, 98, 100, 114, 199, 210, 252, 254, 275,
276, 279, 281, 282, 283, 296, 297, 300 en 344), hetzij samen met haar (ziepunten 44, 49, 97, 203, 287, 291 en 295). Hoewel een groot aantal van de stukken
waarop de Commissie zich voor het bewijs van de door TradeARBED gepleegde
inbreuken heeft gebaseerd, enkel naar ARBED verwijzen, heeft omgekeerd haar
dochter tijdens de procedure deze toerekening nimmer betwist. Aldus heeft
TradeARBED impliciet erkend, samen met ARBED als één ondernemingsgroep
te hebben gehandeld, en heeft zij tijdens de administratieve procedure de belangen
van de gehele groep verdedigd. Dit wordt bevestigd door het feit, dat vaak ARBED
zelf heeft geantwoord op de inlichtingenverzoeken van de Commissie aan
TradeARBED en dat vertegenwoordigers van haar juridische dienst hebben
deelgenomen aan de hoorzittingen van 11, 12, 13 en 14 januari 1993.
- 84.
- Volgens de Commissie kan verzoekster in die omstandigheden niet volhouden, dat
zij niet de kans heeft gekregen om haar standpunt over de juistheid van de tegen
haar aangevoerde bezwaren kenbaar te maken.
- 85.
- Het voormelde arrest CB en Europay/Commissie is in dit verband niet ter zake
dienend, omdat de punten van bezwaar naar behoren ter kennis zijn gebracht van
TradeARBED, zoals niet wordt betwist. De mededeling van de bezwaren is aldus
op regelmatige wijze binnen het bereik van verzoekster gekomen, zoals bedoeld
in het arrest van het Hof van 10 december 1957, ALMA/Hoge Autoriteit (8/56,
Jurispr. blz. 191, blz. 201).
- 86.
- Verweerster verwijst aan de andere kant naar de omstandigheden die aan de basis
lagen van bovengenoemd arrest Orkem/Commissie. Hierin heeft het Hof - zonder
uitspraak te doen over de vraag, of het op grond van het begrip eenheid van
onderneming juist is, het inlichtingenverzoek ex artikel 11, lid 1, van verordening
nr. 17 aan de dochtermaatschappij en de beschikking ex artikel 11, lid 5, aan de
moedervennootschap te richten - enkel vastgesteld, dat de bestreden beschikking
ter kennis was gebracht van verzoekster en dat deze de facto ten volle kennis had
gekregen van het voorafgaande inlichtingenverzoek. De argumenten van
verzoekster in die zaak zijn vergelijkbaar met die van ARBED in de onderhavige
zaak; voorts erkent ARBED in punt 7 van haar memorie van repliek, dat de tegen
haar dochtermaatschappij ingeleide procedure haar niet is ontgaan en dat zij
kennis heeft kunnen nemen van de punten van bezwaar die de Commissie aan
haar dochtermaatschappij had meegedeeld.
- 87.
- De Commissie is verder van mening, dat zij in punt 322 van de beschikking
duidelijk heeft aangegeven, waarom de geldboete aan ARBED en niet aan
TradeARBED moest worden opgelegd. Daarmee is voldaan aan de verplichting tot
voldoende motivering van beschikkingen die tot meerdere partijen zijn gericht
en waarbij een probleem van toerekening van de inbreuk rijst, in de zin van
bovengenoemd arrest AWS Benelux/Commissie. Dat die motivering gegrond is,
blijkt ook uit punt 26 van bovengenoemd arrest CB en Europay/Commissie, volgens
hetwelk de Commissie bij het vaststellen van het bedrag van de geldboetes rekening
mag houden met de omzet van de leden van een ondernemingsvereniging in plaatsvan met die van de vereniging zelf. In casu stelt verweerster, dat de invloed die
TradeARBED - met name door haar deelname aan de bestreden overeenkomsten
en gedragingen - op de markt van balken heeft kunnen uitoefenen, rechtstreeks
voortvloeide uit de omvang van de productie van haar moedervennootschap en de
desbetreffende omzet, terwijl die invloed niet wordt weerspiegeld in de omzet van
TradeARBED, gelet op de wijze waarop de aan ARBED verleende
distributiediensten zijn vergoed.
Beoordeling door het Gerecht
- 88.
- Punt 322 van de beschikking bepaalt het volgende:
Enkel TradeARBED heeft aan de verschillende regelingen en overeenkomsten
deelgenomen. TradeARBED is echter een handelsonderneming die onder meer op
commissiebasis balken voor haar moedermaatschappij ARBED SA verkoopt.
TradeARBED ontvangt voor deze dienstverlening een klein percentage van de
verkoopprijs. Met het oog op gelijke behandeling is deze beschikking tot ARBED
SA, de balkenproducerende onderneming van het ARBED-concern, gericht en is
de in aanmerking genomen omzet op het gebied van de relevante producten die
van ARBED SA en niet die van TradeARBED.
- 89.
- Blijkens dit punt heeft de Commissie, om rekening te houden met de bijzondere
situatie van TradeARBED en om de betrokken ondernemingen gelijk te
behandelen, verzoekster aansprakelijk willen stellen voor de door haar
dochtermaatschappij TradeARBED gepleegde inbreuken, door de beschikking tot
haar te richten en haar de desbetreffende verplichting tot betaling van de geldboete
op te leggen, die op basis van haar eigen omzet was berekend.
- 90.
- Wat in de eerste plaats de voorwaarden betreft, die een dergelijke toerekening
materieel rechtvaardigen, zij om te beginnen opgemerkt, dat het verbod van
artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag net als dat van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag in hetbijzonder is gericht tot ondernemingen. Blijkens de rechtspraak van het Gerecht
(zie arrest Shell/Commissie, reeds aangehaald, punt 312) dient onder het begrip
onderneming in de zin van artikel 85 EG-Verdrag een economische eenheid te
worden verstaan die uit een unitaire organisatie van personele, materiële en
immateriële middelen bestaat, duurzaam een bepaald economisch doel nastreeft
en kan deelnemen aan een in die bepaling bedoelde inbreuk (zie ook arrest van
het Hof van 12 juli 1984, Hydrotherm, 170/83, Jurispr. blz. 2999, punt 11, en arrest
Viho/Commissie, reeds aangehaald, punt 50, bevestigd door het arrest van het Hof
van 24 oktober 1996, Viho/Commissie, C-73/95 P, Jurispr. blz. I-5457,
punten 15-18). Naar het oordeel van het Gerecht geldt deze definitie ook voor
artikel 65 EGKS-Verdrag.
- 91.
- Volgens vaste rechtspraak van het Hof (arresten van 14 juli 1972, ICI/Commissie,
48/69, Jurispr. blz. 619, punten 132-135, en AEG-Telefunken/Commissie, reeds
aangehaald, punt 49) is bovendien de omstandigheid dat de dochtermaatschappij
een eigen rechtspersoonlijkheid bezit, niet voldoende om uit te sluiten, dat haar
gedrag aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend, in het bijzonder
wanneer de dochtermaatschappij niet zelfstandig haar marktgedrag bepaalt, maar
in hoofdzaak de haar door de moedermaatschappij verstrekte instructies volgt.
- 92.
- TradeARBED is een 100 %-dochtermaatschappij van ARBED. Ter terechtzitting
heeft de advocaat van verzoekster verduidelijkt, dat TradeARBED een
verkoopmaatschappij is, die de staalproducten - onder meer balken - van ARBED
verkoopt. TradeARBED treedt op hetzij als commissionair, in welk geval de
verkoop rechtstreeks door ARBED aan de cliënt wordt gefactureerd, hetzij als
commissionair-lasthebber, in welk geval de verkoop door TradeARBED voor
rekening van ARBED aan de cliënt wordt gefactureerd. In beide gevallen ontvangt
TradeARBED een commissie over de verkoopopbrengst. Verder staat vast, dat
TradeARBED haar gedrag op de communautaire markt van balken niet zelfstandig
bepaalt, maar in hoofdzaak de haar door verzoekster verstrekte instructies volgt.
- 93.
- Hieruit volgt, dat ARBED en haar dochter TradeARBED moeten worden
beschouwd als één enkele onderneming in de zin van artikel 65, lid 1, van het
Verdrag en dat de Commissie terecht ARBED het gedrag van TradeARBED heeft
toegerekend.
- 94.
- Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of de Commissie de rechten van de
verdediging van verzoekster heeft geschonden door een beschikking tot haar te
richten waarbij haar een geldboete wordt opgelegd, berekend op basis van haar
omzet, zonder haar eerst formeel de punten van bezwaar te hebben meegedeeld
of zelfs maar haar intentie om haar aansprakelijk te stellen voor de door haar
dochtermaatschappij gepleegde inbreuken, herinnert het Gerecht eraan, dat de
procedurele rechten waarop verzoekster zich beroept, in casu worden gewaarborgd
door artikel 36, eerste alinea, EGKS-Verdrag, volgens hetwelk de Commissie
verplicht is de belanghebbenden in staat te stellen opmerkingen te maken vóórdat
zij de geldstraffen oplegt, welke in dit Verdrag zijn voorzien.
- 95.
- Aangaande de vraag, of ARBED de kans heeft gekregen om opmerkingen te
maken alvorens de beschikking werd gegeven, moet worden vastgesteld, dat de
Commissie verzoekster tijdens de administratieve procedure op geen enkel ogenblik
formeel heeft meegedeeld, dat zij voornemens was haar aansprakelijk te stellen
voor het in de mededeling van de punten van bezwaar gelaakte gedrag van
TradeARBED en haar ter zake een geldboete op te leggen, berekend op basis van
haar eigen omzet. Naar het oordeel van het Gerecht kan een dergelijk verzuim een
vormfout opleveren, waardoor de rechten van de verdediging van de betrokkene
kunnen worden geschonden.
- 96.
- In casu dient evenwel te worden gewezen op de volgende punten:
- na de inspectie in de kantoren van TradeARBED op 16 en 17 januari 1991
heeft de Commissie haar in een brief van 9 juli 1991 verzocht aan te geven,
welke van de bij die gelegenheid in beslag genomen stukken vertrouwelijkwaren (stuk nr. 5482-5483), en heeft zij haar op 24 juli 1991 een
inlichtingenverzoek ex artikel 47 van het Verdrag gezonden (stukken 5484-5490), waarbij haar met name werd gevraagd mee te delen, aan welke
vergaderingen van balkenproducerende ondernemingen zij tussen 1984 en
1990 had deelgenomen, en om haar een lijst van de deelnemers aan elke
vergadering alsook kopieën van verslagen en notulen van die vergaderingen
te bezorgen;
- bij brief van 5 augustus 1991 (stuk nr. 5492) heeft ARBED de ontvangst van
het inlichtingenverzoek van 24 juli 1991 bevestigd als volgt: Wij hebben uw
formele verzoek om inlichtingen, gedateerd 24 juli en gericht aan onze
verkoopmaatschappij TradeARBED, op 30 juli 1991 ontvangen; zij
verzocht om verlenging van de antwoordtermijn, omdat beantwoording van
het inlichtingenverzoek diepgaand onderzoek vereiste en de personen die
de zaak bij haar dienden te onderzoeken, wegens de vakantieperiode
afwezig waren;
- bij brief van 9 augustus (stuk nr. 5494) heeft TradeARBED geantwoord op
bovengenoemde brief van de Commissie van 9 juli 1991;
- bij brieven van 16 september 1991 (stuk nr. 5495) en 26 september 1991
(stuk nr. 5499-5500) heeft ARBED uitvoerig geantwoord op het
inlichtingenverzoek van 24 juli 1991; in deze brieven noemt ARBED
TradeARBED nu eens haar verkoopmaatschappij TradeARBED dan
weer haar verkooporganisatie;
- in dezelfde zin heeft ARBED bij brief van 26 september 1991 (document
nr. 5499) geantwoord op een brief van de Commissie aan TradeARBED
van 23 september 1991 (document nr. 5498);
- bij brief van 6 mei 1992 (stukken nrs. 8086-8088) zijn de punten van
bezwaar van de Commissie aan TradeARBED meegedeeld, tezamen met
een verzoek om inlichtingen over haar omzet (totale verkoop van
EGKS-producten en balken in de Gemeenschap in de jaren 1986 tot 1990);
op 8 mei 1992 heeft TradeARBED de ontvangst van deze brief bevestigd
(document nr. 8083);
- op 3 juni 1992 heeft de advocaat van verzoekster de heer Ehlermann,
directeur-generaal van het directoraat-generaal voor de Mededinging
(DG IV) een brief gezonden, luidende als volgt (stuk nr. 8089-8089):
Ik treed op namens de vennootschap ARBED, die een van de
geadresseerden is van de mededeling van de punten van bezwaar in
opgemelde zaak.
(...)
Ik moge u verzoeken te bevestigen, dat mijn cliënte toegang heeft tot [de
in de mededeling van de punten van bezwaar genoemde stukken];
- bij brief van 15 juni 1992 aan de heer Ehlermann heeft de advocaat van
verzoekster namens de vennootschap TradeARBED verzocht om
verlenging van de termijn voor antwoord op de mededeling van de punten
van bezwaar (stuk nr. 8091); de Commissie heeft geantwoord bij brief van
26 juni 1992 (stuk nr. 8092);
- bij brief van 30 juni 1992 (stuk nr. 8093) heeft de heer Temple Lang,
directeur bij het DG IV, als volgt geantwoord op de brief van de advocaat
van verzoekster van 3 juni 1992:
De heer Ehlermann dankt u voor uw brief van 3 juni en heeft mij verzocht
hierop te antwoorden.
Ik bevestig hierbij, dat de vennootschap TradeARBED toegang heeft tot de
in de bijlage bij uw brief genoemde documenten. Ik wil er in dit verband op
wijzen, dat de mededeling van de punten van bezwaar aan deze
vennootschap (en niet aan de moedervennootschap ARBED) is gericht;
- TradeARBED heeft op de mededeling van de punten van bezwaar
geantwoord bij een brief van de advocaat van verzoekster van 3 augustus
1992, met het verzoek gehoord te worden tijdens een hoorzitting;
- bij brief van 6 augustus 1992 (stukken nrs. 8203-8204) heeft de advocaat van
verzoekster de Commissie de inlichtingen over de omzet van TradeARBED
verstrekt, waarom in de brief van de heer Ehlermann van 6 mei 1992 was
verzocht;
- enkel TradeARBED is uitgenodigd voor de administratieve hoorzittingen
op 11, 12, 13 en 14 januari 1993; zij is daar onder meer door twee
vertegenwoordigers van de juridische dienst van ARBED bijgestaan;
- bij brief van 23 september 1993 (stuk nr. 8341) heeft de Commissie de
advocaat van verzoekster verzocht om een aantal inlichtingen over de omzet
van de ARBED-groep (totale verkoop van EGKS-producten en balken
in de Gemeenschap in elk van de jaren 1986 tot 1990);
- op 29 september 1993 heeft de advocaat van verzoekster als raadsman van
ARBED de Commissie het volgende faxbericht (stuk nr. 8342) gezonden:
Ik verwijs naar uw brief van 23 september in opgemelde zaak over de
omzet van de ARBED-groep.
Ik neem aan, dat uw verzoek betrekking heeft op de jaren 1986 tot 1990,
evenals het verzoek dat wij eerder ontvingen inzake het omzetcijfer van
TradeARBED.
Wilt u zo vriendelijk zijn, mij dit te bevestigen. Bij voorbaat mijn dank;
- bij faxbericht van 30 september 1993 (stuk nr. 8343) heeft de Commissie
aan de advocaat van verzoekster bevestigd, dat haar verzoek betrekking had
op de omzet van de ARBED-groep in de periode van 1986 tot 1990;
- de inlichtingen over de omzet van ARBED zijn de Commissie verstrekt bij
brief van de advocaat van verzoekster van 5 oktober 1993;
- bij brief van 26 november 1993 heeft de Commissie de juridische dienst van
ARBED verzocht om bevestiging van de juistheid van de hierboven
bedoelde inlichtingen en om mededeling van de door ARBED van januari
tot september 1993 in de EGKS behaalde omzet en van een raming vanhaar verkopen in de EGKS in 1993 (stuk nr. 8348); bij brief van 7 december
1993 is hierop geantwoord (stuk nr. 8349).
- 97.
- Uit het voorgaande blijkt dat: a) naar gelang van het geval nu eens ARBED dan
weer TradeARBED heeft geantwoord op de door de Commissie aan
TradeARBED gerichte inlichtingenverzoeken; b) ARBED TradeARBED
eenvoudigweg beschouwde als haar verkoopmaatschappij of
verkooporganisatie; c) ARBED zichzelf spontaan heeft beschouwd als de
geadresseerde van de formeel aan TradeARBED betekende mededeling van de
punten van bezwaar, waarvan zij ten volle kennis had, en een advocaat met de
behartiging van haar belangen heeft belast; d) de advocaat van verzoekster zichheeft voorgesteld als de advocaat van ARBED evenzeer als van TradeARBED, en
e) ARBED verzocht is, de Commissie een aantal inlichtingen te verstrekken over
haar omzet voor de producten en tijdens de inbreukperiode, bedoeld in de
mededeling van de punten van bezwaar.
- 98.
- Tijdens de gehele administratieve procedure bestond derhalve naar het oordeel van
het Gerecht onzekerheid over de respectieve rol en verantwoordelijkheid van de
vennootschappen ARBED en TradeARBED, zowel wat de materiële punten
betreft (zie ook de talloze stukken in het dossier van de Commissie, waarin nu eens
naar ARBED dan weer naar TradeARBED of naar beide wordt verwezen), als wat
de procedurele aspecten betreft. Deze verwarring heeft tot de schriftelijke
behandeling voor het Gerecht geduurd, aangezien verzoekster in punt 1 van het
verzoekschrift (blz. 3) heeft uiteengezet, dat zijzelf (en niet TradeARBED) op 3
augustus 1992 had geantwoord op de mededeling van de punten van bezwaar (deze
verklaring, die als een verschrijving werd afgedaan, is op 8 april 1994 door de
advocaat van verzoekster rechtgezet).
- 99.
- Gelet op deze verwarring is het Gerecht voorts van oordeel, dat de mededeling van
de punten van bezwaar noodzakelijkerwijs binnen het bereik van ARBED is
gekomen, dat zij vanaf het begin ervan is uitgegaan, dat de Commissie haar
aansprakelijk zou stellen voor de handelingen van haar dochtermaatschappij
TradeARBED en dat zij dus niet serieus kon menen, dat de geldboete die zij
uiteindelijk als onder het verbod van artikel 65 van het Verdrag vallende
onderneming verschuldigd zou kunnen zijn, alleen zou worden berekend over de
omzet van TradeARBED (zie ook punt 12 van de mededeling van de punten van
bezwaar, waarin wordt verwezen naar de omzet van de ARBED-groep). Hiervan
heeft zij overigens bevestiging gekregen, toen haar om inlichtingen over haar eigen
omzet werd verzocht.
- 100.
- Verder heeft ARBED de kans gekregen om stelling te nemen tegen de bezwaren
die de Commissie voornemens was tegen TradeARBED te maken, zowel via haar
dochtermaatschappij als via twee leden van haar juridische dienst die deelnamen
aan de administratieve hoorzitting en hierbij werden bijgestaan door een advocaat
die blijkens voormelde stukken zowel ARBED als TradeARBED
vertegenwoordigde. Zij heeft ook de gelegenheid gehad, opmerkingen te maken
over de door de Commissie voorgenomen toerekening van aansprakelijkheid,
namelijk toen deze haar om inlichtingen over haar omzetcijfer verzocht.
Dienaangaande heeft het Gerecht reeds vastgesteld, dat ARBED dit verzoek niet
anders heeft kunnen interpreteren dan als uitdrukking van het voornemen van de
Commissie om haar aansprakelijk te stellen voor de handelingen van
TradeARBED.
- 101.
- Verder is het Gerecht, gelet op alle omstandigheden van het geval, van oordeel, dat
de brief van de heer Temple Lang van 30 juni 1992, waarin wordt onderstreept, dat
de mededeling van de punten van bezwaar niet aan ARBED was gericht, en de
indruk wordt gewekt dat haar op die grond de toegang tot het dossier wordt
geweigerd, hoezeer deze brief ook te betreuren valt, de rechten van de verdediging
van verzoekster niet echt heeft geschonden, hetgeen overigens ook niet specifiek
door haar is aangevoerd.
- 102.
- Gelet op al deze specifieke omstandigheden van de zaak is het Gerecht dan ook
van oordeel, dat wat verzoekster betreft, deze onregelmatigheid niet kan leiden tot
nietigverklaring van de beschikking.
(...)
De subsidiaire vordering: nietigverklaring van artikel 4 van de beschikking of
althans verlaging van de geldboete
(...)
Verhoging van de aan verzoekster opgelegde geldboete wegens de harmonisatie
van toeslagen
- 618.
- Blijkens de gedetailleerde uitleg die de Commissie in de loop van het geding heeft
verstrekt, is de wegens de harmonisatie van toeslagen aan verzoekster opgelegde
geldboete met 10 % verhoogd om rekening te houden met het feit, dat haar
dochtermaatschappij TradeARBED deze harmonisatie had voorgesteld.
- 619.
- Vaststaat, dat deze verzwarende omstandigheid nergens in de beschikking wordt
vermeld en voor het eerst is genoemd in het antwoord van verweerster van
19 januari 1998 op de schriftelijke vragen van het Gerecht. De beschikking is op
dat punt dan ook totaal niet gemotiveerd.
- 620.
- Bijgevolg moet artikel 4 van de beschikking nietig worden verklaard voor zover
verzoeksters geldboete is verhoogd omdat TradeARBED de stuwende kracht
achter de harmonisatie van toeslagen zou zijn geweest.
(...)
De vermeende medewerking van TradeARBED met de Commissie tijdens de
administratieve procedure
- 664.
- Aangaande de vermeende totale medewerking die TradeARBED zou hebben
verleend aan het onderzoek van de Commissie, moet in de eerste plaats worden
opgemerkt, dat verzoekster in haar antwoord van 26 september 1991 op een
inlichtingenverzoek aan TradeARBED uit hoofde van artikel 47 van het Verdrag
namens haar dochtermaatschappij heeft gesteld, niet over een lijst van deelnemers
aan de vergaderingen van het Poutrelles Committee en van de groep
Eurofer/Scandinavië te beschikken en evenmin over een van de in het verzoek van
de Commissie bedoelde verslagen, notulen of rapporten van een aantal van dievergaderingen, terwijl nochtans uit het dossier blijkt, dat TradeARBED geregeld
dergelijke documenten ontving.
- 665.
- Verder heeft TradeARBED, afgezien van haar deelneming aan de betrokken
vergaderingen, geen van de haar ten laste gelegde feiten erkend in haar antwoord
op de punten van bezwaar.
- 666.
- Terecht heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld, dat verzoekster zich met
een dergelijk antwoord niet heeft gedragen op een wijze die een verlaging van de
geldboete wegens medewerking tijdens de administratieve procedure rechtvaardigt.
Een verlaging om die reden is namelijk slechts gerechtvaardigd, indien het gedrag
de Commissie in staat heeft gesteld om een inbreuk met minder moeilijkheden vast
te stellen en daaraan in voorkomend geval een einde te maken (zie arrest van het
Gerecht van 14 mei 1998, Cascades/Commissie, T-308/94, Jurispr. blz. II-925,
punten 255 en volgende).
(...)
De uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht
- 668.
- Artikel 1 van de beschikking is door het Gerecht reeds nietig verklaard wat betreft
de daarin aan TradeARBED verweten deelneming aan een overeenkomst tot
verdeling van de Italiaanse markt (zie boven, punt 448). De door de Commissie ter
zake opgelegde geldboete bedraagt 84 400 ECU.
- 669.
- Om de hierboven in punt 472(4) genoemde redenen dient voorts wat de boete
betreft voor de inbreuk ter zake van de prijsvaststelling op de Deense markt buiten
beschouwing te blijven de periode van 1 juli tot en met 31 december 1988; op basisvan de door de Commissie toegepaste methode leidt dit tot een verlaging van
verzoeksters boete met 20 100 ECU.
- 670.
- Daarenboven heeft het Gerecht de verhoging van verzoeksters boete wegens het
feit dat TradeARBED de stuwende kracht zou zijn geweest achter de harmonisatie
van toeslagen, door de Commissie bepaald op 100 500 ECU, nietig verklaard (zie
boven, punt 621).
- 671.
- Ten slotte dient om de hierboven (in de punten 629 en volgende)(5) genoemde
redenen het totaalbedrag van de wegens de overeenkomsten en onderling
samenhangende gedragingen tot vaststelling van prijzen opgelegde geldboete met
15 % te worden verlaagd, aangezien de Commissie de anti-concurrentiële gevolgen
van de vastgestelde inbreuken enigszins heeft overschat. Rekening houdend met de
reeds genoemde verminderingen in verband met de prijsovereenkomsten op de
Deense markt leidt dit op basis van de door de Commissie toegepaste
berekeningsmethode tot een verlaging met 953 500 ECU.
- 672.
- Uitgaande van de methode van de Commissie zou de geldboete van verzoekster
derhalve met 1 158 500 ECU moeten worden verlaagd.
- 673.
- De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader van
de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurige
wiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen
van de Commissie, maar dient het met inachtneming van alle omstandigheden van
het concrete geval een eigen oordeel te vormen.
- 674.
- Gelet op de omstandigheden van het geval is de algemene aanpak die de
Commissie ter bepaling van de hoogte van de geldboeten heeft gevolgd (zie boven,punten 591 en volgende)(6), naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd. De
inbreuken waar het hier om gaat, te weten het vaststellen van prijzen en verdelen
van markten, hetgeen in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk wordt
verboden, moeten immers als bijzonder zwaar worden beschouwd, aangezien zij een
rechtstreekse ingreep in de belangrijkste mededingingsparameters op de betrokken
markt betekenen. Ook de aan verzoekster ten laste gelegde systemen voor de
uitwisseling van vertrouwelijke informatie hadden op soortgelijke wijze een
verdeling van de markten aan de hand van de traditionele handelsstromen ten doel.
Alle voor de geldboete in aanmerking genomen inbreuken zijn na het einde van de
crisisregeling en na desbetreffende waarschuwingen aan het adres van de
ondernemingen gepleegd. Naar het Gerecht heeft vastgesteld, was het algemene
doel van de betrokken overeenkomsten en praktijken juist, de met het vervallen
van de crisisregeling gepaard gaande terugkeer naar de normale mededinging te
verhinderen of te vervalsen. Bovendien wisten de ondernemingen, dat die
overeenkomsten en praktijken onrechtmatig waren, en hebben zij ze bewust voor
de Commissie geheim gehouden.
- 675.
- Gelet op het voorgaande en op de inwerkingtreding van verordening (EG)
nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de
invoering van de euro (PB L 162, blz. 1) op 1 januari 1999 moet de geldboete
worden bepaald op 10 000 000 euro.
(...)
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),
rechtdoende:
1) Verklaart artikel 1 van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van
16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het
EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende
gedragingen van Europese balkenproducenten nietig voor zover verzoekster
daarin ten laste wordt gelegd, dat haar dochtermaatschappij TradeARBED
gedurende drie maanden heeft deelgenomen aan een overeenkomst tot
verdeling van de Italiaanse markt.
2) Bepaalt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 94/215 aan
verzoekster opgelegde geldboete op 10 000 000 euro.
3) Verwerpt het beroep voor het overige.
4) Verwijst verzoekster in haar eigen kosten alsmede in viervijfde van de
kosten van de Commissie. Verstaat dat de Commissie eenvijfde van haar
eigen kosten zal dragen.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 maart 1999.
De griffier
De president
H. Jung
C. W. Bellamy
Jurispr.