Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2023 door PNB Banka AS tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 7 december 2022 in zaak T-230/20, PNB Banka / ECB

(Zaak C-102/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: PNB Banka AS (vertegenwoordiger: O. Behrends, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Centrale Bank (ECB), Republiek Letland

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

besluit ECB-SSM-220-LVPNB-1, WHD-2019-0016 van de ECB van 17 februari 2020 waarbij rekwirantes vergunning als kredietinstelling werd ingetrokken, nietig verklaren;

de ECB verwijzen in de kosten;

voor zover het Hof van Justitie niet in staat is om ten gronde te beslissen, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert twee middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de behandeling van de kwestie van de vertegenwoordiging van rekwirante. Dit middel bestaat uit drie onderdelen.

Ten eerste heeft het Gerecht ten onrechte het eerste gedeelte van de procedure tot intrekking van de vergunning – namelijk de voorbereiding van het besluit door de nationale bevoegde autoriteit – niet in aanmerking genomen.

Ten tweede heeft het Gerecht het arrest van 5 november 2019, ECB e.a. / Trasta Komercbanka e.a. (C-663/17 P, C-665/17 P en C-669/17 P, EU:C:2019:923) onjuist toegepast door ervan uit te gaan dat met dat arrest het recht werd gewijzigd en derhalve niet te oordelen dat de ECB haar eerdere niet-naleving van de door dat arrest bevestigde beginselen moest rechtzetten.

Ten derde heeft het Gerecht het handelen van de ECB onjuist beoordeeld nadat die instelling haar standpunt had herzien naar aanleiding van het arrest van 5 november 2019, ECB e.a. / Trasta Komercbanka e.a. (C-663/17 P, C-665/17 P en C-669/17 P, EU:C:2019:923). De ECB heeft derhalve nagelaten om te goeder trouw gevolg te geven aan het arrest van het Hof.

Tweede middel: het bestreden arrest is procedureel onjuist omdat het Gerecht de kwestie van de vertegenwoordiging van rekwirante in het kader van de procedure voor het Gerecht niet op passende wijze heeft behandeld.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door ervan uit te gaan dat een vraag met betrekking tot de integriteit van de procedure voor het Gerecht geen probleem oplevert zo lang kan worden gesteld dat het probleem niet zou bestaan in het hypothetische geval dat Letland zijn verplichtingen had nageleefd. Het Gerecht heeft daardoor het beginsel dat rechtsbescherming niet enkel theoretisch en denkbeeldig mag zijn, en dus artikel 47 van het Handvest, geschonden.

____________