Language of document :

Zaak T222/22

Engineering – Ingegneria Informatica SpA

tegen

Europese Commissie en Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek

 Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 26 juli 2023

„Arbitragebeding – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020’ (2014‑2020) – Project ,Advanced sOcial Engineering And vulnerability Assessment Framework (Dogana)’ – Subsidieovereenkomst – Beroep tot nietigverklaring – Eindverslag van de audit – Debetnota – Niet voor beroep vatbare handelingen – Handelingen die deel uitmaken van een zuiver contractuele context en daar onlosmakelijk mee verbonden zijn – Niet-ontvankelijkheid – Aanduiding van de verwerende partij – Onbevoegdheid – Personeelskosten – Premies berekend op basis van commerciële doelstellingen – Niet-subsidiabiliteit – Gewettigd vertrouwen”

1.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Eindverslag van de audit van de Commissie – Debetnota van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) – Uitsluiting – Handelingen die deel uitmaken van een zuiver contractuele context en daar onlosmakelijk mee verbonden zijn – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263 en 272 VWEU)

(zie punten 38‑48)

2.      Gerechtelijke procedure – Adiëring van het Gerecht op basis van een arbitragebeding – Onbevoegdheid van de Unierechter bij gebreke van een wilsuiting van de partijen om hem bevoegdheid te verlenen om uitspraak te doen over een contractueel geschil – Overeenkomst tussen een onderneming en het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) – Beroep van de contracterende onderneming tegen de Commissie – Niet-ontvankelijkheid van het beroep

(Art. 272 VWEU)

(zie punten 52, 54, 56)

3.      Industrie – Maatregelen die nodig zijn om het concurrentievermogen van de industrie te verzekeren – Onderzoek en technologische ontwikkeling – Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie „Horizon 2020” – Subsidieovereenkomst – Subsidiabele kosten – Begrip – Personeelskosten – Aan de werknemers van een begunstigde onderneming betaalde premies die zijn berekend op basis van commerciële doelstellingen – Uitsluiting


(zie punten 63‑66, 77‑84, 86‑92, 104, 105)


Samenvatting

Verzoekster, Engineering – Ingeneria Informatica, is een vennootschap die zich bezighoudt met onderzoek en ontwikkeling in de technologiesector. In 2015 hebben Engineering International Belgium SA en andere begunstigden, enerzijds, en het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA), anderzijds, in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie „Horizon 2020”(1) een subsidieovereenkomst gesloten voor het project „Kader voor de beoordeling van geavanceerde sociale engineering en kwetsbaarheid”. In 2017 heeft verzoekster aanspraak kunnen maken op de voor dit project toegekende subsidie.

In 2021 heeft de Europese Commissie een audit uitgevoerd met betrekking tot de uitvoering van de subsidieovereenkomst. Tijdens de audit heeft de Commissie meerdere aanpassingen aangebracht met betrekking tot de subsidiabele kosten en meer bepaald de uit hoofde van de subsidieovereenkomst in aanmerking te nemen kosten verlaagd. In het bijzonder was de Commissie van mening dat de kosten voor bepaalde premies en commissies (hierna: „litigieuze premies”), die aan twee werknemers van verzoekster waren betaald en door laatstgenoemde als personeelskosten waren gedeclareerd, noch waren gemaakt noch noodzakelijk waren voor de uitvoering van het project, en dus niet voldeden aan de in de subsidieovereenkomst gestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden(2).

In januari 2022 heeft het REA verzoekster meegedeeld dat het, gelet op de door de Commissie uitgevoerde audit, voornemens was een bedrag van 9 049,14 EUR terug te vorderen. Vervolgens heeft het REA in februari 2022 bevestigd dat zij dit bedrag zou terugvorderen.

Verzoekster heeft op grond van artikel 263 VWEU voor het Gerecht de rechtmatigheid van de door de Commissie en het REA jegens haar vastgestelde handelingen betwist. Bovendien heeft zij verzocht om overeenkomstig artikel 272 VWEU vast te stellen dat de litigieuze premies subsidiabel waren.

In zijn arrest verduidelijkt het Gerecht de draagwijdte van het begrip „subsidiabele kosten”, in de zin van de standaardbepalingen van de door de instellingen en agentschappen van de Unie in het kader van de kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie gesloten subsidieovereenkomsten, wat tot de personeelskosten betreft, en meer in het bijzonder de premies die worden berekend op basis van commerciële doelstellingen.

Beoordeling door het Gerecht

In het kader van het onderzoek van de middelen inzake schending van de subsidieovereenkomst merkt het Gerecht om te beginnen op dat uit de bepalingen van deze overeenkomst(3) volgt dat de reële en indirecte personeelskosten subsidiabel zijn op voorwaarde dat zij met name „in verband met [het project] zijn gemaakt” en „noodzakelijk zijn voor de uitvoering ervan”.

Vervolgens merkt het Gerecht op dat bij de uitlegging van de subsidieovereenkomst rekening moet worden gehouden met de uitleg die is opgenomen in de geannoteerde modelsubsidieovereenkomst(4). Hoewel dit document geen bindende kracht heeft, maakt dit document, dat gepubliceerd is en toegankelijk is voor alle contractanten, immers deel uit van de context waarin de subsidieovereenkomst is gesloten. Met betrekking tot het onderhavige geval worden twee afzonderlijke categorieën kosten als niet-subsidiabel beschouwd en uitgesloten, namelijk ten eerste de dividenden en winsten die worden uitgekeerd aan werknemers en ten tweede aanvullingen op vergoedingen die worden berekend op basis van commerciële of fondsenwervende doelstellingen. Deze twee categorieën kosten kunnen niet worden aangemerkt als „kosten die in verband met [het betrokken project] zijn gemaakt en noodzakelijk zijn voor de uitvoering ervan”(5).

Wat ten eerste de aan werknemers betaalde dividenden en winsten betreft, geeft de geannoteerde modelsubsidieovereenkomst aan dat variabele of vaste aanvullingen op de bezoldigingen die op de algemene financiële prestaties van de organisatie zijn gebaseerd, niettemin subsidiabel kunnen zijn mits zij voldoen aan bepaalde voorwaarden. Zo heeft een eerste voorwaarde betrekking op de wijze van berekening van deze aanvullingen, waarbij dit model preciseert dat zij de vorm kunnen aannemen van een forfaitair bedrag of van een percentage van de basisvergoeding, maar niet van een bepaald percentage van de winst van de vennootschap.

Wat ten tweede de aanvullingen op de bezoldiging betreft die worden berekend op basis van commerciële doelstellingen of doelstellingen op het gebied van fondsenwerving, benadrukt het Gerecht dat volgens de geannoteerde modelsubsidieovereenkomst vaste of variabele premies die als tegenprestatie voor de verwezenlijking van dergelijke doelstellingen worden toegekend, zoals die in de vorm van een forfaitair bedrag dat afhankelijk is van de verwezenlijking van een bepaalde doelstelling voor de verkoop of de fondsenwerving of van een bepaald percentage van de verkopen of de geïnde fondsen, niet subsidiabel zijn.

De subsidiabele aanvullingen op de bezoldiging die zijn bedoeld in de geannoteerde modelsubsidieovereenkomst dienen dus om te beginnen op het niveau van de organisatie in haar geheel te worden vastgesteld, moeten vervolgens gebaseerd zijn op de algemene financiële prestaties van die organisatie, en mogen ten slotte niet verwijzen naar commerciële doelstellingen of doelstellingen van fondsenwerving.

Wat ten slotte de vraag betreft of de litigieuze premies al dan niet subsidiabel zijn, stelt het Gerecht vast dat het door verzoekster ingevoerde premiesysteem op twee soorten doelstellingen berust. Ten eerste worden bepaalde doelstellingen, met name die welke verband houden met de marge op een bepaalde bestelling en de bijdragemarge, gedefinieerd aan de hand van hetzij een specifieke bestelling, hetzij de activiteiten van een afdeling van verzoekster gedurende het jaar. Deze doelstellingen zijn dus van commerciële aard en houden geen verband met de totale financiële prestaties van verzoekster. Bovendien zijn de op grond van deze doelstellingen toegekende premies afhankelijk van en evenredig aan de gerealiseerde marges. Ten tweede hangt de doelstelling betreffende het bruto-exploitatieoverschot af van de globale financiële prestaties van verzoekster en van de andere vennootschappen van haar groep, maar wordt deze doelstelling niet in aanmerking genomen om een afzonderlijke premie te berekenen. Zij wordt immers uitsluitend gebruikt om het bedrag van de voor eerstgenoemde doelstellingen toegekende premies aan te passen, welk bedrag afhangt van de verwezenlijking van commerciële doelstellingen. Het Gerecht oordeelt dan ook dat de door verzoekster aan haar werknemers betaalde premies niet voldoen aan de in de subsidieovereenkomst gestelde voorwaarden voor subsidiabiliteit, aangezien zij hoofdzakelijk gebaseerd zijn op commerciële doelstellingen en de daaraan verbonden kosten niet zijn gemaakt in verband met het project en evenmin noodzakelijk zijn voor de uitvoering ervan.


1      Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) en tot intrekking van besluit nr. 1982/2006/EG (PB 2013, L 347, blz. 104).


2      Volgens artikel 6.1, onder a), iv), van de subsidieovereenkomst zijn werkelijke kosten subsidiabel op voorwaarde dat zij met name „in verband met het [project] zijn gemaakt en voor de uitvoering ervan noodzakelijk zijn”.


3      Artikel 6.1, onder a), iv), en artikel 6.2, onder A.1, van de subsidieovereenkomst.


4 Dit document heeft tot doel het door de Commissie opgestelde algemene model van de subsidieovereenkomst toe te lichten en de gebruikers in staat te stellen de op basis van dit model opgestelde subsidieovereenkomsten te begrijpen en uit te leggen.


5      In de zin van artikel 6.1, onder a), iv), van het algemene model van de subsidieovereenkomst.