Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 18 augustus 2023 door het Instituto Cervantes tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 14 juni 2023 in zaak T-376/21, Instituto Cervantes / Commissie

(Zaak C-534/23 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Instituto Cervantes (vertegenwoordigers: E. van Nuffel d'Heynsbroeck, avocat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Spanje

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 juni 2023, Instituto Cervantes / Commissie, (T-376/21, EU:T:2023:331), waarbij zijn beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie om perceel 3 (Spaans) van de opdracht betreffende raamovereenkomsten inzake taalopleidingen voor de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie (HR/2020/OP/0014) in de eerste plaats te gunnen aan het consortium CLL Centre de Langues-Allingua en in de tweede plaats aan rekwirant is verworpen, te vernietigen;

uitspraak ten gronde te doen over het beroep en het litigieuze besluit nietig te verklaren;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan.

1.    Eerste middel , ontleend aan verschoonbare dwaling van rekwirant bij het begrijpen van de instructies voor de wijze waarop inschrijvingen digitaal kunnen worden ingediend, welke dwaling bij de kwalitatieve beoordeling van zijn inschrijving heeft geleid tot afwijzing van bepaalde technische documenten die niet daadwerkelijk bij de inschrijving waren gevoegd, maar waarnaar werd verwezen via een link in de ingediende inschrijving.

Rekwirant betoogt dat het Gerecht de feiten onjuist heeft opgevat en blijk heeft geven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de dwaling niet verschoonbaar was, ofschoon de dwaling ten eerste te wijten was aan tegenstelde benadering in een aanbestedingsprocedure die overlapte met de litigieuze aanbestedingsprocedure en ten tweede aan het feit dat een aanzienlijk deel van de inschrijvers dezelfde dwaling hebben begaan.

Met dit middel voert hij ook aan dat de redenering die het Gerecht volgt om ten overvloede het bezwaar dat het via de snelkoppeling toegankelijke document niet op volledigheid was gecontroleerd, af te wijzen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de Europese Commissie in het kader van een verschoonbare dwaling het technisch document niet meer kan weigeren.

2.    Het tweede middel is eraan ontleend dat de aanbestedende dienst de verplichting om de relatieve kwaliteiten van de inschrijvingen te vergelijken, waartoe hij overeenkomstig artikel 167, lid 4, van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie1 , gehouden is om de economisch meest voordelige inschrijving te bepalen, niet daadwerkelijk heeft nageleefd. De inschrijving van de gekozen inschrijver was namelijk voor alle percelen van de opdracht in dezelfde bewoordingen beoordeeld en gewaardeerd, hoewel de concurrerende inschrijvingen verschillend waren.

Rekwirant betoogt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de aanbestedende dienst voor de vergelijking van de inschrijvingen een onafhankelijke beoordeling van elke inschrijving kan verrichten en vervolgens op basis van deze onafhankelijke beoordelingen een eenvoudige rangschikking daarvan kan opstellen, terwijl de relatieve kwaliteiten van de concurrerende inschrijvingen moeten worden beoordeeld op basis van een daadwerkelijke vergelijking van de technische voorstellen van de inschrijvers in het licht van de gunningscriteria.

____________

1 Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).