Language of document : ECLI:EU:T:2015:287

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

12 mei 2015 (*)

„Staatssteun – Sociale huisvesting – Steunregeling voor woningcorporaties – Bestaande steun – Besluit tot aanvaarding van de verbintenissen van de lidstaat – Kennelijk ongegrond beroep”

In zaak T‑202/10 RENV,

Stichting Woonlinie, gevestigd te Woudrichem (Nederland),

Stichting Allee Wonen, gevestigd te Roosendaal (Nederland),

Woningstichting Volksbelang, gevestigd te Wijk bij Duurstede (Nederland),

Stichting WoonInvest, gevestigd te Leidschendam-Voorburg (Nederland),

Stichting Woonstede, gevestigd te Ede (Nederland),

aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Glazener en E. Henny, vervolgens door P. Glazener, advocaten,

verzoeksters,

ondersteund door

Koninkrijk België, aanvankelijk vertegenwoordigd door T. Materne en J.‑C. Halleux, vervolgens door J.‑C. Halleux als gemachtigden,

interveniënt,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P.‑J. Loewenthal en S. Noë als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN), gevestigd te Voorburg (Nederland), vertegenwoordigd door M. Meulenbelt, advocaat,

interveniënte,

betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2009) 9963 definitief van de Commissie van 15 december 2009 inzake de steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 – Nederland – Bestaande steun en bijzondere projectsteun voor woningcorporaties,

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. van der Woude, president, I. Wiszniewska-Białecka (rapporteur) en I. Ulloa Rubio, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoeksters – Stichting Woonlinie, Stichting Allee Wonen, Woningstichting Volksbelang, Stichting WoonInvest en Stichting Woonstede – zijn in Nederland gevestigde woningcorporaties (hierna: „woco’s”). Woco’s zijn instellingen zonder winstoogmerk met als taak het verwerven, bouwen en verhuren van woningen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor achterstandsgroepen en sociaal kansarme groepen. Woco’s verrichten ook andere activiteiten, zoals het bouwen en verhuren van appartementen tegen hogere huurprijzen, het bouwen van voor de verkoop bestemde appartementen en het bouwen en verhuren van gebouwen van algemeen belang.

2        In 2002 hebben de Nederlandse autoriteiten de algemene steunregeling voor de woco’s bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemeld. Aangezien de Commissie van mening was dat de financieringsmaatregelen voor de woco’s als bestaande steun konden worden aangemerkt, hebben de Nederlandse autoriteiten hun aanmelding nadien ingetrokken.

3        Op 14 juli 2005 heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten een brief gestuurd uit hoofde van artikel 17 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [87 EG] (PB L 83, blz. 1), waarin zij de algemene steunregeling voor de woco’s als bestaande steun kwalificeerde (steunmaatregel E 2/2005), en aangaf dat zij twijfels had over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt (hierna: „artikel 17-brief”). Allereerst heeft de Commissie uiteengezet dat de Nederlandse autoriteiten de taak van openbare dienst waarmee de woco’s zijn belast, in die zin moesten wijzigen dat sociale huisvesting ten goede zou komen aan een duidelijk omschreven doelgroep van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen. Voorts moesten alle commerciële activiteiten van de woco’s onder marktvoorwaarden plaatsvinden en mochten de woco’s geen staatssteun ontvangen. Ten slotte moest het aanbod van sociale huisvesting worden aangepast aan de vraag van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen.

4        Na het verzenden van de artikel 17-brief hebben de Commissie en de Nederlandse autoriteiten de samenwerkingsprocedure ingeleid, teneinde de steunregeling in overeenstemming te brengen met artikel 106, lid 2, VWEU. Na deze beraadslagingen heeft de Commissie dienstige maatregelen voorgesteld om ervoor te zorgen dat aan de communautaire bepalingen inzake staatssteun zou worden voldaan.

5        Op 16 april 2007 heeft de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (hierna: „IVBN”) bij de Commissie een klacht ingediend over de steun aan de woco’s. In juni 2009 heeft Vesteda Groep BV zich bij deze klacht aangesloten.

6        Bij brief van 3 december 2009 hebben de Nederlandse autoriteiten de Commissie verbintenissen aangeboden om de algemene staatssteunregeling voor de woco’s te wijzigen.

7        Op 15 december 2009 heeft de Commissie besluit C(2009) 9963 definitief inzake de steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 (Nederland) – Bestaande steun en bijzondere projectsteun voor [woco’s] (hierna: „bestreden besluit”), vastgesteld. De Commissie heeft met name de door de Nederlandse autoriteiten aangeboden verbintenissen met betrekking tot steunmaatregel E 2/2005 overeenkomstig artikel 19 van verordening nr. 659/1999 vastgelegd.

8        De in de algemene steunregeling van Nederland voor de woco’s vervatte maatregelen die in procedure E 2/2005 worden geviseerd, zijn:

a)      overheidsgaranties voor leningen verstrekt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw;

b)      door het Centraal Fonds Volkshuisvesting verleende steun, projectsteun of rationalisatiesteun in de vorm van leningen tegen preferentiële tarieven of rechtstreekse subsidies;

c)      de verkoop, door de gemeenten, van grond beneden de marktwaarde;

d)      het recht om geld te lenen bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

9        In het bestreden besluit heeft de Commissie elk van deze maatregelen aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het Nederlandse stelsel van financiering van de sociale huisvesting bestaande steun vormde, aangezien dit stelsel was ingevoerd vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag in Nederland, en de latere hervormingen niet tot wezenlijke veranderingen hadden geleid.

10      In punt 41 van het bestreden besluit heeft de Commissie verklaard:

„[D]e Nederlandse autoriteiten [hebben] toegezegd het functioneren van woco’s en de gunstige maatregelen voor deze corporaties te zullen wijzigen. Voor een aantal van de voorgenomen wijzigingen hebben de Nederlandse autoriteiten een ontwerpregelgeving aan de Commissie voorgelegd. De nieuwe regels zullen bij een nieuw ministerieel besluit per 1 januari 2010 worden ingevoerd. Op 1 januari 2011 wordt een nieuwe woningwet van kracht. [...]”

11      De Commissie heeft de verenigbaarheid onderzocht van steunmaatregel E 2/2005 inzake het stelsel van financiering van de woco’s, zoals dit na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen was gewijzigd. In punt 72 van het bestreden besluit is zij tot de vaststelling gekomen dat „de steun voor het verschaffen van sociale huisvesting, te weten de bouw en verhuur van woningen aan particulieren, met inbegrip van de aanleg en het onderhoud van bijkomende infrastructuur [...] verenigbaar [was] op grond van artikel 106, lid 2, VWEU”. De Commissie heeft de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen bijgevolg vastgelegd.

12      Op 30 augustus 2010 heeft de Commissie besluit C(2010) 5841 definitief inzake steunmaatregel E 2/2005 vastgesteld, waarbij de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit zijn gewijzigd. In dit wijzigingsbesluit was de Commissie van mening dat zij op basis van de beschikbare bewijzen niet tot de conclusie kon komen dat maatregel d) als bedoeld in het bestreden besluit, dat wil zeggen het recht om geld te lenen bij de Bank Nederlandse Gemeenten, alle criteria voor staatssteun vervulde.

 Procesverloop voor het Gerecht en het Hof van Justitie

13      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 april 2010, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

14      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 en 19 augustus 2010, hebben respectievelijk Vesteda Groep en IVBN verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

15      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 september 2010, hebben verzoeksters verzocht om bijlage A.9 bij het verzoekschrift vertrouwelijk te behandelen ten opzichte van Vesteda Groep en IVBN, voor het geval deze zouden worden toegelaten tot interventie.

16      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 augustus 2010, 23 augustus 2010 en 15 februari 2011, hebben respectievelijk Société wallonne du logement, Union sociale pour l’habitat en Comité européen de coordination de l’habitat social (Cecodhas) verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters.

17      Bij beschikking van 16 december 2011, Stichting Woonlinie e.a./Commissie (T‑202/10, EU:T:2011:765), oordeelde het Gerecht (Zevende kamer) dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat op de verzoeken tot interventie geen uitspraak behoefde te worden gedaan. Voorts verwees het Gerecht verzoeksters in hun eigen kosten en in die van de Commissie.

18      Bij arrest van 27 februari 2014, Stichting Woonlinie e.a./Commissie (C‑133/12 P, Jurispr., EU:C:2014:105), heeft het Hof de in punt 17 supra genoemde beschikking Stichting Woonlinie e.a./Commissie (EU:T:2011:765) vernietigd, voor zover daarbij het door verzoeksters tegen het bestreden besluit – in zoverre dit betrekking had op steunmaatregel E 2/2005 – ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard, en het beroep verworpen voor het overige. Het Hof oordeelde dat het door verzoeksters tegen het bestreden besluit – in zoverre dit betrekking had op steunmaatregel E 2/2005 – ingestelde beroep ontvankelijk was en verwees de zaak terug naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde. De beslissing omtrent de kosten, ten slotte, werd aangehouden.

19      De zaak is toegewezen aan de Zevende kamer van het Gerecht.

20      Op 27 maart en 15 april 2014 hebben respectievelijk de Commissie en verzoeksters overeenkomstig artikel 119, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht hun schriftelijke opmerkingen ingediend.

21      Bij beschikking van 2 september 2014, Stichting Woonlinie e.a./Commissie (T‑202/10 RENV, EU:T:2014:793) zijn Vesteda Groep en IVBN toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Daar interveniëntes geen bezwaar hebben gemaakt tegen het verzoek om vertrouwelijke behandeling, is hun een niet-vertrouwelijke versie van de stukken betekend.

22      Bij beschikking van 2 september 2014, Stichting Woonlinie e.a./Commissie (T‑202/10 RENV, EU:T:2014:809), zijn de verzoeken tot interventie van Société wallonne du logement, Union sociale pour l’habitat en Cecodhas afgewezen.

23      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 april 2014, heeft het Koninkrijk België verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige zaak ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters. Bij beschikking van de president van de Zevende kamer van het Gerecht van 2 september 2014 is het Koninkrijk België toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters, en werd het toegestaan zijn opmerkingen voor te leggen tijdens de mondelinge procedure, overeenkomstig artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering.

24      Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 oktober 2014, heeft Vesteda Groep het Gerecht ervan in kennis gesteld dat zij niet langer wenste te interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie in de onderhavige zaak. Bij beschikking van de president van de Zevende kamer van het Gerecht van 21 november 2014 is Vesteda Groep geschrapt als interveniënte in de onderhavige zaak.

25      Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 oktober 2014, heeft IVBN het Gerecht meegedeeld dat zij haar memorie tot interventie introk.

 Conclusies van partijen

26      Verzoeksters verzoeken het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover dit betrekking heeft op steunmaatregel E 2/2005;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

27      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk en in elk geval ongegrond te verklaren;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

28      In repliek verzoeken verzoeksters het Gerecht voorts, de volgende maatregelen van instructie te nemen:

–        de Commissie opdragen alle stukken over te leggen en alle inlichtingen te verschaffen die van wezenlijk belang zijn om te bepalen welke bemoeienis de Commissie heeft gehad met het stellen van een inkomensgrens;

–        de Commissie opdragen de namen te verschaffen van de Commissieambtenaren die betrokken zijn geweest bij de behandeling van deze zaak en die in die hoedanigheid de beweringen van de Commissie omtrent het introduceren van een inkomensgrens al dan niet kunnen staven;

–        een getuigenverhoor gelasten, teneinde de bij deze zaak betrokken ambtenaren van de Commissie als getuigen te horen;

29      In dupliek verzoekt de Commissie het Gerecht, het verzoek om maatregelen van instructie af te wijzen.

 In rechte

30      Volgens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking.

31      In casu acht het Gerecht zich voldoende geïnformeerd door de processtukken en besluit het om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

32      Om te beginnen zij opgemerkt dat het Hof in zijn arrest Stichting Woonlinie e.a./Commissie, punt 18 supra (EU:C:2014:105), heeft geoordeeld dat het door verzoeksters ingestelde beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit – voor zover dit besluit betrekking had op steunmaatregel E 2/2005 – ontvankelijk was, en de zaak heeft terugverwezen naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde. Derhalve behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan op de argumenten van partijen inzake de ontvankelijkheid van het verzoek tot nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op steunmaatregel E 2/2005.

33      Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters acht middelen aan. Met het eerste middel wordt betoogd dat de Commissie het recht onjuist heeft toegepast door alle maatregelen als onderdeel van een steunregeling te kwalificeren. In het tweede middel wordt gesteld dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onvolledige en kennelijk onjuiste beoordeling van de betreffende nationale wettelijke regeling en de relevante feiten. Met het derde middel wordt betoogd dat de Commissie een onjuiste en onzorgvuldige beoordeling heeft gemaakt in zoverre dat zij heeft geconcludeerd dat de verhuur van sociale huurwoningen aan personen met „betrekkelijk hoge inkomens” deel uitmaakte van de aan de woco’s opgedragen publieke taak. In het vierde middel wordt gesteld dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden, door van de Nederlandse autoriteiten een nieuwe definitie te verlangen van het begrip „sociale huurwoning”. Met het vijfde middel wordt betoogd dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen onderscheid te maken tussen de definitie van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) en de wijze waarop deze wordt gefinancierd. In het zesde middel wordt gesteld dat de Commissie, door een specifieke omschrijving van de DAEB te verlangen, een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel [106], lid 2, [VWEU] op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (PB L 312, blz. 67). Met het zevende middel wordt betoogd dat de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 5 van beschikking 2005/842 heeft geschonden, in zoverre zij niet heeft vastgesteld dat de wijze van financiering van de DAEB kennelijk ongeschikt was. Met het achtste middel wordt betoogd dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van de procedure voor de beoordeling van bestaande steunregelingen, door op basis van deze procedure een limitatieve lijst op te leggen van gebouwen die als „maatschappelijk vastgoed” kwalificeren.

34      Alvorens de gegrondheid van de door verzoeksters aangevoerde middelen te beoordelen, dient te worden gewezen op de procedure voor bestaande steunregelingen, zoals neergelegd in de artikelen 17 tot en met 19 van verordening nr. 659/1999, en op de toepassing daarvan in de onderhavige zaak.

35      Artikel 17 van verordening nr. 659/1999 bepaalt:

„1.      De Commissie ontvangt van de betrokken lidstaat alle nodige informatie om in samenspraak met deze lidstaat krachtens artikel [108], lid 1, [VWEU] de bestaande steunregelingen te kunnen onderzoeken.

2.      Indien de Commissie van mening is dat een steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, stelt zij de betrokken lidstaat van haar eerste oordeel in kennis en geeft zij de betrokken lidstaat de gelegenheid om binnen een termijn van één maand zijn opmerkingen in te dienen. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan de Commissie deze termijn verlengen.”

36      In artikel 18 van verordening nr. 659/1999, betreffende het voorstel voor dienstige maatregelen, wordt bepaald:

„1.      Indien de Commissie, in het licht van de door een lidstaat overeenkomstig artikel 17 verstrekte informatie, tot de gevolgtrekking komt dat de bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, geeft zij een aanbeveling waarbij de betrokken lidstaat dienstige maatregelen worden voorgesteld. Die aanbeveling kan met name voorstellen inhouden om:

a)      de betrokken steunregeling inhoudelijk te wijzigen, of

b)      procedurele vereisten in te voeren, of

c)      de steunregeling af te schaffen.”

37      Artikel 19 van verordening nr. 659/1999, betreffende de rechtsgevolgen van een voorstel voor dienstige maatregelen, bepaalt:

„1.      Indien de betrokken lidstaat de voorgestelde maatregelen aanvaardt en de Commissie daarvan in kennis stelt, legt de Commissie dit vast en deelt zij dit aan de lidstaat mede. Door zijn aanvaarding verbindt de lidstaat zich ertoe de dienstige maatregelen ten uitvoer te leggen.

2.      Indien de betrokken lidstaat de voorgestelde maatregelen niet aanvaardt en de Commissie, gelet op de argumenten van de betrokken lidstaat, bij haar zienswijze blijft dat die maatregelen noodzakelijk zijn, leidt zij de procedure van artikel 4, lid 4, in. De artikelen 6, 7 en 9 zijn mutatis mutandis van toepassing.”

38      In het bestreden besluit heeft de Commissie het verloop van de procedure als volgt beschreven:

„Na de Nederlandse autoriteiten bij brief van 14 juli 2005 overeenkomstig artikel 17 van [verordening nr. 659/1999] in kennis te hebben gesteld van haar voorlopig oordeel dat het Nederlandse stelsel van volkshuisvesting niet in overeenstemming is met de EG-staatssteunregels, en na het antwoord van de Nederlandse autoriteiten hierop te hebben bestudeerd, concludeert de Commissie overeenkomstig artikel 18 van [verordening nr. 659/1999] dat de bestaande steunregeling niet langer verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt [...]. Om ervoor te zorgen dat de steun in de toekomst verenigbaar is heeft de Commissie een aantal wijzigingen in de bestaande wetgeving met de Nederlandse autoriteiten besproken en heeft zij vervolgens dienstige maatregelen aanbevolen [...].”

39      Overeenkomstig artikel 18 van verordening nr. 659/1999 heeft de Commissie dienstige maatregelen voorgesteld die de verenigbaarheid van de bestaande steunregeling voor de woco’s met de communautaire bepalingen inzake staatssteun beogen te waarborgen. De Commissie achtte de volgende maatregelen gepast:

–        de toewijzing van sociale woningen wordt beperkt tot een duidelijk omschreven doelgroep van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen;

–        commerciële activiteiten dienen onder marktvoorwaarden te worden uitgeoefend. Voor openbaredienstactiviteiten en commerciële activiteiten moeten de regels inzake een gescheiden boekhouding en toereikende controles in acht worden genomen;

–        het aanbod van sociale woningen moet worden afgestemd op de vraag van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen.

40      Bij brief van 4 december 2009 hebben de Nederlandse autoriteiten de door de Commissie voorgestelde dienstige maatregelen aanvaard en zich ertoe verbonden het stelsel van financiering van de woco’s te wijzigen overeenkomstig de eisen van de Commissie. De Nederlandse autoriteiten hebben ontwerpbepalingen aan de Commissie voorgelegd, die werden ingevoerd bij een nieuw ministerieel besluit dat in werking trad op 1 januari 2010, en bij een nieuwe woningwet, die op 1 januari 2011 in werking trad. In het bestreden besluit geeft de Commissie aan voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden woco’s op grond van deze verbintenissen voor steun in aanmerking kunnen komen.

41      Bij het bestreden besluit heeft de Commissie de door de Nederlandse autoriteiten aangeboden verbintenissen vastgelegd. Zij was van mening dat de bestaande steunregeling ten gunste van de woco’s, en met name de steun voor de bouw en de verhuur van woningen aan particulieren, met inbegrip van de aanleg en het onderhoud van bijkomende infrastructuur en de bouw en de verhuur van maatschappelijk vastgoed, verenigbaar was met artikel 106, lid 2, VWEU, mits deze activiteiten werden verricht onder de voorwaarden als genoemd in de verbintenissen van de Nederlandse autoriteiten.

42      Het vierde en het zesde middel, alsook het vijfde en het zevende middel, moeten tezamen worden onderzocht.

 Eerste middel: de Commissie heeft het recht onjuist toegepast door alle maatregelen als onderdeel van een steunregeling te kwalificeren

43      Om te beginnen zij erop gewezen dat na de vaststelling van het wijzigingsbesluit van de Commissie van 30 augustus 2010, geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan op de argumenten van verzoeksters inzake maatregel d) als bedoeld in het bestreden besluit, dat wil zeggen het recht om geld te lenen bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

44      Verzoeksters betogen dat de Commissie maatregel c) – betreffende de verkoop, door de gemeenten, van grond beneden de marktwaarde – ten onrechte heeft aangemerkt als onderdeel van een bestaande steunregeling, te weten het Nederlandse stelsel van financiering van de sociale huisvesting. Zij stellen dat deze maatregel niet als onderdeel van een bestaande steunregeling kan worden beschouwd, aangezien hij niet systematisch is, de op woco’s toepasselijke Nederlandse wettelijke regeling er niet in voorziet, en de Commissie enkel verwijst naar klachten over individuele gevallen.

45      Volgens verzoeksters is de Commissie krachtens artikel 108, lid 1, VWEU bevoegd om bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek te onderwerpen, maar heeft zij een dergelijke bevoegdheid niet met betrekking tot individuele steunmaatregelen. Verzoeksters zijn van mening dat de Commissie maatregel c) niet kon onderzoeken in het kader van de procedure van de artikelen 17 tot en met 19 van verordening nr. 659/1999, maar dat zij de in de klachten bedoelde individuele gevallen had moeten onderzoeken in het kader van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU. Door deze maatregel mee te nemen in haar onderzoek naar de verenigbaarheid van een bestaande steunregeling met de interne markt, heeft de Commissie haar bevoegdheid overschreden.

46      Met dit middel betogen verzoeksters in wezen dat de Commissie haar bevoegdheid heeft overschreden door maatregel c) te beoordelen volgens de procedure die van toepassing is op bestaande steun, terwijl deze maatregel geen onderdeel uitmaakt van de algemene staatssteunregeling voor de woco’s, maar bestaat uit individuele steun.

47      In het bestreden besluit heeft de Commissie de steunmaatregelen waardoor de woco’s worden begunstigd onderzocht in het kader van de procedure voor bestaande steun. Tot die maatregelen behoort ook maatregel c), betreffende de verkoop, door de gemeenten, van grond beneden de marktwaarde. Deze maatregel was door de Nederlandse autoriteiten aangemeld als onderdeel van de algemene staatssteunregeling voor de woco’s.

48      Volgens artikel 1, onder d), van verordening nr. 659/99 is een steunregeling „elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet gebonden is aan een specifiek project voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan een of meer ondernemingen kan worden toegekend”.

49      Hieruit volgt dat het feit dat individuele steun wordt toegekend, niet uitsluit dat er sprake kan zijn van een regeling op basis waarvan deze toekenning geschiedt. Anders dan verzoeksters betogen, wil het feit dat de Commissie klachten heeft ontvangen met betrekking tot individuele verkopen van grond onder de marktwaarde, niet zeggen dat er geen sprake is van een steunregeling op grond waarvan deze individuele steun is toegekend, te weten de door de Nederlandse gemeenten gesloten overeenkomsten.

50      Ook het argument dat deze maatregel geen onderdeel kan vormen van een steunregeling omdat hij niet wettelijk is vastgelegd, kan niet worden aanvaard. Het vereiste van een wettelijke bepaling als grondslag voor een steunregeling maakt geen deel uit van de definitie van een steunregeling in de zin van artikel 1, onder d), van verordening nr. 659/1999.

51      Bovendien moet worden opgemerkt dat de argumenten van verzoeksters in tegenspraak zijn met de beoordeling door de Nederlandse autoriteiten, die in hun kennisgeving aan de Commissie van mening waren dat de door talrijke Nederlandse gemeenten gesloten overeenkomsten inzake de verkoop van grond aan woco’s tegen preferentiële prijzen, een maatregel vormden die deel uitmaakte van het stelsel van financiering van de woco’s.

52      Bijgevolg kan geen van de argumenten van verzoeksters afdoen aan de kwalificatie van maatregel c) als steunregeling, noch tonen zij aan dat de Commissie haar bevoegdheid heeft overschreden door deze maatregel te onderzoeken in het kader van de bestaande steunregeling voor de financiering van woco’s.

53      Derhalve is het eerste middel kennelijk ongegrond, zodat het moet worden afgewezen.

54      Ten overvloede vraagt het Gerecht zich af welk belang verzoeksters hebben bij het aanvoeren van dit middel en bij het betoog dat de Commissie haar bevoegdheid heeft overschreden door de verenigbaarheid van maatregel c) te onderzoeken in het kader van het algemene stelsel van financiering van de woco’s. Het volstaat immers eraan te herinneren dat verzoeksters begunstigden zijn van een bestaande steunregeling, waarvan maatregel c), die de Commissie verenigbaar heeft verklaard met de interne markt krachtens artikel 106, lid 2, VWEU, deel uitmaakt. Men kan zich afvragen welke belang verzoeksters erbij hebben te betogen dat de verenigbaarheid van deze maatregel had moeten worden beoordeeld volgens een andere procedure, die tot een ander resultaat had kunnen leiden, dat wil zeggen tot een besluit dat de maatregel onverenigbaar is.

 Tweede middel: het bestreden besluit is gebaseerd op een onvolledige en kennelijk onjuiste beoordeling van de betreffende nationale wettelijke regeling en de relevante feiten

55      Verzoeksters betogen dat volgens de rechtspraak van het Hof de definitie die door een lidstaat wordt gegeven van de DAEB, door de Commissie slechts in twijfel kan worden getrokken wanneer zij aantoont dat er een kennelijke fout is gemaakt. Zij verwijten de Commissie dat deze in de artikel 17-brief enkel vaststelt dat de DAEB niet voldoende was gedefinieerd omdat zij zich tot alle inkomensgroepen zou richten. Verzoeksters stellen dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er een kennelijke fout in het Nederlandse stelsel van financiering van de sociale huisvesting zou bestaan, en daardoor misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden door de procedure van artikel 17 van verordening nr. 659/1999 te starten.

56      Opgemerkt zij dat blijkens de formulering van artikel 18 van verordening nr. 659/1999 de Commissie bij de uitoefening van haar bevoegdheid een ruime beoordelingsvrijheid heeft om volgens artikel 26, lid 1, van diezelfde verordening een beschikking te nemen uit hoofde van „artikel 18 juncto artikel 19, lid 1”, van die verordening en om in dat kader de dienstige maatregelen vast te stellen die beantwoorden aan haar conclusie dat de aan de orde zijnde bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar is met de interne markt (arrest van 11 maart 2009, TF1/Commissie, T‑354/05, Jurispr., EU:T:2009:66, punt 188).

57      In verband hiermee staat het niet aan het Gerecht om zijn eigen beoordeling in de plaats van die van de Commissie te stellen, en kan het slechts nagaan of de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te oordelen dat de aangegane verbintenissen de door de betrokken steunregeling veroorzaakte mededingingsproblemen konden oplossen (arrest TF1/Commissie, punt 56 supra, EU:T:2009:66, punt 189).

58      Met hun tweede middel doelen verzoeksters evenwel niet op de beoordeling door de Commissie, in het bestreden besluit, van de verenigbaarheid van de bestaande steunregeling zoals deze was gewijzigd na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen. Uit het verzoekschrift volgt duidelijk dat verzoeksters het oog hebben op de inhoud van de artikel 17-brief van de Commissie. Verzoeksters betwisten in feite het onderzoek dat de Commissie heeft verricht naar het stelsel van financiering van de woco’s zoals dat was neergelegd in de oorspronkelijke Nederlandse wettelijke regeling, voordat deze werd gewijzigd door de verbintenissen die door de Nederlandse autoriteiten waren aangegaan.

59      Vastgesteld moet worden dat overeenkomstig de in punt 57 supra aangehaalde rechtspraak de toetsing door het Gerecht zich niet uitstrekt tot het onderzoek dat de Commissie heeft verricht naar de steunregeling die voorafging aan de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen.

60      Bijgevolg treffen de argumenten waarmee verzoeksters de Commissie verwijten een onvolledige en onjuiste beoordeling te hebben gemaakt van de Nederlandse wettelijke regeling voordat deze werd gewijzigd door de verbintenissen die door de Nederlandse autoriteiten waren aangegaan, geen doel.

61      Ook het argument van verzoeksters dat de Commissie haar bevoegdheid heeft overschreden door dienstige maatregelen te eisen en deze bij het bestreden besluit bindend op te leggen, dient van de hand te worden gewezen.

62      In herinnering dient immers te worden gebracht dat volgens artikel 108, lid 1, VWEU, de Commissie, tezamen met de lidstaten, de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek onderwerpt en dat de Commissie de dienstige maatregelen voorstelt welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de interne markt vereist.

63      Volgens de bewoordingen zelf van artikel 108, lid 1, VWEU zijn de dienstige maatregelen slechts voorstellen (arrest van 22 oktober 1996, Salt Union/Commissie, T‑330/94, Jurispr., EU:T:1996:154, punt 35).

64      Ook blijkt uit artikel 19 van verordening nr. 659/1999, aangehaald in punt 37 supra, duidelijk dat de lidstaat de door de Commissie voorgestelde dienstige maatregelen al dan niet kan aanvaarden en dat hij, indien hij deze aanvaardt, door deze aanvaarding verplicht is om ze ten uitvoer te leggen.

65      Voor zover een lidstaat voorstellen van dienstige maatregelen heeft aanvaard, hebben deze bindende werking voor die lidstaat (arresten van 18 juni 2002, Duitsland/Commissie, C‑242/00, Jurispr., EU:C:2002:380, punt 28, en 4 december 2013, Commissie/Raad, C‑121/10, Jurispr., EU:C:2013:784, punt 52).

66      Verzoeksters verwijten de Commissie derhalve ten onrechte dat zij dienstige maatregelen heeft verlangd, en deze bij het bestreden besluit bindend heeft opgelegd.

67      Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel kennelijk ongegrond is, zodat het moet worden afgewezen.

 Derde middel: de Commissie heeft een onjuiste en onzorgvuldige beoordeling gemaakt in zoverre dat zij heeft geconcludeerd dat de verhuur van sociale huurwoningen aan personen met „betrekkelijk hoge inkomens” deel uitmaakte van de aan woco’s opgedragen publieke taak

68      Verzoeksters betogen dat de Commissie niet op grond van het enkele feit dat woco’s naast hun publieke taken ook nevenactiviteiten uitoefenen, bestaande in het verhuren van woningen aan huishoudens met betrekkelijk hoge inkomens, kan concluderen dat er sprake is van een kennelijke fout in de definitie van de DAEB. Zij stellen dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de woco’s financiële ondersteuning voor deze nevenactiviteiten hadden ontvangen, noch dat deze activiteiten deel uitmaakten van de DAEB waarmee de woco’s zijn belast. Ook heeft de Commissie, door in het bestreden besluit geen definitie te geven van het begrip „betrekkelijk hoge inkomens”, haar motiveringsplicht geschonden.

69      In het bestreden besluit heeft de Commissie kennis genomen van de definitie van de DAEB zoals deze na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen was gewijzigd. In het kader van haar beoordeling van de publieke taak die aan de woco’s is toevertrouwd, heeft zij niet geconcludeerd dat de verhuur van sociale huurwoningen aan personen met „betrekkelijk hoge inkomens” deel uitmaakt van die publieke taak. Integendeel, zij was van oordeel dat deze, uit de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen voortvloeiende, definitie, en met name de beperking – door middel van een inkomensgrens – tot een voor sociale huisvesting in aanmerking komende doelgroep, een antwoord vormde op haar bezwaren met betrekking tot de negatieve gevolgen voor de mededinging van de activiteiten van de woco’s.

70      Vastgesteld moet worden dat verzoeksters in hun in het kader van het onderhavige middel aangevoerde argumenten niet verwijzen naar het bestreden besluit.

71      Met hun verwijt aan de Commissie dat deze een onjuiste en onzorgvuldige beoordeling heeft gemaakt door te concluderen dat de verhuur van sociale huurwoningen aan personen met betrekkelijk hoge inkomens deel uitmaakte van de publieke taak die aan de woco’s is toevertrouwd, verwijzen verzoeksters naar de definitie van de DAEB zoals deze voorkwam in de Nederlandse wettelijke regeling voordat deze werd gewijzigd door de verbintenissen die door de Nederlandse autoriteiten waren aangegaan.

72      Er zij evenwel aan herinnerd dat de definitie van de aan de woco’s toevertrouwde DAEB die was opgenomen in de Nederlandse wettelijke regeling voordat deze door de verbintenissen werd gewijzigd, niet dezelfde is als die welke in het bestreden besluit wordt beoordeeld.

73      Derhalve kan ermee worden volstaan in herinnering te brengen dat, overeenkomstig de in punt 57 supra genoemde rechtspraak, de toetsing door het Gerecht zich niet uitstrekt tot de beoordeling door de Commissie van de steunregeling die voorafging aan de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen. Derhalve treffen de argumenten van verzoeksters geen doel, zodat zij moeten worden afgewezen.

74      Aangaande het argument inzake ontoereikende motivering, waarmee verzoeksters de Commissie verwijten dat deze geen definitie heeft gegeven van het begrip „betrekkelijk hoge inkomens” toen zij meedeelde dat de mogelijkheid voor de woco’s om sociale huurwoningen te verhuren aan huishoudens met betrekkelijk hoge inkomens deel uitmaakte van de DAEB, kan worden volstaan met de vaststelling dat deze mededeling niet voorkomt in het bestreden besluit, maar in de artikel 17-brief. Ook dit argument kan, aangezien het betrekking heeft op de inhoud van de artikel 17-brief, niet slagen, zodat het moet worden afgewezen.

75      Uit het voorgaande volgt dat het derde middel kennelijk ongegrond is, zodat het moet worden afgewezen.

 Vierde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en misbruik gemaakt van haar bevoegdheden, door van de Nederlandse autoriteiten een nieuwe definitie te verlangen van het begrip „sociale huurwoning”, en zesde middel: door een specifieke omschrijving van de DAEB te verlangen, heeft de Commissie een onjuiste uitlegging gegeven aan beschikking 2005/842

76      Met het vierde middel betogen verzoeksters dat de Commissie in een van de dienstige maatregelen van de Nederlandse autoriteiten heeft verlangd dat zij de definitie van het begrip „sociale huurwoning” zouden beperken tot een specifieke groep van achtergestelde huishoudens. Volgens hen was de Commissie niet bevoegd om van de lidstaten te verlangen dat zij de definitie van een DAEB zouden beperken. De lidstaten hebben een aanzienlijke beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de reikwijdte van hun DAEB binnen de sociale huisvestingssector, en de Commissie was volgens hen niet bevoegd om een criterium inzake de afbakening van een doelgroep op te leggen.

77      Met het zesde middel betogen verzoeksters dat de lidstaten op grond van beschikking 2005/842 een ruime beoordelingsbevoegdheid hebben om de reikwijdte van hun DAEB met betrekking tot sociale huisvesting te bepalen. In dat besluit werd het begrip „sociale huisvesting” gedefinieerd onder verwijzing naar „achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen”, maar niet onder verwijzing naar een inkomensgrens. De Commissie heeft beschikking 2005/842 op verkeerde wijze toegepast door te overwegen dat het Nederlandse stelsel van sociale huisvesting een kennelijke fout bevatte omdat het geen specifieke inkomensgrens inhield. Volgens verzoeksters werden de taken van de woco’s in de Nederlandse wettelijke regeling duidelijk omschreven.

78      Er zij aan herinnerd (zie punten 39 en 40 supra) dat een van de dienstige maatregelen die de Commissie heeft voorgesteld, inhield dat de sociale huisvesting werd beperkt tot een duidelijk afgebakende doelgroep van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen, en dat de Nederlandse autoriteiten deze dienstige maatregelen hebben aanvaard en aan de Commissie verbintenissen hebben aangeboden tot wijziging van de publieke taak van de woco’s. In hun verbintenissen hebben de Nederlandse autoriteiten de voor sociale huisvesting in aanmerking komende doelgroep gedefinieerd door middel van een inkomensgrens. In het bestreden besluit heeft de Commissie de verbintenissen vastgelegd.

79      Ook zij eraan herinnerd dat uit de punten 62 tot en met 65 supra blijkt dat het de aanvaarding door de Nederlandse autoriteiten is die de door de Commissie voorgestelde dienstige maatregelen een bindend karakter geeft.

80      Derhalve zijn de argumenten waarmee verzoeksters de Commissie verwijten dat deze enerzijds blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden, door van de Nederlandse autoriteiten een nieuwe definitie te verlangen van het begrip „sociale huurwoning”, en anderzijds een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan beschikking 2005/842, door een specifieke definitie te verlangen van de DAEB, kennelijk ongegrond, zodat zij moeten worden afgewezen.

81      Wat voorts het argument betreft dat de Commissie zich heeft vergist door te overwegen dat het Nederlandse stelsel van sociale huisvesting een kennelijke fout bevatte omdat het geen specifieke inkomensgrens inhield, kan worden volstaan met de opmerking dat dit argument betrekking heeft op de beoordeling door de Commissie van het stelsel van financiering van de woco’s zoals dat was neergelegd in de oorspronkelijke Nederlandse wettelijke regeling, voordat deze door de verbintenissen die door de Nederlandse autoriteiten waren aangegaan, werd gewijzigd.

82      In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat deze beoordeling niet voorkomt in het bestreden besluit en dat dit argument op grond van de in punt 57 supra aangehaalde rechtspraak moet worden afgewezen.

83      Uit het voorgaande volgt dat het vierde en het zesde middel kennelijk ongegrond zijn, zodat zij moeten worden afgewezen.

 Vijfde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen onderscheid te maken tussen de definitie van een DAEB en de wijze waarop deze wordt gefinancierd, en zevende middel: de Commissie heeft een beoordelingsfout gemaakt en artikel 5 van beschikking 2005/842 geschonden, in zoverre zij niet heeft vastgesteld dat de wijze van financiering van de DAEB kennelijk ongeschikt was

84      Met het vijfde middel betogen verzoeksters dat uit het arrest van 22 oktober 2008, TV2/Danmark e.a./Commissie (T‑309/04, T‑317/04, T‑329/04 en T‑336/04, Jurispr., EU:T:2008:457), voortvloeit dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de definitie van een DAEB en de wijze waarop deze wordt gefinancierd. De Commissie heeft dit onderscheid niet gemaakt. Zij dacht de mogelijkheid van overcompensatie te kunnen tegengaan door de definitie van de DAEB af te bakenen aan de hand van een inkomensgrens voor huishoudens, zodat de woco’s de middelen die hun ten dienste staan in het kader van de DAEB niet kunnen aanwenden voor de terbeschikkingstelling van huisvesting aan huishoudens boven deze inkomensgrens. Zij had de definitie van de DAEB moeten beoordelen los van de middelen die de woco’s voor de uitvoering van deze DAEB ten dienste staan, en vervolgens moeten onderzoeken of deze middelen al dan niet verder gaan dan nodig is om de uitvoering van de DAEB te verzekeren.

85      Met het zevende middel betogen verzoeksters dat de Commissie artikel 5 van beschikking 2005/842 alsmede het daarin vervatte verbod van overcompensatie heeft geschonden. Zij heeft in de artikel 17-brief niet het bestaan van overcompensatie vastgesteld. In het bestreden besluit heeft de Commissie de bepalingen van artikel 5 van beschikking 2005/842 niet correct toegepast, door niet te onderzoeken of er sprake zou kunnen zijn van overcompensatie binnen het „huidige” stelsel van financiering van de sociale huisvesting.

86      Vastgesteld moet worden dat verzoeksters met hun middelen in feite opkomen tegen de beoordeling door de Commissie van het stelsel van financiering van de woco’s zoals dat was neergelegd in de oorspronkelijke Nederlandse wettelijke regeling, voordat deze werd gewijzigd door de verbintenissen die door de Nederlandse autoriteiten waren aangegaan. Deze wettelijke regeling is evenwel niet de regeling die door de Commissie in het bestreden besluit is beoordeeld. Opgemerkt zij dat de argumenten van verzoeksters betrekking hebben op de inhoud van de artikel 17-brief, en niet op het bestreden besluit.

87      Het volstaat eraan te herinneren dat overeenkomstig de in punt 57 supra aangehaalde rechtspraak de toetsing door het Gerecht zich niet uitstrekt tot de beoordeling door de Commissie van de steunregeling die voorafging aan de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen.

88      Bijgevolg zijn het vijfde en het zevende middel kennelijk ongegrond, zodat zij moeten worden afgewezen.

 Achtste middel: de Commissie heeft misbruik gemaakt van de procedure voor de beoordeling van bestaande steunregelingen, door op basis van deze procedure een limitatieve lijst op te leggen van gebouwen die als „maatschappelijk vastgoed” kwalificeren

89      Verzoeksters betogen dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van de procedure inzake bestaande steunregelingen en haar bevoegdheden heeft overschreden door een limitatieve lijst goed te keuren van gebouwen die als „maatschappelijk vastgoed” kwalificeren. Zij stellen dat de Commissie noch in de artikel 17-brief, noch in de voorstellen voor dienstige maatregelen aanbevelingen heeft gedaan omtrent de definitie van maatschappelijk vastgoed. De Commissie heeft volstaan met de opmerking dat de gebouwen op de lijst een duidelijke maatschappelijke functie hebben, zonder evenwel aan te geven waarom dit niet zou kunnen gelden voor andere gebouwen. De Commissie had derhalve niet kunnen besluiten dat de „huidige” definitie van de taken van de woco’s ten aanzien van maatschappelijk vastgoed een meer limitatieve definitie van deze taken noodzakelijk maakte. Volgens verzoeksters had de Commissie zich moeten onthouden van een oordeel dat ertoe leidt dat projecten die niet op deze lijst voorkomen, niet langer als maatschappelijk vastgoed kwalificeren.

90      Opgemerkt zij dat de Commissie in het bestreden besluit de verbintenissen opsomt die de Nederlandse autoriteiten in hun brief van 3 december 2009 hebben aangeboden en die strekken tot wijziging van het functioneren van de woco’s en de maatregelen waarmee aan de woco’s voordelen worden toegekend. De verbintenissen, die betrekking hebben op het bouwen en verhuren van gebouwen van algemeen belang, zijn als volgt omschreven:

„Onder maatschappelijk vastgoed vallen gemeenschapscentra, gezondheidscentra, opvanghuizen voor vrouwen, verzorgingstehuizen voor ouderen, culturele centra, sportcentra enz. Deze instellingen zijn eigendom van woco’s en worden door hen onderhouden en verhuurd aan niet-gouvernementele organisaties of aan openbare instellingen. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

n)      Uitsluitend instellingen die daadwerkelijk een maatschappelijk doel beogen en bijdragen aan de leefbaarheid van wijken, bijvoorbeeld buurtcentra, gemeenschapscentra, jeugdcentra enz. komen voor steun in aanmerking Een zo volledig mogelijke lijst van instellingen die als maatschappelijk vastgoed kunnen worden aangemerkt wordt vastgesteld bij administratief besluit en is opgenomen in een bijlage bij dit besluit.

[...]”

91      De lijst van „instellingen die als maatschappelijk vastgoed kunnen worden aangemerkt”, die is opgenomen in de bijlage bij het bestreden besluit, is dus verstrekt door de Nederlandse autoriteiten. In het bestreden besluit heeft de Commissie deze lijst enkel vastgelegd en, anders dan verzoeksters betogen, niet opgelegd.

92      De Commissie stelde vast dat uit deze lijst duidelijk bleek dat alle activiteiten van deze instellingen daadwerkelijk van openbaar belang waren. Zij merkte op dat de steun gericht was op nauwkeurig en duidelijk omschreven doelstellingen, hetgeen blijkt uit de gedetailleerde lijst van maatschappelijk vastgoed, en dat zij van mening was dat alle commerciële projecten van de regeling waren uitgesloten.

93      De Commissie was van oordeel dat met deze lijst, samen met de andere door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen, tegemoet kan worden gekomen aan het criterium dat voor de commerciële activiteiten van de woco’s geen staatsteun mag worden ontvangen, en heeft dit derhalve vastgelegd.

94      Vastgesteld moet worden dat verzoeksters op geen enkele wijze aannemelijk maken dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van de procedure of haar bevoegdheden heeft overschreden door kennis te nemen van de lijst van instellingen die als maatschappelijk vastgoed kunnen worden aangemerkt, welke lijst is opgenomen in de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen.

95      Wat tot slot het argument van verzoeksters betreft dat goedkeuring van die lijst tot gevolg heeft dat projecten die er niet op voorkomen, niet langer als maatschappelijk vastgoed kunnen worden aangemerkt, kan worden volstaan met de vaststelling dat niet de Commissie, maar de Nederlandse autoriteiten – in hun verbintenissen – hebben vastgesteld welke instellingen als maatschappelijk vastgoed kunnen worden aangemerkt, en, bijgevolg, welke niet.

96      Derhalve is het achtste middel kennelijk ongegrond, zodat het moet worden afgewezen.

97      Uit al het voorgaande volgt dat het beroep in zijn geheel kennelijk ongegrond moet worden verklaard, zodat het in zijn geheel moet worden verworpen, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan op de in repliek aangevoerde conclusies strekkende tot vaststelling van maatregelen van instructie.

 Kosten

98      De beschikking Stichting Woonlinie e.a./Commissie, punt 17 supra (EU:T:2011:765), waarbij verzoeksters werden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten van de Commissie, en verzoekers in interventie werden verwezen in hun eigen kosten, is nietig verklaard. In zijn verwijzingsarrest heeft het Hof de beslissing omtrent de kosten aangehouden. Derhalve moet het Gerecht in dit arrest overeenkomstig artikel 121 van het Reglement voor de procesvoering beslissen over alle kosten betreffende de verschillende procedures.

99      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

100    Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Commissie voor het Hof en het Gerecht heeft gemaakt.

101    Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. In casu draagt het Koninkrijk België, interveniënt ter ondersteuning van verzoeksters, zijn eigen kosten.

102    Ten slotte kan het Gerecht overeenkomstig artikel 87, lid 4, laatste alinea, van het Reglement voor de procesvoering bepalen dat een interveniërende partij haar eigen kosten zal dragen. IVBN, interveniënte ter ondersteuning van de Commissie, draagt haar eigen kosten.

HET GERECHT (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Stichting Woonlinie, Stichting Allee Wonen, Woningstichting Volksbelang, Stichting WoonInvest en Stichting Woonstede dragen hun eigen kosten alsook de kosten van de Europese Commissie.

3)      Het Koninkrijk België en Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN), dragen hun eigen kosten.

Luxemburg, 12 mei 2015.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

       M. van der Woude


* Procestaal: Nederlands.